92001E3306

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3306/01 van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie. De Zweedse wet op het merken van honden.

Publicatieblad Nr. 229 E van 26/09/2002 blz. 0011 - 0012


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3306/01

van Jonas Sjöstedt (GUE/NGL) aan de Commissie

(28 november 2001)

Betreft: De Zweedse wet op het merken van honden

Op 1 januari 2001 is in Zweden een nieuwe wet op het merken van honden in werking getreden. De vraag is echter in hoeverre de gestelde eisen betreffende identificatie en registratie rechtsgeldig zijn. De wet geeft de Zweedse politie het recht om honden zonder merkteken mee te nemen als deze honden een gevaar voor een mens betekenen of kunnen betekenen. In oktober 2001 hadden reeds meer dan 58 000 hondeneigenaars hun hond bij de veearts met een merkteken laten identificeren.

Nationale technische voorschriften die betrekking hebben op het merken of registreren op een of andere wijze moeten echter aan de Commissie worden gemeld. De Commissie moet haar goedkeuring geven en zolang dat niet is gebeurd, mogen de regels niet worden toegepast. Doordat de Zweedse autoriteiten en de regering het niet met elkaar eens waren of de voorschriften inzake het merken van honden al dan niet door de EU dienden te worden goedgekeurd, werden ze pas begin januari 2001 aan de Commissie voorgelegd. Aangezien de Commissie momenteel een ander voorstel betreffende het merken van dieren voorbereidt, werd Zweden verzocht de regels voor minstens twaalf maanden te bevriezen. Volgens de Kamer van Koophandel hebben de bestaande voorschriften dus geen rechtsgeldigheid. De Zweedse regering is echter van mening dat de wet op het merken van honden nu reeds onvoorwaardelijk moet worden toegepast en dat de hele zaak op een misverstand bij de Commissie berust.

Is de Commissie van oordeel dat de Zweedse wet op het merken van honden in de huidige situatie rechtsgeldig is en dat de Zweedse rechtbanken deze wet bijgevolg moeten toepassen?

Antwoord van de heer Byrne namens de Commissie

(2 april 2002)

De Commissie deelt het geachte parlementslid mee dat de Zweeds regering op 11 januari 2001 respectievelijk 12 januari 2001 de Commissie in kennis heeft gesteld van een ontwerp-maatregel van algemeen bestuur betreffende het merken en registreren van honden (kennisgeving 2001/5/S) en van de toepassingsregels daarvan (kennisgeving 2001/9/S).

Aangezien de Commissie bij het Parlement en de Raad een voorstel voor een verordening inzake de veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren(1) heeft ingediend, worden deze Zweedse wetsontwerpen geblokkeerd overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Richtlijn 98/34/EG van het Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(2).

Deze blokkadeprocedure moet voorkomen dat de goedkeuring van gemelde ontwerpen het wetgevend harmonisatieproces op communautair niveau hindert.

De Zweeds autoriteiten waren bijgevolg verplicht de goedkeuring van de twee teksten waarvan kennisgeving was gedaan uit te stellen tot 11 januari 2002 respectievelijk 14 januari 2002. Aangezien de communautaire werkzaamheden op deze data nog niet waren voltooid, liepen de status quo-verplichtingen af, hetgeen de Zweedse autoriteiten in staat stelt om op nationaal niveau de wetgevende werkzaamheden af te ronden, waarvan zij de uitvoering hadden uitgesteld, en om over te gaan tot de goedkeuring van de technische regel.

De Commissie is bijgevolg van mening dat de Zweedse regering de betreffende ontwerp-teksten niet vóór deze data kon goedkeuren zonder de uit hoofde van het Gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen te overtreden, met name wat de procedure van Richtlijn 98/34/EG betreft.

(1) PB C 29 E van 30.1.2001.

(2) PB L 204 van 21.7.1998.