92001E0256

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0256/01 van Lord Inglewood (PPE-DE) aan de Commissie. Volgrecht.

Publicatieblad Nr. 187 E van 03/07/2001 blz. 0209 - 0210


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0256/01

van Lord Inglewood (PPE-DE) aan de Commissie

(8 februari 2001)

Betreft: Volgrecht

Heeft de Commissie plannen om in het kader van de ontwerprichtlijn een centraal Europees register van alle in aanmerking komende kunstenaars en hun erfgenamen op te stellen en, zo niet, hoe moeten de in artikel 9 genoemde natuurlijke en rechtspersonen de rechten op een werk bepalen indien twee of meer personen van buiten het rechtsgebied van de betrokken lidstaat hierop aanspraak maken?

Gecombineerd Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie op de schritftelijke vragen E-0256/01, E-0260/01, E-0262/01 en E-0264/01

(26 maart 2001)

Op 13 december 2000 heeft het Parlement zich uitgesproken voor verschillende amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 19 juni 2000 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk(1). Krachtens artikel 251 (ex artikel 189b), lid 3, van het EG-Verdrag moet de Raad zich over deze amendementen uitspreken. Om op de door het geachte parlementslid gestelde vragen met betrekking tot bepaalde concrete bepalingen te antwoorden, zal de Commissie het gemeenschappelijk standpunt, zoals gewijzigd door het Parlement als referentiepunt nemen.

Het geachte parlementslid is bezorgd over de verplichtingen die deze richtlijn de in artikel 9 vermelde rechtspersonen oplegt, die krachtens het bepaalde in artikel 1, lid 4, vaak aansprakelijk zullen zijn voor het betalen van het volgrecht, in het geval dat meerdere personen menen recht op het volgrecht te hebben of in het geval dat dit volgrecht niet wordt opgeëist.

De betalingsmodaliteiten van het volgrecht hangen af van de gekozen beheerswijze. Het gemeenschappelijk standpunt zoals gewijzigd wijst erop dat deze kwestie onder de bevoegdheid van de lidstaten valt, die specifieke oplossingen moeten aandragen. Voor zover een lidstaat bijvoorbeeld heeft gekozen voor het verplichte collectieve beheer van het volgrecht moeten de maatschappijen voor collectief beheer deze kwesties behandelen.

De kwestie van de betaling van een schuld in geval van onzekerheid over de schuldeiser doet zich in ieder geval in vele andere gevallen dan dat van het volgrecht voor en de lidstaten beschikken dienaangaande over duidelijk vastgestelde rechtsregels. De in artikel 9 bedoelde personen moeten dus slechts in deze gevallen de door hun nationaal recht vastgestelde procedures volgen.

Gezien deze bovenstaande uitleg is het opstellen van een centraal Europees register van alle voor het volgrecht in aanmerking komende kunstenaars en hun erfgenamen een administratieve formaliteit zonder enig belang. De Commissie is dan ook niet voornemens dit register op te stellen.

Het geachte parlementslid stelt eveneens een vraag over de draagwijdte van artikel 5. In dit verband bevestigt de Commissie dat de verkoopprijs op basis waarvan het volgrecht wordt berekend exclusief belasting is, die gewoonlijk aan de nettoprijs wordt toegevoegd zoals bijvoorbeeld de BTW. Deze richtlijn doet dus geen afbreuk aan de belastingstelsels van de lidstaten.

(1) PB C 300 van 20.10.2000.