91999E2458

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2458/99 van Raffaele Costa (PPE-DE) aan de Commissie. De Europese schrijfbehoefte-industrie.

Publicatieblad Nr. 280 E van 03/10/2000 blz. 0047 - 0048


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2458/99

van Raffaele Costa (PPE-DE) aan de Commissie

(16 december 1999)

Betreft: De Europese schrijfbehoefte-industrie

De Europese industrie inzake schrijfbehoeften (pennen, potloden, balpennen enz.) en bureaubenodigdheden in het algemeen wordt geschaad door het massale verschijnen op de Europese markt van producten die nauwkeurig zijn gekopieerd van Italiaanse en Europese modellen en die op de markt worden gebracht tegen prijzen die ongeveer 50 60 % lager liggen dan de werkelijke waarde ervan.

Hoofdrolspelers in deze oneerlijke concurrentie zijn bedrijven uit landen buiten de Unie, zoals China, India, Taiwan en Indonesië, die een beroep doen op een brede waaier van invoerders verspreid over heel Europa en die tegenwoordig in staat zijn hun producten ten toon te stellen op de nationale en internationale beurzen van de sector.

Deze wijd verbreide illegaliteit wordt mogelijk gemaakt door het samengaan van verschillende factoren: schaarse controles door de overheid, de lange duur (vele jaren, met name in Italië) van de burgerlijke rechtszaken die worden aangespannen ter bescherming van het merk en de octrooien, het gebrek aan economische solventie van dergelijke invoerders (vaak gaat het om schijnbedrijven met een kantoor, een paar meubelen, een fax en een telefoon, die in enkele dagen kunnen worden opgedoekt en overgebracht naar een andere plaats onder een andere naam).

Bovendien schenden deze producenten systematisch alle strenge, aan de Europese concurrenten opgelegde veiligheidsnormen en brengen daarbij de gezondheid van de burgers in gevaar, met name die van de kinderen, die van dergelijke producten vaak de uiteindelijke consument zijn.

Als die toestand van illegaliteit en oneerlijke concurrentie blijft voortbestaan, zullen de Europese en met name de Italiaanse industrieën uit deze sector gedwongen worden te sluiten, met als gevolg enorme schade voor de werkgelegenheid en voor de markt, die geheel zal worden overspoeld door gevaarlijke producten van lage kwaliteit, volledig in het nadeel van de consument.

Kan de Commissie in de eerste plaats meedelen welke middelen zullen worden ingezet die geschikt en efficiënt zijn voor een snelle beteugeling van het verschijnsel, teneinde de toestand weer legaal te maken?

Kan ze bovendien stappen ondernemen ter beperking van de invoer van producten uit deze sector vanuit landen die als gevolg van plaatselijke factoren (arbeidskosten die belachelijk laag zijn in vergelijking met het Europese niveau, veiligheidsnormen op de werkplaats die zeer laag zijn of zelfs niet bestaan, gebrek aan normen ter bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de producten) in bijzonder gunstige economische omstandigheden opereren en daardoor een correcte en eerlijke concurrentie met de Europese bedrijven onmogelijk maken?

Antwoord van de heer Lamy namens de Commissie

(28 januari 2000)

Het geachte parlementslid vraagt de Commissie welke maatregelen er in de Gemeenschap kunnen worden genomen tegen de productie en het op de markt brengen van namaakproducten door ondernemingen in derde landen. Het is duidelijk dat het op de markt brengen van namaakproducten en door piraterij verkregen goederen handelsmerkbezitters, bonafide producenten en handelaars schaadt en consumenten misleidt. Namaakproducten kunnen, zoals het geachte parlementslid opmerkt, ook de volksgezondheid in gevaar brengen.

Om te voorkomen dat namaakproducten op de communautaire markt worden verkocht heeft de Gemeenschap regelgeving goedgekeurd die tot doel heeft de intellectuele eigendomsrechten (IPR) in de Gemeenschap doeltreffend te beschermen. Op grond van Verordening (EG) nr. 3295/94 laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 241/1999 van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden(1) kunnen de douaneautoriteiten van de Gemeenschap het in het vrije verkeer brengen van goederen waarvan het vermoeden bestaat dat het om namaakgoederen of door piraterij verkregen goederen gaat, schorsen om de rechthebbende in staat te stellen inbreukprocedures aan te spannen bij de nationale autoriteiten. De Commissie werkt momenteel nauw samen met de lidstaten in het kader van het programma Douane 2002 om de uitwisseling van informatie tussen douane en ondernemers en de dienstverlening van de douane aan rechthebbenden te verbeteren door een betere opleiding van douanebeambten die zich bezig houden met de intellectuele eigendomsrechten.

In oktober 1998 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een Groenboek inzake de bestrijding van namaak en piraterij in de interne markt(2) dat de aanzet moet geven tot een uitgebreid overlegproces om de strijd tegen piraterij in de Gemeenschap kracht bij te zetten.

Zoals het geachte parlementslid terecht opmerkt dient het probleem in het kader van een algemeen beleid ter bestrijding van namaak in de eerste plaats bij de wortel te worden aangepakt, d.w.z. het land waar dergelijke goederen worden vervaardigd. Sedert 1 januari 2000 zijn ontwikkelingslanden, met uitzondering van de minst ontwikkelde landen, verplicht de bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie inzake IPR-bescherming (de welbekende overeenkomst inzake handelsaspecten van de intellectuele eigendomsrechten) volledig ten uitvoer te leggen, een belangrijke stap naar een betere bescherming van IPR in de gehele wereld. Bij de tenuitvoerlegging van de WTO-voorschriften inzake intellectuele eigendomsrechten zijn deze landen verplicht strafrechtelijke procedures en sancties toe te passen wanneer sprake is van opzettelijke namaak van handelsmerken op commerciële schaal.

Wat het standpunt van het geachte parlementslid betreft ten aanzien van de economische omstandigheden in ontwikkelingslanden, is de Commissie van oordeel dat de lage loonkosten één van de voornaamste factoren zijn van hun relatieve voordeel en een absolute voorwaarde om hen in staat te stellen zich beter in de wereldeconomie te integreren en economische ontwikkeling te kunnen nastreven. De Commissie meent dat wanneer hun bestaansminimum omhoog gaat zij er zelf belang bij hebben de arbeidsomstandigheden, waaronder veiligheid, gezondheid en andere aspecten, te verbeteren.

(1) PB L 27 van 2.2.1999.

(2) COM(98) 569 def.