91999E0391

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 391/99 van Ursula STENZEL Posten Commissie

Publicatieblad Nr. C 341 van 29/11/1999 blz. 0106


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0391/99

van Ursula Stenzel (PPE) aan de Commissie

(1 maart 1999)

Betreft: Posten Commissie

De Commissie heeft dit jaar slechts 16.420 personen in dienst, alhoewel zij recht heeft op 17.200 medewerkers.

1. Kan de Commissie meedelen waarom er in 1996 ongeveer 1000 posten vacant waren en er ook dit jaar zo'n 780 posten in de vele diensten open staan?

2. Kan de Commissie meedelen waarom per 31 december 1998 (zie werkverslag van de Commissie) naar verhouding weinig Oostenrijkers bij de Commissie in dienst waren (132 vrouwen en 128 mannen), terwijl het aandeel van de Finnen met 298 vrouwen en 155 mannen en van de Zweden met 274 vrouwen en 166 mannen aanzienlijk hoger is? Deelt de Commissie de opvatting dat hier sprake is van een duidelijk gebrek aan evenwicht tussen de nieuwe lidstaten?

3. Kan de Commissie meedelen aan de hand van welke verdeelsleutel de nieuwe lidstaten in de Commissie zijn vertegenwoordigd?

Antwoord van de heer Liikanen namens de Commissie

(14 april 1999)

1. In de situatie op het gebied van de vacante posten bij de Commissie is sedert de piek van de jaren 1995/1997 verbetering ingetreden (een tabel wordt rechtstreeks toegezonden aan het geachte parlementslid en aan het Secretariaat-generaal van het Parlement). Het hoge aantal vacante posten, dat thans lager ligt dan het door het geachte parlementslid genoemde cijfer, houdt verband met structurele en conjuncturele redenen.

De conjuncturele redenen zijn tweeledig: enerzijds, zijn de beschikbare reservelijsten van geschikte kandidaten steeds meer achterhaald en ontoereikend en, anderzijds, zijn er enkele specifieke moeilijkheden wat de aanwerving betreft van de kandidaten die geslaagd zijn voor de sedert 1995 in het kader van de uitbreiding georganiseerde vergelijkende onderzoeken. Deze conjuncturele redenen verklaren ongeveer een derde van het huidige aantal vacante posten. Deze zouden na 1999 moeten verdwijnen (de reservelijsten van de algemene vergelijkende onderzoeken die thans voor de categorie A worden georganiseerd, zullen dan beschikbaar zijn - 475 geschikte kandidaten in december 1999/januari 2000 - en de aanwervingen in het kader van de uitbreiding zullen afgerond zijn).

De structurele redenen van het hoge aantal vacante posten houden verband met het feit dat er nog steeds te weinig mobiliteit is bij het personeel van de Directoraten-generaal en dat bewust is gekozen voor een gedecentraliseerde aanwerving. De administratie beperkt zich er immers toe lijsten te verstrekken aan de DG's, die van die lijsten gebruik kunnen maken om personeel aan te werven. De administratie oefent enkel toezicht uit zodat de verantwoordelijkheid voor deze aanwervingen bij de DG's en hun diensten ligt.

Een niet te verlagen percentage vacante posten lijkt dan ook onvermijdelijk aangezien er voor het bezetten van de posten bepaalde termijnen gelden die op grond van het Statuut worden verlengd door verschillende administratieve procedures zoals de bekendmaking, het onderzoek van de sollicitaties, het oproepen van de kandidaten en de besluiten van het tot aanstelling bevoegde gezag. Dit minimum (ongeveer 300 à 350 posten of 2 % van het personeelsbestand) stemt overeen met de door de Commissie nagestreefde doelstelling op middellange termijn.

2. Zoals het geachte parlementslid vaststelt, loopt het aantal aanwervingen van onderdanen van de drie nieuwe lidstaten momenteel naar verhouding uiteen. Dit is gedeeltelijk te verklaren door het feit dat in het kader van de toetreding van Zweden en Finland bepaalde aanwervingen noodzakelijk waren ter dekking van de behoeften op taalgebied. Dit was niet het geval bij de toetreding van Oostenrijk omdat in dat geval het aantal officiële talen van de Unie niet was toegenomen.

Afgezien daarvan is het waar dat de aanwerving van Oostenrijkse onderdanen tot nu toe verhoudingsgewijs trager is verlopen. De voornaamste reden hiervoor is dat slechts zeer weinig kandidaten aan de voor de Oostenrijkse onderdanen georganiseerde vergelijkende onderzoeken hebben deelgenomen en er dus ook minder geschikte kandidaten waren dan voor het beoogde doel(1) nodig waren.

Uit recente vergelijkende onderzoeken voor Oostenrijkse onderdanen blijkt dat er toch enige verbetering komt in deze situatie: een vergelijkend onderzoek voor Oostenrijkse hoofdadministrateurs (COM/A/3/98) heeft een lijst opgeleverd met 44 geschikte kandidaten waaruit thans wordt geput. Onlangs werd een vergelijkend onderzoek C5/4 beëindigd met 80 geschikte kandidaten en werd de aanwervingsprocedure ingeleid en zeer binnenkort zal een vergelijkend onderzoek B5/4 worden afgerond dat waarschijnlijk 70 geschikte kandidaten zal opleveren.

3. De Commissie heeft in februari 1995 de globale doelstellingen voor aanwervingen in het kader van de uitbreiding vastgesteld op basis van een tijdschema dat een periode van 5 jaar (1995-1999) bestrijkt. Het gaat met name om 1050-1350 posten voor de categorieën A,B,C en D waarvan 400-500 posten voor Oostenrijkse onderdanen, 400-500 posten voor Zweedse en 250-350 posten voor Finse onderdanen (de talendienst buiten beschouwing gelaten). Deze cijfers werden vastgesteld om te garanderen dat, overeenkomstig artikel 27 van het Statuut, bij de Commissie een voldoende aantal onderdanen van de nieuwe lidstaten wordt aangeworven. De Commissie heeft zich daartoe gebaseerd op demografische criteria waarbij werd uitgegaan van het aantal onderdanen van een vergelijkbare lidstaat dat in de diensten van de Commissie is tewerkgesteld.

(1) Voor het vergelijkend onderzoek COM/B/949 - rang B1 waren er b.v. niet meer dan 35 kandidaten, waarvan er slechts 8 werden toegelaten terwijl er 50 posten waren toegekend.