91999E0148

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 148/99 van Joaquín SISÓ CRUELLAS Brain drain

Publicatieblad Nr. C 370 van 21/12/1999 blz. 0022


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0148/99

van Joaquín Sisó Cruellas (PPE) aan de Commissie

(11 februari 1999)

Betreft: Brain drain

De deelname aan onderwijs en opleiding in andere landen en de vraag van bedrijven naar gekwalificeerd personeel met internationale ervaring heeft de belangstelling van jonge wetenschappers voor werk in het buitenland aangewakkerd. De Verenigde Staten zijn de belangrijkste bestemming van Europese emigranten, waarvan de meerderheid in beheers- en bestuursfuncties terechtkomt. Bovendien blijft bijna de helft van de Europeanen die een studie in de VS voltooien, gedurende langere tijd of definitief in het land, waardoor het aantal aldaar verblijvende Europese gepromoveerden veel groter is dan het aantal Koreanen of Japanners. Klaarblijkelijk oefent de aanwezigheid van elitecentra in de VS, in combinatie met open en flexibele beroepsstructuren, een sterke bedrijfscultuur en een hoge levensstandaard grote aantrekkingskracht uit.

Wat doet de Europese Unie gezien het feit dat Europa op deze wijze wel eens een groot aantal uitstekende wetenschappers zou kunnen verliezen, om deze brain drain tegen te gaan?

Wanneer zij zich eenmaal in het buitenland hebben gevestigd, vinden Europese wetenschappers het soms moeilijk om terug te keren. Er is overwogen overal in Europa elitecentra voor onderzoek en ingenieurswezen op te richten, die tussen de publieke en de particuliere sector zouden staan en geëmigreerde Europeanen werk zouden bieden en hen aldus zouden aanmoedigen terug te keren. Hoe denkt de Commissie hierover?

Antwoord van mevrouw Cresson namens de Commissie

(19 april 1999)

In de vraag van het geachte parlementslid wordt ten volle rekening gehouden met de informatie uit het artikel dat door het Instituut voor technologische prognose (IPTS) van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek is gepubliceerd(1). De Commissie is bezorgd over de trends die uit dit overzicht blijken en biedt jonge wetenschappers door middel van communautaire kaderprogramma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) de mogelijkheid van mobiliteit binnen de Gemeenschap (bijvoorbeeld het Marie Curie-beurzenprogramma en onderzoek in samenwerkingsverband).

Het succes van dit beurzenprogramma bewijst dat de communautaire onderzoeksinfrastructuur in principe adequaat en voldoende aantrekkelijk is om op onderzoek gerichte opleidingen voor jonge wetenschappers te bevorderen. De in het IPTS-verslag getoonde trends kunnen evenwel niet ten volle worden gecompenseerd door het aantal opportuniteiten dat door het communautaire programma wordt geboden. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moet er ook actie worden ondernomen op het niveau van de lidstaten en met name in die lidstaten waar de burgers meer geneigd zijn na hun opleiding in de Verenigde Staten te blijven. Zoals in het IPTS-verslag eveneens wordt aangegeven, moet de Europese particuliere sector een grotere rol spelen bij het terughalen van het geëmigreerde talent. De Commissie zal haar inspanningen voortzetten om dit proces te stimuleren door via de kaderprogramma's gezamenlijke onderzoeksacties te financieren waaraan academische en industriële kringen deelnemen in expertisepartnerschappen. In deze context zijn in het kader van het vijfde kaderprogramma Marie Curie-beurzen voor opleiding bij het bedrijfsleven opgezet teneinde de opleiding van jonge wetenschappers in een industriële en commerciële omgeving te stimuleren.

Wat de braindrain binnen de Gemeenschap vanuit de minder ontwikkelde regio's betreft, helpt het Marie Curie-beurzenprogramma wetenschappers om naar hun thuisstreek terug te keren door hun onderzoek gedurende een bijkomend jaar na hun terugkeer te financieren. De Commissie moedigt de cohesielanden ook aan om in onderzoeksinfrastructuur te investeren en daartoe gebruik te maken van de structuurfondsen. In dit kader wil de Commissie de aandacht van het geachte parlementslid vestigen op haar mededeling "Versterking van de cohesie en het concurrentievermogen door onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie"(2), die op 24 februari 1999 door het Parlement is besproken op basis van het verslag van de heer de Lassus (PE 225.088). Teneinde in deze regio's een aanvullende wetenschappelijke deskundigheid uit te bouwen, heeft de Commissie bovendien als onderdeel van het vijfde kaderprogramma voor OTO een programma voor ontwikkelingsbeurzen voor minder ontwikkelde regio's opgezet.

(1) IPTS-verslag nr.29, november1998.

(2) COM(98) 275 def.