91999E0070

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 70/99 van Roberta ANGELILLI Discriminatie tussen EU-burgers in het VK bij het wetenschappelijk onderzoek

Publicatieblad Nr. C 341 van 29/11/1999 blz. 0045


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0070/99

van Roberta Angelilli (NI) aan de Commissie

(27 januari 1999)

Betreft: Discriminatie tussen EU-burgers in het VK bij het wetenschappelijk onderzoek

De Britse overheidsinstantie die toeziet op de subsidies voor het universitair wetenschappelijk onderzoek (EPSRC) heeft een Italiaans staatsburger die volgens de regels om subsidie had verzocht deze geweigerd op grond van het feit dat hij geen Brits staatsburger was. Als Italiaans staatsburger zou hij nl. wel het recht hebben op betaling van het inschrijvingsgeld om te kunnen promoveren, maar niet op onderhoud (ca £ 6.400).

Kan de Commissie naar aanleiding hiervan mededelen of dit geen discriminatie tussen EU-burgers kan worden geacht, o.a. omdat soortgelijke subsidies voor onderzoek in Italië ook voor Britse staatsburgers volledig toegankelijk zijn?

Antwoord van mevrouw Cresson namens de Commissie

(6 april 1999)

Om de vraag van de geachte afgevaardigde te beantwoorden zij gepreciseerd dat de communautaire bepalingen, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, enerzijds de gelijke behandeling van communautaire en nationale studenten bij de toegang tot het onderwijs en de beroepsopleiding garanderen (artikelen 6, 126 en 127 van het EG-verdrag), en anderzijds de gelijke behandeling van communautaire werknemers en hun kinderen, die vollediger is, met name is geregeld bij Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap(1), en onder bepaalde voorwaarden ook het recht inhoudt op de sociale voordelen die op dit gebied zijn voorbehouden aan de nationale onderdanen.

Studenten die niet de hoedanigheid van werknemer (of van gezinslid) bezitten, hebben op grond van de artikelen van het EG-verdrag recht op dezelfde behandeling als studenten die onderdaan zijn van het gastland en komen in aanmerking voor iedere steun ter dekking van de inschrijvings- en collegegelden. Bij de toegang tot het onderwijs betekent het beginsel van gelijke behandeling in de praktijk dus dat iedere onderwijsinstelling studenten uit de andere lidstaten onder dezelfde voorwaarden als nationale onderdanen moet toelaten. Daarom mogen van hen geen extra kosten worden verlangd onder het mom van nationaliteit.

De student die onderdaan is van een andere lidstaat en niet de hoedanigheid van werknemer (of gezinslid) bezit, kan evenwel geen aanspraak maken op een beurs voor levensonderhoud die bedoeld is om de studenten te helpen ter plaatse in hun levensonderhoud te voorzien. De Commissie is van mening dat de aan de orde gestelde kwestie onder de bevoegdheid van de nationale autoriteiten valt.

(1) PB L 257 van 19.10.1968.