SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3089/98

van Nikitas Kaklamanis (UPE) aan de Commissie

(16 oktober 1998)

Betreft: De afsluiting van een orthodox klooster door het Turkse leger

Het orthodoxe klooster van Mor Gabriël in Turkije is één van de oudste kloosters ter wereld, met een geschiedenis die meer dan 1600 jaar terug gaat. Tot op de dag van vandaag worden hier het orthodoxe geloof en de Aramese taal onderwezen. Het klooster vormt het spirituele centrum van de drie miljoen orthodoxe Syriërs. In de afgelopen maanden werd in enkele grote Amerikaanse kranten (onder meer de "Los Angeles Times" van 21 augustus 1998) melding gemaakt van het feit dat de heer Fikret Güven, de islamistische bestuurder van de provincie waarin het klooster zich bevindt, onder verschillende voorwendsels probeert een einde te maken aan het onderwijs dat in dit klooster wordt verstrekt aan een dertigtal studenten.

Uitvoering gevend aan de ronduit racistische Turkse wet volgens welke personen die niet van Turkse nationaliteit zijn niet tot priester mogen worden gewijd, streven de Turkse autoriteiten ernaar dat het klooster volledig verlaten wordt door studenten in het christelijk geloof. Tenslotte werd er in het dorp Haberli, nabij het klooster, een controlepost van het Turkse leger gestationeerd (met tanks!), waar de namen geregistreerd worden van alle gelovigen die het nog wagen een bezoek te brengen aan het klooster.

Kan de Commissie mij mededelen hoe zij hierop denkt te reageren? Het is immers duidelijk dat Turkije wordt aangemoedigd door de dadenloosheid die de Europese Unie aan de dag legt telkens wanneer de rechten van de nog op Turks grondgebied overgebleven niet-mohammedaanse minderheden worden geschonden. De Turken gaan dan gewoon over tot nog stuitender praktijken om deze minderheden te terroriseren en te verjagen!

Antwoord van de heer van den Broek namens de Commissie

(10 november 1998)

Het geachte parlementslid wordt verwezen naar het antwoord dat de Commissie heeft gegeven op schriftelijke vraag E-2159/98 van mevrouw Daskalaki(1).

(1) PB C 31 van 5.2.1999, blz. 128.