SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3995/97 van Karla PEIJS aan de Commissie. Dubbele belasting van vrijgestelde prestaties
Publicatieblad Nr. C 174 van 08/06/1998 blz. 0159
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3995/97 van Karla Peijs (PPE) aan de Commissie (11 december 1997) Betreft: Dubbele belasting van vrijgestelde prestaties Kan de Commissie aangeven wat volgens Europese richtlijnen prevaleert, een van omzetbelasting vrijgestelde levering of een levering belast tegen 0% BTW op grond van een intracommunautaire transactie? En kan de Commissie aangeven waarom? Erkent de Commissie dat er cumulatie van belasting optreedt als een onderneming uit een lidstaat een prestatie, vrijgesteld van omzetbelasting, exporteert naar een andere lidstaat waarin deze prestatie niet is vrijgesteld van omzetbelasting? En kan de Commissie tevens aangeven of hier een Europees besluit aan ten grondslag ligt, zo ja, welk, of is dit slechts een nationale bevoegdheid? Antwoord van de heer Monti namens de Commissie (14 januari 1998) In de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag ((PB L 145 van 13. 6. 1977. )) wordt in beginsel een regeling vastgesteld waardoor op grond van artikel 13 van deze richtlijn iedere dubbele heffing op handelingen die in het binnenland zijn vrijgesteld, wordt vermeden. Door een eenvormige toepassing van artikel 13 wordt immers iedere dubbele belasting vermeden, terwijl volgens artikel 28 quater, B, onder a) vrijstelling geldt voor "de intracommunautaire verwervingen van goederen waarvan de levering door belastingplichtigen in ieder geval zou zijn vrijgesteld in het binnenland¨. Het kan niet worden ontkend dat de handhaving in de lidstaten van overgangsbepalingen op grond van artikel 28, lid 3, tot een op een opeenstapeling van belastingen kan leiden als gevolg van de mogelijkheid voor de lidstaten om handelingen die normaliter zijn vrijgesteld, te blijven belasten of om handelingen waarop normaliter belastingen verschuldigd zijn, te blijven vrijstellen. Dit ontbreken van harmonisatie kan - in uitzonderlijke gevallen - ertoe leiden dat in een lidstaat belasting wordt geheven op handelingen waarvoor de verkoper in zijn eigen lidstaat geen enkel recht op aftrek kan laten gelden. De Commissie heeft bij herhaling voorgesteld ((PB C 205 van 13. 8. 1992. )) om deze tijdelijke afwijkingen af te schaffen. Met uitzondering van de goedkeuring van de Achttiende Richtlijn 89/465/EEG van de Raad van 18 juli 1989 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - intrekking van een aantal afwijkingen bedoeld in artikel 28, lid 3, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG ((PB L 226 van 3. 8. 1989. )), waarbij een aantal van deze afwijkingen zijn afgeschaft, kon in de Raad geen enkel eenparig akkoord worden verkregen om de nog bestaande afwijkingen af te schaffen. Daarom heeft de Commissie in haar werkprogramma voor de invoering van een nieuw gemeenschappelijk BTW-stelsel ((COM(96) 328 def. )) duidelijk te kennen gegeven dat zij voornemens is al deze opties, mogelijkheden en afwijkingen die onder de huidige regeling zijn toegestaan, opnieuw te onderzoeken om te komen tot een eenvormige wijze heffing.