91997E3770

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3770/97 van Cristiana MUSCARDINI aan de Commissie. Toegang tot het beroep van advocaat

Publicatieblad Nr. C 174 van 08/06/1998 blz. 0122


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3770/97 van Cristiana Muscardini (NI) aan de Commissie (21 november 1997)

Betreft: Toegang tot het beroep van advocaat

Als gevolg van de liberalisering van het beroep van advocaat in Europa bestaat het serieuze gevaar dat er stelselmatig misbruik wordt gemaakt van de geboden mogelijkheden en met name dat pas afgestudeerde juristen gaan proberen om eerst bevoegd te worden verklaard in een staat waar de voorwaarden voor toegang tot het beroep van advocaat minder streng zijn om vervolgens hun beroep te gaan uitoefenen in een lidstaat waar de eisen strenger zijn.

Om dit gevaar te bezweren stellen de lidstaten overdreven beschermende voorschriften vast en maken zij bijvoorbeeld de examens waarin expliciet is voorzien om de bevoegdheidsverklaring van de lidstaat van herkomst om te zetten in die van de gastlidstaat, moeilijk of ingewikkeld.

Wordt het niet tijd dat de Commissie een richtlijn opstelt met gemeenschappelijke normen voor de examens voor "migrerende¨ advocaten, zodat alle lidstaten dezelfde criteria moeten gaan hanteren bij de examenprocedures in verband met het verlenen van toegang tot het beroep van advocaat?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie (6 januari 1997)

De Commissie is van mening dat de bepalingen van Richtlijn 89/48/EEG betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten ((PB L 19 van 24.1.1989. )) en van de toekomstige richtlijn van het Parlement en de Raad ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, toereikend zijn voor de vereenvoudiging van de vestiging van advocaten binnen de interne markt. Zij is niet voornemens een richtlijn voor te stellen met gemeenschappelijke normen voor de proeve van bekwaamheid die in het kader van Richtlijn 89/48/EEG in principe door de lidstaten kan worden geëist. Zij zal er evenwel voor blijven waken dat de lidstaten de proeve van bekwaamheid niet gebruiken als disproportioneel obstakel voor het recht van vestiging van advocaten.

Opgemerkt zij dat de proeve van bekwaamheid volgens de nieuwe richtlijn van het Parlement en de Raad niet mag worden geëist als voorwaarde voor de vestiging van advocaten die in het bezit zijn van een vergunning voor beroepsuitoefening in een andere lidstaat. Deze richtlijn garandeert het recht op vestiging onder de oorspronkelijke beroepstitel zonder verificatie van de beroepskwalificaties op basis van de vergunning voor beroepsuitoefening die door de lidstaat van herkomst is afgegeven, en bevat regels voor de toetreding tot het beroep van advocaat in de lidstaat van ontvangst op basis van een beroepspraktijk in de deze lidstaat.