91997E3553

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3553/97 van de leden Jan SONNEVELD , Jan MULDER aan de Commissie. Kleine producenten van generieke gewasbeschermingsmiddelen in de Europese Unie

Publicatieblad Nr. C 187 van 16/06/1998 blz. 0021


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3553/97 van Jan Sonneveld (PPE) en Jan Mulder (ELDR) aan de Commissie (12 november 1997)

Betreft: Kleine producenten van generieke gewasbeschermingsmiddelen in de Europese Unie

Kan de Commissie een gemotiveerd antwoord geven op de volgende vragen:

1. Is de Commissie er zich van bewust dat door toedoen van de richtlijn van de Raad 91/414/EEG ((PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.)) kleinere Europese producenten van generieke gewasbeschermingsmiddelen grote moeilijkheden ondervinden daar zij niet over de vereiste gegevens beschikken die nodig zijn om de door hen geproduceerde gewasbeschermingsmiddelen goed te laten keuren, noch naar de reeds bij grotere producenten bekende gegevens mogen verwijzen door obstructie van de laatsten en zij de zeer hoge kosten van onderzoek die gemoeid zijn bij het produceren van die gegevens niet kunnen opbrengen;

2. dat hier de grotere producenten van profiteren en hun monopolie of oligopolie zullen herwinnen op de communautaire markt voor beschermingsmiddelen, inclusief de generieke;

3. dat de kleinere producenten, op voorwaarde dat zij alsnog tot het herevaluatieprogramma worden toegelaten, bereid zijn om voor verwijsrecht naar de studies die reeds door de grotere producenten zijn gedaan een redelijke vergoeding te betalen?

4. Is de Commissie niet van mening dat voor wat betreft de werkzame stoffen op de toekomstige lijsten alle producenten gedwongen zouden moeten worden tot samenwerking, opdat slechts één dossier per werkzame stof wordt ingediend;

5. dat een onafhankelijk lichaam in dit proces zou kunnen bemiddelen;

6. dat een dergelijk systeem verspilling van middelen tegengaat en concurrentie in stand houdt?

7. Weet de Commissie dat er gedetailleerde plannen voor een dergelijk systeem zijn ontwikkeld door de kleinere producenten en dit al vele jaren naar volle tevredenheid werkt in de Verenigde Staten?

Antwoord van de heer Fischler namens de Commissie (5 januari 1998)

De Commissie is zich er terdege van bewust dat Richtlijn 91/414/EEG een uitgebreid eisenpakket bevat met betrekking tot het verstrekken van gegevens voor de evaluatie van werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen en van gewasbeschermingsmiddelen, en met betrekking tot de bescherming van deze gegevens ten behoeve van de ondernemingen die ze hebben verstrekt.

Van gewasbeschermingsmiddelen is bekend dat zij grote gevaren kunnen opleveren voor de volksgezondheid en het milieu. Het spreekt dan ook vanzelf dat ze uitgebreid worden getest op alle mogelijke effecten op mens en milieu. Dit betekent dat de betrokken producent gedetailleerde dossiers moeten overleggen waarin alle veiligheidsaspecten worden behandeld.

Aangezien de meeste technische dossiers zeer duur zijn, heeft de Raad bij de goedkeuring van Richtlijn 91/414/EEG, ten behoeve van de ondernemingen die de samenstelling van de betrokken dossiers hebben gefinancierd, voorzien in een uitgebreide regeling voor de bescherming van deze gegevens. Voor de ondernemingen wordt het op deze manier aantrekkelijk de vereiste gegevens te verstrekken zodat nieuwe of bestaande producten waarvoor deze dossiers aantonen dat aan de geldende strikte veiligheidsvoorwaarden inzake volksgezondheid en milieu is voldaan, op de markt kunnen worden gebracht of op de markt kunnen blijven, wat de landbouw in de Gemeenschap ten goede komt.

In artikel 13, lid 7, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad is bepaald dat, met betrekking tot de gegevens die voor de opneming van een werkzame stof in Bijlage I bij de Richtlijn moeten worden verstrekt, de houders van gegevens in principe moeten worden aangemoedigd om voor het verstrekken van gegevens samen te werken. Overeenkomstig dit principe is bij Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ((PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10. )) bepaald dat de kennisgevers voor werkzame stoffen alles moeten doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verlangd, om collectieve dossiers in te dienen. Voor een groot aantal, maar helaas niet alle werkzame stoffen heeft dit geleid tot samenwerkingsverbanden van bedrijven die een collectief dossier indienen. Voor de gevallen waarin geen collectieve dossiers werden ingediend, heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1199/97 van 27 juni 1997 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3600/92 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ((PB L 170 van 28.6.1997, blz. 19. )), bepaald dat de betrokken kennisgevers in de beginstadia informatie kunnen inwinnen over de dossiers waarvoor bescherming wordt gevraagd. Zo beschikken deze kennisgevers over alle mogelijkheden om adequate gegevens te verstrekken door, zo nodig, het onderzoek volledig zelfstandig dan wel in samenwerking met andere kennisgevers te verrichten.

De Commissie is bereid om, in het kader van een toekomstig voorstel tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG, te bezien of de betrokken bepalingen moeten worden herzien, waarbij zij met de ervaring met de huidige bepalingen rekening zal houden en alle voorstellen van organisaties die de betrokken sectoren vertegenwoordigen, in overweging zal nemen.