91997E2861

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2861/97 van Arlene McCARTHY aan de Commissie. Onderzoek inzake anti-dumpingrechten op de uitvoer van ongebleekt katoen uit India, Pakistan, Indonesië, Turkije, China en Egypte

Publicatieblad Nr. C 082 van 17/03/1998 blz. 0148


SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2861/97 van Arlene McCarthy (PSE) aan de Commissie (1 september 1997)

Betreft: Onderzoek inzake anti-dumpingrechten op de uitvoer van ongebleekt katoen uit India, Pakistan, Indonesië, Turkije, China en Egypte

Kan de Commissie in het licht van het nieuwe onderzoek inzake anti-dumpingrechten op de uitvoer van ongebleekt katoen uit India, Pakistan, Indonesië, Turkije, China en Egypte uitleg geven over de rol die het onderzoek naar de communautaire belangen zal spelen in deze derde klacht, gezien het feit dat tijdens de vorige procedure die eerder dit jaar heeft plaatsgehad slechts weinig rekening is gehouden met de resultaten van een soortgelijk onderzoek?

Kan de Commissie in het voordeel van de vele betrokken partijen die aanzienlijk veel tijd en middelen besteden om te voorkomen dat dergelijke rechten worden opgelegd, hetgeen onvermijdelijk zou leiden tot ontslagen en bedrijfssluitingen in de Europese verwerkende textielindustrie en textielgroothandel, zeggen of het onderzoek inderdaad wettig is en dus zal worden voortgezet, ondanks het feit dat geen officieel bericht is gepubliceerd om het vorig onderzoek, dat in mei werd afgerond, formeel te sluiten?

Antwoord van Sir Leon Brittan namens de Commissie (23 september 1997)

In de voorgaande anti-dumpingprocedure werd een diepgaand onderzoek ingesteld naar de belangen van de Gemeenschap om na te gaan welke gevolgen eventuele maatregelen zouden hebben voor alle belanghebbenden. De conclusie van dit onderzoek luidde dat het in het belang was van de Gemeenschap om anti-dumpingmaatregelen te nemen. De Raad ging echter niet akkoord met het voorstel van de Commissie om definitieve maatregelen te nemen en de termijn van 15 maanden die was ingesteld bij artikel 6, lid 9, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ((PB L 56 van 6.3.1996. )) was verstreken. De voorlopige rechten die tijdens deze procedure waren ingesteld waren derhalve komen te vervallen zonder dat ze waren geïnd en het verstrijken van de termijn betekent dat definitieve maatregelen niet langer mogen worden goedgekeurd op grond van dat onderzoek.

Kort na het verstrijken van bovengenoemde termijn ontving de Commissie een nieuwe klacht inzake dumping. Deze klacht werd op de normale wijze onderzocht en de conclusie luidde dat er voldoende bewijsmateriaal aanwezig was om de inleiding van een nieuwe procedure te rechtvaardigen.De Commissie besloot vervolgens een nieuwe procedure in te leiden ten aanzien van dit product en publiceerde een bericht van inleiding ((PB C 210 van 11.7.1997. )).

In deze nieuwe procedure zal eveneens bijzondere aandacht worden besteed aan een uitvoerige analyse van de belangen van de Gemeenschap in dit geval. In verband hiermee worden momenteel alle belanghebbende partijen (producenten, importeurs, verwerkende industrie) verzocht uitvoerige informatie te verschaffen over een aantal aspecten, waaronder mogelijke ontslagen en bedrijfssluitingen. Met deze informatie zal bij het onderzoek van de feiten rekening worden gehouden.