Voorlopige editie

BESCHIKKING VAN DE VICEPRESIDENT VAN HET HOF

11 april 2024 (*)

„Hogere voorziening – Kort geding – Mededinging – Concentraties – Mediamarkt – Verzoek om inlichtingen – Persoonsgegevens – Spoedeisendheid – Recht op eerbiediging van het privéleven”

In zaak C‑90/24 P(R),

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 57, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 2 februari 2024,

Vivendi SE, gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door Y. Boubacir, F. de Bure, E. Dumur, P. Gassenbach, S. Schrameck, O. Thomas en P. Wilhelm, advocaten,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Caro de Sousa, B. Cullen en D. Viros als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

geeft

DE VICEPRESIDENT VAN HET HOF,

de advocaat-generaal, M. Szpunar, gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Vivendi SE om vernietiging van de beschikking van de president van het Gerecht van de Europese Unie van 19 januari 2024, Vivendi/Commissie (T‑1097/23 R, EU:T:2024:15; hierna: „bestreden beschikking”), houdende afwijzing van, ten eerste, haar vordering tot opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking C(2023) 6428 final van de Commissie van 19 september 2023 inzake een procedure op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (zaak M.11184 – Vivendi/Lagardère), zoals gewijzigd bij beschikking C(2023) 7463 final van de Commissie van 27 oktober 2023 (hierna: „litigieuze beschikking”), en, ten tweede, haar vordering dat zij bij wijze van voorlopige maatregel wordt gelast alle in haar bezit zijnde documenten waarop de litigieuze beschikking betrekking heeft te bewaren op een speciaal daarvoor bestemde elektronische drager, die elektronisch verzegeld in handen wordt gesteld van een vertrouwde onafhankelijke partij.

 Toepasselijke bepalingen

2        Overweging 10 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1) (hierna: „AVG”) luidt als volgt:

„[...] Deze verordening biedt de lidstaten ook ruimte om eigen regels voor de toepassing vast te stellen, onder meer wat de verwerking van bijzondere persoonsgegevenscategorieën (‘gevoelige gegevens’) betreft. [...]”

3        Artikel 6, leden 1 en 3, van deze verordening bepaalt:

„1.      De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)      de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;

[...]

c)      de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

[...]

e)      de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;

[...]

3.      De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:

a)      Unierecht; of

b)      lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.

[...]”

4        Artikel 9, leden 1 en 2, van deze verordening bepaalt:

„1.      Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.

2.      Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)      de betrokkene heeft uitdrukkelijke toestemming gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde doeleinden, behalve indien in Unierecht of lidstatelijk recht is bepaald dat het in lid 1 genoemde verbod niet door de betrokkene kan worden opgeheven;

[...]

g)      de verwerking is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene;

[...]”

 Voorgeschiedenis van het geding

5        De voorgeschiedenis van het geding is uiteengezet in de punten 2 tot en met 8 van de bestreden beschikking. Voor zover van belang voor de onderhavige procedure, kan zij als volgt worden samengevat.

6        Op 24 oktober 2022 heeft Vivendi SE bij de Europese Commissie een concentratie aangemeld die bestond in de verwerving van de uitsluitende zeggenschap over Lagardère SA. Op 9 juni 2023 is deze concentratie door de Commissie toegestaan, op voorwaarde dat Vivendi de door haar aangegane verbintenissen zou nakomen.

7        Op 25 juli 2023 heeft de Commissie Vivendi ervan in kennis gesteld dat zij een formeel onderzoek naar de mogelijke vervroegde voltooiing van de concentratie had ingesteld. In het kader van die procedure heeft de Commissie Vivendi bij beschikking C(2023) 6428 final van 19 september 2023 om inlichtingen verzocht, waartoe zij haar een termijn tot 27 oktober 2023 heeft gegund. Bij beschikking C(2023) 7463 final van 27 oktober 2023 heeft deze instelling deze termijn verlengd tot 1 december 2023.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden beschikking

8        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 november 2023, heeft Vivendi beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking ingesteld.

9        Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 november 2023, heeft Vivendi een verzoek in kort geding ingediend, waarbij zij ten eerste opschorting van de tenuitvoerlegging van deze beschikking vorderde en ten tweede dat zij bij wijze van voorlopige maatregel zou worden gelast om alle in haar bezit zijnde documenten waarop de litigieuze beschikking betrekking heeft te bewaren op een speciaal daarvoor bestemde elektronische drager, die elektronisch verzegeld in handen wordt gesteld van een vertrouwde onafhankelijke partij, zoals bijvoorbeeld een gerechtsdienaar of een gevolmachtigde, en wel binnen een redelijke termijn die rekening houdt met de feitelijke moeite die het kost om de gegevensdragers waarop die documenten staan opgeslagen te kopiëren.

10      Overeenkomstig artikel 157, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft de president van het Gerecht bij beschikking van 28 november 2023, Vivendi/Commissie (T‑1097/23 R), gelast dat de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking wordt opgeschort totdat er een eindbeschikking is gegeven in zaak T‑1097/23 R, onverminderd de verplichting van Vivendi om door te gaan met het verzamelen van informatie en om alle documenten waarop deze beschikking betrekking heeft en die van belang kunnen zijn voor het onderzoek van de Commissie op een elektronische gegevensdrager te bewaren.

11      Bij de bestreden beschikking heeft de president van het Gerecht het in punt 9 van deze beschikking bedoelde verzoek in kort geding afgewezen op grond dat Vivendi niet had aangetoond dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid was voldaan, en heeft hij zijn beschikking van 28 november 2023 (T‑1097/23 R) ingetrokken.

12      Ten eerste heeft de president van het Gerecht in punt 29 van de bestreden beschikking geoordeeld dat het risico dat Vivendi tot betaling van een dwangsom of een geldboete zou worden veroordeeld, in het stadium van de procedure waarin deze beschikking moest worden gegeven, van hypothetische aard was.

13      Ten tweede heeft de president van het Gerecht in punt 39 van die beschikking het argument van Vivendi afgewezen dat zij schade zou lijden in verband met het inzetten van aanzienlijke personele en financiële middelen.

14      Ten derde heeft de president van het Gerecht in de punten 41 en 42 van die beschikking geoordeeld dat het feit dat de Commissie op grote schaal documenten zou kunnen inzien, hoewel die kennelijk geen verband hielden met het voorwerp van het onderzoek, Vivendi geen ernstige en onherstelbare schade kon berokkenen.

15      Ten vierde heeft de president van het Gerecht in punt 43 van de bestreden beschikking het argument van Vivendi afgewezen dat zij schade zou lijden als gevolg van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van sommige van haar werknemers en mandatarissen.

16      Ten vijfde heeft de president van het Gerecht in punt 51 van die beschikking geoordeeld dat de gestelde schade als gevolg van het risico dat Vivendi zou bijdragen tot haar eigen inbeschuldigingstelling, niet volstond als bewijs dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid was voldaan.

17      Ten zesde heeft de president van het Gerecht in de punten 52 en 54 van die beschikking geoordeeld dat het risico dat Vivendi een dwangsom of geldboete zou moeten betalen, geen onherstelbare schade oplevert en dat dit risico zuiver hypothetisch was.

 Conclusies van partijen in hogere voorziening en procedure bij het Hof

18      Vivendi verzoekt het Hof:

–        de bestreden beschikking te vernietigen;

–        te gelasten dat de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking wordt opgeschort totdat het Gerecht een einduitspraak heeft gedaan en, in voorkomend geval, totdat het Hof definitief uitspraak heeft gedaan op het door Vivendi ingestelde beroep tot nietigverklaring van deze beschikking;

–        subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en

–        de Commissie te verwijzen in de kosten van beide instanties.

19      De Commissie verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        Vivendi te verwijzen in de kosten.

20      Overeenkomstig artikel 160, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof is bij beschikking van de vicepresident van het Hof van 6 februari 2024, Vivendi/Commissie [C‑90/24 P(R)‑R, EU:C:2024:121], de tenuitvoerlegging van de bij de litigieuze beschikking aan Vivendi opgelegde verplichting om de in deze beschikking bedoelde documenten te verzamelen en aan de Commissie over te leggen, opgeschort tot de vaststelling van de beschikking die het eerst van beide wordt gegeven, ofwel die waarbij de kortgedingprocedure in zaak C‑90/24 P(R)-R wordt beëindigd, ofwel die waarbij uitspraak wordt gedaan op de onderhavige hogere voorziening, onverminderd de verplichting van Vivendi om alle passende maatregelen te treffen om de bewaring van alle documenten te waarborgen.

 Hogere voorziening

21      Tot staving van haar hogere voorziening voert Vivendi zes middelen aan, waarvan het eerste is ontleend aan schending van het beginsel van processuele gelijkheid en het beginsel van hoor en wederhoor, terwijl het tweede tot en met het zesde middel betrekking hebben op kennelijk onjuiste beoordelingen van de door Vivendi gestelde schade.

 Argumenten

22      Met haar vierde middel, dat als eerste moet worden onderzocht, stelt Vivendi dat de president van het Gerecht een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt met betrekking tot de schade die zou voortvloeien uit de grootschalige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de personen waarop de litigieuze beschikking betrekking heeft.

23      Ten eerste zou de in punt 45 van de bestreden beschikking gehanteerde redenering ertoe leiden dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt beperkt tot gevoelige persoonsgegevens zoals omschreven in de AVG. Laatstgenoemd begrip heeft echter een uiterst beperkte strekking, aangezien het zowel volgens de AVG als volgens de rechtspraak van het Gerecht enkel betrekking heeft op de meest intieme en meest gevoelige gegevens van de betrokken personen. De voor gevoelige persoonsgegevens geldende waarborgen kunnen dus niet verzekeren dat alle persoonsgegevens die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van deze personen worden beschermd, zodat zij de door Vivendi gestelde schade niet op adequate wijze kunnen voorkomen.

24      Ten tweede betoogt Vivendi dat uit verschillende, in bijlage bij haar verzoek in kort geding gevoegde stukken blijkt dat op grond van de litigieuze beschikking documenten met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen moeten worden opgevraagd en aan de Commissie doorgegeven.

25      Ten derde gaat de bestreden beschikking volledig voorbij aan de beperkingen die voor Vivendi voortvloeien uit het Franse straf- en arbeidsrecht. Zo zou het voor Vivendi feitelijk onmogelijk zijn om de litigieuze beschikking na te leven zonder het risico te lopen dat haar strafrechtelijke en civielrechtelijke sancties worden opgelegd.

26      Ten vierde zouden de door de Commissie geboden waarborgen met betrekking tot gevoelige persoonsgegevens niet voorkomen dat de door Vivendi gestelde schade zich daadwerkelijk voordoet, aangezien deze waarborgen impliceren dat de documenten die deze gegevens bevatten aan de Commissie worden overgelegd en dat die instelling daarvan kennis kan nemen.

27      Ten vijfde kan het beroepsgeheim waaraan de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie zijn onderworpen, anders dan in de bestreden beschikking wordt gesteld, onvoldoende waarborgen bieden om de gestelde schade te voorkomen, aangezien Vivendi er ook belang bij heeft om te verhinderen dat deze ambtenaren en andere personeelsleden toegang tot beschermde documenten krijgen. Bovendien is de president van het Gerecht voorbijgegaan aan de nochtans uitdrukkelijk door Vivendi aangevoerde omstandigheid dat de Commissie de tussenkomst van verschillende derden in de procedure heeft toegestaan, waarmee zij het risico in het leven heeft geroepen dat deze derden toegang tot vertrouwelijke gegevens zouden krijgen en deze openbaar zouden maken.

28      De Commissie stelt dat het vierde middel ongegrond is en moet worden afgewezen.

29      Zij betoogt in het bijzonder dat het, om haar onderzoek naar behoren te kunnen verrichten, onvermijdelijk is dat zij genoodzaakt is om persoonsgegevens te verwerken. De loutere omstandigheid dat zij de relevantie van dergelijke gegevens verifieert, kan op zich geen ernstige en onherstelbare schade veroorzaken. In dat verband is het feit dat er procedurele waarborgen voor gevoelige persoonsgegevens bestaan, een relevante factor bij de beoordeling van de evenredigheid van de betrokken inmenging in het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Voor het overige zorgen de strikte geheimhoudingsplicht waaraan de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie zijn onderworpen, ervoor dat er geen risico op ongeoorloofde openbaarmaking van de verzamelde persoonsgegevens bestaat.

30      Wat het argument betreffende de mogelijke toegang van derden tot persoonsgegevens betreft, stelt de Commissie om te beginnen dat dit argument niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het in eerste aanleg onvoldoende is onderbouwd. Voorts betoogt zij dat haar ambtenaren en andere personeelsleden, gelet op de strikte geheimhoudingsplicht die op hen rust, geen vertrouwelijke informatie aan derden mogen verstrekken. Ten slotte hebben belanghebbende derden enkel toegang tot het dossier indien een mededeling van punten van bezwaar wordt vastgesteld en hebben zij nimmer toegang tot de vertrouwelijke versie van de documenten in het dossier.

 Beoordeling

31      Wat betreft het betoog van Vivendi dat er een risico op schending van de persoonlijke levenssfeer van sommige van haar werknemers en mandatarissen bestaat, heeft de president van het Gerecht in punt 44 van de bestreden beschikking geoordeeld dat ondernemingen handelen door tussenkomst van hun werknemers en mandatarissen, zodat de Commissie gerechtigd is om ten behoeve van een onderzoek in het kader van het mededingingsrecht inlichtingen over de handelingen van die personen in te winnen, voor zover die handelingen plaatsvinden binnen de bedrijfssfeer en geen inbreuk maken op hun privéleven.

32      In punt 45 van die beschikking heeft de president van het Gerecht onderstreept dat de Commissie Vivendi tegen die achtergrond had geïnformeerd over de specifieke procedurele waarborgen die voor gevoelige persoonsgegevens gelden, en dat deze instelling dus de nodige maatregelen had getroffen om te voorkomen dat het door Vivendi gestelde risico bewaarheid zou worden. Hij heeft hieruit geconcludeerd dat, gelet op deze voorzorgsmaatregelen, de verzoeken om informatie met betrekking tot de mobiele telefoons en de e-mailboxen van de werknemers van Vivendi niet de door Vivendi gestelde ernstige en onherstelbare schade veroorzaakten.

33      In punt 46 van voornoemde beschikking heeft de president van het Gerecht opgemerkt dat de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie hoe dan ook aan een strikte geheimhoudingsplicht waren onderworpen. In dat verband heeft hij in punt 47 van die beschikking benadrukt dat het die ambtenaren en andere personeelsleden verboden is om zonder toestemming informatie waarvan zij in het kader van de uitoefening van hun werkzaamheden kennis hebben genomen openbaar te maken, tenzij die informatie reeds bekend is gemaakt of voor het publiek toegankelijk is.

34      Wat in de eerste plaats de beoordeling in punt 45 van de bestreden beschikking betreft, zij opgemerkt dat uit de bewoordingen van dit punt blijkt dat deze beoordeling steunt op het feit dat de in de punten 26 tot en met 28 van die beschikking genoemde procedurele waarborgen in aanmerking zijn genomen.

35      Blijkens voornoemde punten 26 tot en met 28 gelden deze waarborgen uitsluitend voor drie categorieën gegevens, te weten gegevens die worden beschermd door de vertrouwelijkheid van de informatie-uitwisseling tussen advocaten en cliënten, gegevens met betrekking tot journalistieke bronnen en gevoelige persoonsgegevens.

36      Deze laatste categorie, die als enige in punt 45 van de bestreden beschikking wordt vermeld, wordt in die beschikking niet omschreven.

37      Teneinde de strekking van de beoordelingen van de president van het Gerecht te bepalen, moet dus worden nagegaan welke reikwijdte aan deze categorie is toegekend in de litigieuze beschikking. Daarin wordt gepreciseerd dat er een specifieke regeling geldt voor „gevoelige persoonsgegevens zoals omschreven in de [AVG]”. Uit artikel 9, lid 1, van de AVG, gelezen in het licht van overweging 10 van die verordening, volgt dat dit begrip verwijst naar persoonsgegevens waar uit de verwerking ervan ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en naar genetische gegevens, biometrische gegevens waarvan de verwerking de unieke identificatie van een persoon mogelijk maakt, gegevens over gezondheid en gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid.

38      In het licht van deze reikwijdte van het begrip „gevoelige persoonsgegevens” blijken de in punt 45 van de bestreden beschikking bedoelde procedurele waarborgen, zoals Vivendi betoogt, niet te gelden voor gegevens met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen, aangezien deze waarborgen met name geen enkele vorm van bescherming bieden aan gegevens met betrekking tot bijvoorbeeld het gezinsleven, de voorkeuren of de privé-activiteiten van die personen die niet van politieke, religieuze of levensbeschouwelijke aard zijn en geen verband houden met het lidmaatschap van een vakbond.

39      Geconstateerd moet worden dat Vivendi zich in haar verzoek in kort geding heeft beroepen op het risico van toegang tot gegevens die in algemene zin betrekking kunnen hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen. Weliswaar wordt in punt 95 van dat verzoek melding gemaakt van gevoelige persoonsgegevens, maar deze vermelding vond plaats in het kader van een citaat uit de rechtspraak van het Gerecht en kan niet aldus worden opgevat dat Vivendi daarmee de strekking van haar betoog heeft willen beperken.

40      Vivendi stelt dan ook terecht dat de president van het Gerecht, door te oordelen dat de in punt 45 van de bestreden beschikking bedoelde waarborgen juist tot doel hadden om te voorkomen dat het door Vivendi gestelde risico zich zou voordoen en door daaruit af te leiden dat de verzoeken om inlichtingen niet de door Vivendi gestelde ernstige en onherstelbare schade veroorzaakten, niet alle persoonsgegevens in aanmerking heeft genomen die wellicht in de aan de Commissie over te leggen documenten voorkwamen en die van belang waren om het bestaan en de ernst van die schade te kunnen beoordelen.

41      Bijgevolg heeft de president van het Gerecht een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat deze waarborgen volstonden ter afwijzing van het betoog van Vivendi dat er sprake was van een risico op schending van de persoonlijke levenssfeer van sommige van haar werknemers en mandatarissen.

42      Wat in de tweede plaats de gronden ten overvloede betreft die in de punten 46 en 47 van de bestreden beschikking zijn uiteengezet, moet inderdaad worden vastgesteld dat de president van het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat het de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie niet was toegestaan om de informatie uit de documenten die Vivendi ter naleving van de litigieuze beschikking aan de Commissie zou overleggen, vrijelijk onder het publiek te verspreiden.

43      Zoals Vivendi echter betoogt, kan de geheimhoudingsplicht waaraan de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie zijn onderworpen niet voorkomen dat het recht op eerbiediging van het privéleven van sommige werknemers en mandatarissen van Vivendi wordt geschonden, doordat die ambtenaren en andere personeelsleden zelf toegang hebben tot persoonsgegevens die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van die werknemers en mandatarissen.

44      Daarnaast zij opgemerkt dat Vivendi in punt 96 van haar verzoek in kort geding tevens had gewezen op het risico dat „door de Commissie tot de procedure toegelaten belanghebbende derden” kennis zouden kunnen nemen van de door Vivendi aan de Commissie verstrekte documenten. Zij verwees in dit verband naar brieven – die zij als bijlage bij dat verzoek had gevoegd – waarin zij over de toelating van bepaalde belanghebbende derden tot de procedure was geïnformeerd.

45      Deze stelling was voldoende duidelijk en onderbouwd om door het Gerecht in aanmerking te moeten worden genomen, zodat niet kan worden geoordeeld dat het tot staving van het vierde middel in hogere voorziening aangevoerde argument betreffende het risico van openbaarmaking van bepaalde documenten aan derden niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond dat het een nieuw argument zou vormen dat niet in eerste aanleg is aangevoerd.

46      Zoals Vivendi betoogt, heeft de aan de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie opgelegde geheimhoudingsplicht niet tot doel of tot gevolg dat de toegang van tot de procedure toegelaten derden tot in het dossier van de Commissie opgenomen documenten wordt geregeld.

47      Bovendien betoogt de Commissie weliswaar dat andere regels zich tegen een dergelijke toegang zouden verzetten, maar moet worden vastgesteld dat die regels in de punten 46 en 47 van de bestreden beschikking niet worden vermeld.

48      Hieruit volgt dat de president van het Gerecht de feiten juridisch onjuist heeft gekwalificeerd door in de punten 46 en 47 van de bestreden beschikking te oordelen dat de aan de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie opgelegde geheimhoudingsplicht kon voorkomen dat de door Vivendi gestelde schade daadwerkelijk zou intreden.

49      In de derde plaats moet worden geconstateerd dat de overwegingen in punt 44 van de bestreden beschikking als zodanig niet rechtvaardigen dat het betoog van Vivendi dat er sprake was van een risico op schending van de persoonlijke levenssfeer van sommige van haar werknemers en mandatarissen wordt afgewezen.

50      De president van het Gerecht heeft in dat punt namelijk volstaan met een vermelding van de bevoegdheid van de Commissie om inlichtingen in te winnen over de handelingen van de werknemers en mandatarissen van Vivendi „voor zover die handelingen plaatsvinden binnen de bedrijfssfeer en geen inbreuk maken op hun privéleven”. Aldus heeft hij verzuimd na te gaan of er mogelijk schade zou ontstaan indien de aan de Commissie verstrekte informatie, zoals Vivendi stelt, betrekking zou hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen.

51      Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking, gelet op de onjuiste opvattingen waarvan in de punten 45 tot en met 47 blijk is gegeven, geen gronden behelst die kunnen rechtvaardigen dat het betoog van Vivendi dat er een risico op schending van de persoonlijke levenssfeer van sommige van haar werknemers en mandatarissen bestond wordt afgewezen.

52      Bijgevolg moet het vierde middel worden aanvaard.

53      Aangezien het verzoek in kort geding is afgewezen op grond dat Vivendi niet had aangetoond dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid was voldaan, volgt hieruit dat het dictum van de bestreden beschikking ongegrond is.

54      Derhalve moet de bestreden beschikking in haar geheel worden vernietigd, zonder dat de overige middelen die tot staving van de hogere voorziening zijn aangevoerd, hoeven te worden onderzocht.

 Bij het Gerecht ingediend verzoek om voorlopige maatregelen

55      Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof, in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht. Deze bepaling is ook van toepassing op de hogere voorzieningen die krachtens artikel 57, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingesteld [beschikking van de vicepresident van het Hof van 24 mei 2022, Puigdemont i Casamajó e.a./Parlement en Spanje, C‑629/21 P(R), EU:C:2022:413, punt 172 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

56      Daartoe dient in herinnering te worden gebracht dat ingevolge artikel 156, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de verzoeken in kort geding een duidelijke omschrijving moeten bevatten van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisende karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt. Zo kunnen volgens vaste rechtspraak van het Hof de opschorting van de tenuitvoerlegging en andere voorlopige maatregelen door de rechter in kort geding worden toegekend indien komt vast te staan dat zij feitelijk en rechtens (fumus boni juris) aanvankelijk gerechtvaardigd zijn en dat zij spoedeisend zijn, in die zin dat zij, teneinde ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de maatregelen verzoekt te voorkomen, moeten worden vastgesteld en effect moeten sorteren vóór de uitspraak over het beroep ten gronde. Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat een verzoek om voorlopige maatregelen moet worden afgewezen zodra een van deze voorwaarden niet is vervuld. In voorkomend geval kan de kortgedingrechter tevens overgaan tot afweging van de betrokken belangen [beschikking van de vicepresident van het Hof van 24 mei 2022, Puigdemont i Casamajó e.a./Parlement en Spanje, C‑629/21 P(R), EU:C:2022:413, punt 175 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

57      In het kader van het onderzoek of aan die voorwaarden is voldaan, beschikt de kortgedingrechter over een ruime beoordelingsbevoegdheid en kan hij, met inachtneming van de bijzonderheden van de zaak, vrij bepalen hoe en in welke volgorde deze verschillende voorwaarden worden onderzocht, aangezien geen enkele regel van Unierecht hem een vooraf vastgesteld onderzoeksschema voor de beoordeling van de noodzaak van voorlopige maatregelen voorschrijft [beschikking van de vicepresident van het Hof van 16 juli 2021, Symrise/ECHA, C‑282/21 P(R), EU:C:2021:631, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

58      In het licht van de reeds door de president van het Gerecht gemaakte beoordelingen en gelet op de schriftelijke procedure tussen partijen, beschikt de vicepresident van het Hof in casu over voldoende informatie om de vraag of in de onderhavige zaak aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan zelf af te doen.

 Argumenten

59      Om aan te tonen dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan, voert Vivendi verschillende soorten schade aan.

60      Wat betreft het, als eerste te onderzoeken, betoog dat de litigieuze beschikking inbreuk dreigt te maken op de persoonlijke levenssfeer van bepaalde werknemers en mandatarissen van Vivendi, stelt Vivendi dat zij op grond van de litigieuze beschikking gehouden is alle gesprekken tussen verschillende natuurlijke personen volledig en over de gehele betrokken periode aan de Commissie door te geven, zonder onderscheid te maken tussen zakelijke en privégesprekken. Vivendi is naar eigen zeggen eveneens verplicht om alle gesprekken door te geven die bepaalde trefwoorden bevatten, zelfs als deze gesprekken afkomstig zijn uit de privé- of persoonlijke e-mailboxen en de privé- of persoonlijke mobiele toestellen van de betrokken werknemers en mandatarissen, mits deze e-mailboxen of deze toestellen ten minste eenmaal voor zakelijk verkeer zijn gebruikt. Vele van de documenten die aldus aan de Commissie dienen te worden overgelegd, kunnen voor Vivendi gevoelige informatie en informatie met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van zowel de betrokkenen als derden bevatten.

61      Het verzamelen en aan de Commissie doorgeven van dergelijke documenten door Vivendi zou onverenigbaar zijn met de regels van het Franse burgerlijke en strafrecht, alsook met de regels van Unierecht en van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Vivendi zou daardoor voor een onmogelijke keuze worden geplaatst: ongeacht of zij de litigieuze beschikking al dan niet naleeft, zou zij zich blootstellen aan zware sancties.

62      Bovendien zou het meedelen van de in geding zijnde informatie Vivendi en de betrokkenen ernstige schade toebrengen, doordat de kring van personen die kennis van deze informatie zouden hebben genomen zou zijn verruimd. Deze schade zou onherstelbaar zijn, aangezien de schending van de betrokken rechten niet meer ongedaan zou kunnen worden gemaakt door de nietigverklaring van de litigieuze beschikking.

63      De Commissie stelt ten eerste dat de door Vivendi aangevoerde juridische onmogelijkheid om de litigieuze beschikking ten uitvoer te leggen hooguit tot financiële schade zou leiden, die bovendien niet uitzonderlijk groot zou zijn.

64      Ten tweede komt de kern van het betoog van Vivendi volgens haar erop neer dat de rechten van derden dreigen te worden geschonden. Om aan te tonen dat aan de spoedeisendheidsvoorwaarde is voldaan, kan de verzoeker in een kortgedingprocedure zich echter alleen beroepen op een aantoonbaar risico voor zijn eigen belangen.

65      Ten derde kan volgens de rechtspraak van het Gerecht alleen de openbaarmaking van gevoelige persoonsgegevens als bewijs van het bestaan van ernstige en onherstelbare schade dienen. Om haar onderzoek naar behoren te kunnen uitvoeren, is het voor de Commissie onvermijdelijk om persoonsgegevens te verwerken. De loutere omstandigheid dat zij de relevantie van dergelijke gegevens verifieert, kan op zich geen ernstige en onherstelbare schade veroorzaken.

66      Vivendi zou echter niet hebben aangetoond dat de aan de Commissie door te geven documenten gevoelige persoonsgegevens bevatten. Hoe dan ook heeft de Commissie Vivendi specifieke procedurele waarborgen voor gevoelige persoonsgegevens geboden, nog afgezien van de strikte geheimhoudingsplicht waaraan de ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie onderworpen zijn.

 Beoordeling

67      Volgens vaste rechtspraak van het Hof strekt de procedure in kort geding ertoe de volle werking van de toekomstige definitieve uitspraak te waarborgen, teneinde een lacune in de door het Hof verzekerde rechtsbescherming te voorkomen. Om deze doelstelling te verwezenlijken moet de spoedeisendheid worden getoetst aan de hand van de vraag of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige bescherming verzoekt. Het staat aan deze partij om het bewijs aan te dragen dat zij een dergelijke schade zou lijden indien zij de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak moet afwachten. Het is weliswaar juist dat het bewijs geen absolute zekerheid behoeft te verschaffen omtrent het intreden en de dreiging van de gestelde schade, en dat daarvoor volstaat dat deze schade met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden voorzien, maar dat neemt niet weg dat de partij die om een voorlopige maatregel verzoekt gehouden blijft om de feiten te bewijzen die worden geacht ten grondslag te liggen aan de kans op die schade [beschikking van de vicepresident van het Hof van 24 mei 2022, Puigdemont i Casamajó e.a./Parlement en Spanje, C‑629/21 P(R), EU:C:2022:413, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

68      In de eerste plaats moet worden geconstateerd dat, zoals de Commissie stelt, het betoog van Vivendi dat de litigieuze beschikking een risico op schending van het recht op eerbiediging van het privéleven oplevert, in hoofdzaak gebaseerd is op schending van de rechten van derden, te weten de werknemers en mandatarissen van Vivendi, wier communicatie op grond van de litigieuze beschikking zou moeten worden verzameld en aan de Commissie zou moeten worden doorgegeven.

69      Zo wijdt Vivendi in haar verzoek om voorlopige maatregelen weliswaar uitvoerig uit over de inmenging in de persoonlijke levenssfeer van die werknemers en mandatarissen die zou voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking, maar volstaat zij ten aanzien van haar eigen rechten met de stelling dat de aan de Commissie door te geven documenten voor haar gevoelige informatie kunnen bevatten, zonder uiteen te zetten waaruit die informatie bestaat of wat het verband tussen die informatie en het recht op eerbiediging van het privéleven is.

70      Uit de in punt 67 van de onderhavige beschikking aangehaalde rechtspraak volgt dat de voorwaarde van spoedeisendheid in de regel wordt beoordeeld in het licht van de schade die de partij die om voorlopige bescherming verzoekt eventueel zou kunnen lijden.

71      Dit beginsel mag echter niet zodanig worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de verwezenlijking van het doel van de kortgedingprocedure, namelijk het waarborgen van de volle werking van de nog te geven eindbeslissing, teneinde een lacune in de door het Hof verzekerde rechtsbescherming te voorkomen. In dit verband is met name geoordeeld dat een lidstaat zich kan beroepen op schade die hij niet rechtstreeks heeft geleden, aangezien de lidstaten de belangen behartigen die op nationaal niveau als algemene belangen gelden en die zij in een kortgedingprocedure kunnen verdedigen (zie in die zin beschikking van de vicepresident van het Hof van 3 juni 2022, Bulgarije/Parlement en Raad, C‑545/20 R, EU:C:2022:445, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

72      Dit laat onverlet dat een particuliere onderneming als Vivendi niet met succes een risico op schending van de rechten van derden kan aanvoeren teneinde voorlopige maatregelen te verkrijgen in relatie tot een handeling die haar belangen niet schaadt (zie in die zin beschikking van 6 mei 1988, Kretenzische vereniging van citrusvruchtenproducenten/Commissie, 112/88 R, EU:C:1988:241, punt 20).

73      Dit is in casu echter niet het geval.

74      De schade die Vivendi met betrekking tot het recht op eerbiediging van het privéleven stelt te lijden, is namelijk het rechtstreekse gevolg van de handelingen die zij ten aanzien van sommige van haar werknemers en mandatarissen meent te moeten verrichten om de litigieuze beschikking na te leven.

75      Hieruit volgt dat Vivendi met haar verzoek om voorlopige maatregelen niet beoogt op te treden in de plaats van derden die zelfstandig door de gevolgen van de litigieuze beschikking zouden worden getroffen, maar dat zij op eigen titel haar eigen belangen wil beschermen door te voorkomen dat zijzelf ertoe wordt gebracht ernstige en onherstelbare schade aan derden toe te brengen, waarvoor zij bovendien eventueel aansprakelijk zou kunnen worden gesteld, in een context waarin deze schade aan deze derden zou worden toegebracht wegens hun banden met Vivendi, zonder dat zij in staat zijn om zelf voorlopige bescherming te verkrijgen waardoor die schade zou worden voorkomen.

76      In deze specifieke omstandigheden kan de kortgedingrechter niet oordelen dat Vivendi ten bewijze dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan niet kan aanvoeren dat zij, om de litigieuze beschikking na te leven, ernstige en onherstelbare schade zou moeten toebrengen aan sommige van haar werknemers en mandatarissen, aangezien dit in strijd zou zijn met het in punt 71 van de onderhavige beschikking genoemde doel van de kortgedingprocedure.

77      Derhalve moet in de tweede plaats worden nagegaan of de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking met een voldoende mate van waarschijnlijkheid ernstige en onherstelbare schade zou kunnen toebrengen aan sommige werknemers en mandatarissen van Vivendi.

78      Aangezien Vivendi zich op schending van bepaalde grondrechten beoogt te beroepen, zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof de stelling dat schade per definitie onherstelbaar is wanneer zij raakt aan de grondrechten, niet kan worden aanvaard, aangezien het niet voldoende is om in abstracto een schending van grondrechten aan te voeren om aan te tonen dat de schade die hieruit zou kunnen voortvloeien noodzakelijkerwijs onherstelbaar is [beschikking van de vicepresident van het Hof van 28 november 2013, EMA/InterMune UK e.a., C‑390/13 P(R), EU:C:2013:795, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

79      Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat inbreuken op een grondrecht nimmer als ernstige en onherstelbare schade kunnen worden aangemerkt.

80      Ten eerste kan de schending van bepaalde grondrechten, zoals het in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, wegens de aard zelf van het geschonden recht op zichzelf ernstige en onherstelbare schade meebrengen [beschikking van de vicepresident van het Hof van 28 november 2013, EMA/InterMune UK e.a., C‑390/13 P(R), EU:C:2013:795, punt 43].

81      Ten tweede moet de schending van grondrechten die, zoals het in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten verankerde recht op eerbiediging van het privéleven, niet tot de in de vorige alinea bedoelde categorie behoren, worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, teneinde te bepalen of de omvang en de aard van de schade waartoe deze schending leidt, rechtvaardigen dat deze schade als ernstig en onherstelbaar wordt beschouwd [zie in die zin beschikking van de vicepresident van het Hof van 28 november 2013, EMA/InterMune UK e.a., C‑390/13 P(R), EU:C:2013:795, punt 44].

82      Bijgevolg staat het aan de kortgedingrechter om na te gaan of de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking met een voldoende mate van waarschijnlijkheid tot een inmenging in de persoonlijke levenssfeer van sommige werknemers en mandatarissen van Vivendi leidt en om in voorkomend geval de omvang en de aard van de door deze inmenging veroorzaakte schade te beoordelen in het licht van alle omstandigheden van het geval.

83      Op grond van de litigieuze beschikking is Vivendi onder meer gehouden om alle communicatie te verzamelen die in de loop van verschillende jaren via verschillende communicatiemiddelen tussen verschillende natuurlijke personen heeft plaatsgevonden, alsook bepaalde communicatie tussen andere natuurlijke personen, en de aldus verzamelde gegevens aan de Commissie door te geven.

84      Wat laatstgenoemde communicatie aangaat, komt uit deze beschikking naar voren dat op basis van een reeks min of meer algemene trefwoorden, waaronder met name de achternaam of de voornaam van verschillende publieke figuren uit de politiek of de media, moet worden uitgemaakt welke documenten aan de Commissie moeten worden doorgegeven.

85      Daarnaast moet ook elke communicatie die, zij het slechts indirect, verband houdt met een aan de Commissie door te geven document, aan deze instelling worden meegedeeld, aangezien uit punt 9 van de litigieuze beschikking volgt dat elke e-mail die „tot dezelfde reeks” als een dergelijk document behoort of, wanneer dit document de vorm van een via sms of instant messaging uitgewisseld bericht aanneemt, de volledige communicatie over de gehele betrokken periode aan de Commissie moet worden meegedeeld.

86      Bovendien staat vast dat deze verplichtingen volgens punt 2 van de beschikking met name gelden ten aanzien van de communicatie die heeft plaatsgevonden via de privé- of persoonlijke e-mailboxen en de privé- of persoonlijke mobiele toestellen van de betrokken werknemers en mandatarissen, mits deze e-mailboxen en toestellen ten minste eenmaal voor zakelijk verkeer zijn gebruikt.

87      Gelet op de bewoordingen van de litigieuze beschikking moet allereerst worden vastgesteld dat de documenten die Vivendi dient te verzamelen en aan de Commissie dient over te leggen, betrekking hebben op de inhoud van de communicatie tussen natuurlijke personen.

88      Voorts moet worden onderstreept dat het, gelet op de zeer ruime strekking ratione materiae en ratione temporis van de verplichtingen die bij deze beschikking aan Vivendi zijn opgelegd en gezien het feit dat deze verplichtingen zich met name uitstrekken tot het opvragen van gesprekken die hebben plaatsgevonden via communicatiemiddelen die normaliter louter privé worden gebruikt, zeer waarschijnlijk lijkt dat een beduidend aantal van de aan de Commissie over te leggen documenten niet tot de zakelijke sfeer zal behoren en wellicht informatie over het privéleven van de betrokken personen zal bevatten.

89      Ten slotte bevat de litigieuze beschikking geen regeling die in algemene zin beoogt te voorkomen dat documenten betreffende de persoonlijke levenssfeer van deze personen worden verzameld en aan de Commissie worden doorgegeven of die waarborgen voor de verwerking van dergelijke documenten beoogt te bieden.

90      De door Vivendi aangevoerde argumenten tonen dus met een voldoende mate van waarschijnlijkheid aan dat uit de persoonsgegevens die op grond van de litigieuze beschikking moeten worden verzameld en aan de Commissie moeten worden doorgegeven, nauwkeurige conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen, hetgeen volgens vaste rechtspraak van het Hof impliceert dat de daaruit voortvloeiende schending van het recht op eerbiediging van het privéleven ernstig van aard is [zie, naar analogie, arrest van 2 maart 2021, Prokuratuur (Voorwaarden voor toegang tot elektronische-communicatiegegevens), C‑746/18, EU: C:2021:152, punt 39].

91      Aangezien de immateriële schade die voortvloeit uit een dergelijke schending van het recht op eerbiediging van het privéleven niet volledig teniet kan worden gedaan door een financiële vergoeding of a posteriori ongedaan kan worden gemaakt in geval van nietigverklaring van de litigieuze beschikking, moet deze schade als onherstelbaar worden beschouwd.

92      Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door de oplossing waartoe de president van het Hof is gekomen in de beschikking van 27 september 2004, Commissie/Akzo en Akcros [C‑7/04 P(R), EU:C:2004:566], waarop de Commissie zich beroept.

93      In die beschikking heeft de president van het Hof inderdaad geoordeeld dat de schending van het beroepsgeheim die zou kunnen voortvloeien uit de omstandigheid dat de Commissie toegang heeft tot beweerdelijk onder dit geheim vallende documenten, de betrokken onderneming geen ernstige en onherstelbare schade kon toebrengen.

94      Deze oplossing werd echter met name gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de verzoeker in kort geding in de zaak die tot deze beschikking heeft geleid zich beriep op een risico dat uitsluitend voortvloeide uit een grondigere kennisneming door ambtenaren van de Commissie van documenten die zij reeds eerder, zij het vluchtig, hadden onderzocht. Bovendien ging het in die zaak slechts om een beperkt aantal documenten, die niet de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen betroffen.

95      In dat kader moet in de derde plaats nog worden opgemerkt dat de door de Commissie aangevoerde procedurele waarborgen niet volstaan om aan de door Vivendi gestelde schade het ernstige karakter te ontnemen.

96      Ten eerste komt uit de litigieuze beschikking naar voren dat de Commissie in een specifieke procedure heeft voorzien om de toegang van haar ambtenaren en andere personeelsleden tot documenten met gevoelige persoonsgegevens te beperken.

97      Uit de punten 34 tot en met 41 van de onderhavige beschikking blijkt echter dat deze procedure niet kan uitsluiten noch tot een minimum kan beperken dat persoonsgegevens die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen maar niet als „gevoelige persoonsgegevens” kunnen worden aangemerkt, worden verwerkt.

98      Een dergelijke bescherming voorkomt niet dat inzage in de aan de Commissie doorgegeven gegevens het mogelijk maakt om nauwkeurige conclusies over de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen te trekken, aangezien gevoelige persoonsgegevens slechts een gering deel uitmaken van de persoonsgegevens met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van deze personen en de litigieuze beschikking vereist dat dit laatste type gegevens op grote schaal wordt verzameld en aan de Commissie wordt doorgegeven.

99      Ten tweede blijkt uit de door de Commissie aangevoerde argumenten inderdaad dat haar ambtenaren en andere personeelsleden onderworpen zijn aan een strikte geheimhoudingsplicht, zodat het hun in beginsel verboden is om de informatie die naar voren zou komen uit de door Vivendi verstrekte documenten en waarvan zij kennis zouden nemen, openbaar te maken.

100    Deze geheimhoudingsplicht beperkt echter niet de mogelijkheden waarover deze ambtenaren en andere personeelsleden beschikken om toegang te krijgen tot persoonsgegevens met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen, welke toegang op zich een ernstige aantasting van het recht op privacy van deze personen oplevert.

101    In de vierde plaats zij opgemerkt dat het op het eerste gezicht inderdaad noodzakelijk voorkomt, zoals de Commissie stelt, dat zij in zekere bepaalde mate in staat is persoonsgegevens met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van de werknemers en de mandatarissen van de door haar onderzochte ondernemingen te verwerken, omdat haar onderzoeksbevoegdheden anders ernstig aan doeltreffendheid zouden inboeten. Verder valt het in de praktijk moeilijk te voorkomen dat in het kader van een door de Commissie uitgevoerd onderzoek documenten worden verzameld die uiteindelijk wellicht niet van belang voor het onderzoek blijken te zijn.

102    Voorts wijst de Commissie er terecht op dat artikel 6 van de AVG bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens onder bepaalde voorwaarden ook rechtmatig kan zijn indien de betrokkene geen toestemming voor de verwerking ervan heeft gegeven.

103    De in de punten 101 en 102 van de onderhavige beschikking uiteengezette elementen lijken derhalve van belang te kunnen zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de litigieuze beschikking en daarmee voor het onderzoek van de voorwaarde inzake fumus boni juris.

104    Daarentegen kunnen deze elementen niet in aanmerking worden genomen in het kader van het onderzoek van de voorwaarde inzake spoedeisendheid.

105    De kortgedingrechter moet namelijk, uitsluitend voor de beoordeling van de spoedeisendheid en zonder dat dit een standpuntbepaling ten aanzien van de gegrondheid van de door de verzoeker in kort geding in de hoofdzaak geformuleerde grieven impliceert, ervan uitgaan dat deze grieven kunnen worden aanvaard. De ernstige en onherstelbare schade waarvan het waarschijnlijke intreden moet worden aangetoond, is immers die welke in voorkomend geval zou voortvloeien uit de weigering van toekenning van de gevraagde voorlopige maatregelen indien het beroep in de hoofdzaak zou slagen [zie in die zin beschikking van de vicepresident van het Hof van 19 december 2013, Commissie/Duitsland, C‑426/13 P(R), EU:C:2013:848, punt 52, en beschikking van 17 december 2018, Commissie/Polen, C‑619/18 R, EU:C:2018:1021, punt 61].

106    In casu moet de voorwaarde inzake spoedeisendheid derhalve worden beoordeeld op basis van de premisse dat de litigieuze beschikking onrechtmatig is en dat de uit deze beschikking voortvloeiende inmenging in het recht op privacy van de betrokken personen dus onregelmatig is.

107    Hieruit volgt dat de kortgedingrechter, om te bepalen of in casu aan deze voorwaarde is voldaan, niet moet nagaan of die inmenging noodzakelijk of, in ruimere zin, rechtmatig was, maar enkel de omvang en de aard moet beoordelen van de schade die uit die inmenging zou voortvloeien indien deze uiteindelijk onregelmatig zou blijken te zijn.

108    De argumenten van de Commissie om aan te tonen dat deze inmenging onontbeerlijk is voor de doeltreffendheid van haar onderzoeken en strookt met de relevante regels van Unierecht, moeten dan ook worden afgewezen, omdat zij in het stadium van het onderzoek van de voorwaarde inzake spoedeisendheid niet ter zake dienend zijn.

109    Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat in casu aan de voorwaarde inzake spoedeisendheid is voldaan.

110    Aangezien de president van het Gerecht ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan deze voorwaarde niet was voldaan, zonder dat hij de voorwaarde inzake fumus boni juris heeft onderzocht, waarvan het onderzoek zowel een feitelijke als een juridische beoordeling impliceert, dient de zaak voor het overige naar het Gerecht te worden terugverwezen voor een uitspraak over deze voorwaarde en, in voorkomend geval, voor een afweging van de betrokken belangen.

 Kosten

111    Aangezien de onderhavige zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht, moet de beslissing omtrent de kosten worden aangehouden.

De vicepresident van het Hof beschikt:

1)      De beschikking van de president van het Gerecht van de Europese Unie van 19 januari 2024, Vivendi/Commissie (T1097/23 R, EU:T:2024:15), wordt vernietigd.

2)      De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over de voorwaarde inzake fumus boni juris en, in voorkomend geval, voor een afweging van de betrokken belangen.

3)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

ondertekeningen


*Procestaal: Frans.