Beschikking van Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2024 –
Cofidis Magyarországi Fióktelepe

(zaak C‑47/24) ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Richtlijn 93/13/EEG – Bescherming van consument – Oneerlijke bedingen in consumentenkredietovereenkomsten in vreemde valuta – Vereiste om de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding uiteen te zetten – Vereiste om de redenen te vermelden waarom een antwoord van het Hof noodzakelijk is en om het verband aan te geven tussen de bepalingen van het recht van de Unie waarvan om uitlegging wordt verzocht en de toepasselijke nationale wetgeving – Geen voldoende preciseringen – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Vragen gesteld zonder voldoende precisering van de feitelijke en juridische context en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Kennelijke niet–ontvankelijkheid

(Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2, en art. 94)

(zie punten 32, 39, 41‑44, 47‑56 en dictum)

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door Fővárosi Törvényszék (rechter in eerste aanleg Boedapest, Hongarije), bij beslissing van 10 januari 2024, is kennelijk niet-ontvankelijk.


( 1 ) PB C 2592 van 22.4.2024.