Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

16 oktober 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Antidumping – Uitgebreid antidumpingrecht – Vrijstelling van de invoer van bepaalde delen van rijwielen van oorsprong uit China – Vrijstelling voor de invoer in kleine hoeveelheden door kleinschalige bedrijven – Drempel van 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen die door een partij voor het vrije verkeer worden aangegeven of aan die partij worden geleverd ”

In zaak C‑659/24,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (hoogste federale rechter in belastingzaken, Duitsland) bij beslissing van 14 mei 2024, ingekomen bij het Hof op 9 oktober 2024, in de procedure

A-GmbH & Co. KG

tegen

Hauptzollamt C,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: F. Schalin (rapporteur), kamerpresident, M. Gavalec en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: A. Biondi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        A-GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door U. Reimer, Steuerberater,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara en R. Pethke als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 14, onder c), van verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie van 20 januari 1997 tot goedkeuring van de vrijstelling van de invoer van bepaalde delen van rijwielen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, van de uitbreiding bij verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van het bij verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad ingestelde antidumpingrecht (PB 1997, L 17, blz. 17), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 512/2013 van de Commissie van 4 juni 2013 (PB 2013, L 152, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A-GmbH & Co. KG (hierna: „importeur”) en het Hauptzollamt C (douanehoofdkantoor C, Duitsland) over de voorwaarden voor invoer in de Europese Unie van bepaalde delen van rijwielen van oorsprong uit China met vrijstelling van uitgebreide antidumpingrechten.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 71/97

3        De Raad van de Europese Unie heeft verordening (EEG) nr. 2474/93 van 8 september 1993 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer in de Gemeenschap van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht (PB 1993, L 228, blz. 1), vastgesteld.

4        Teneinde te voorkomen dat de bij verordening nr. 2427/93 ingestelde antidumpingmaatregelen worden ontweken middels de invoer van delen van rijwielen van oorsprong uit China die worden gebruikt om rijwielen te assembleren in de Unie, heeft de Raad verordening (EG) nr. 71/97 van 10 januari 1997 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht, ingesteld bij verordening (EEG) nr. 2474/93 voor rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China op de invoer van bepaalde onderdelen van rijwielen uit de Volksrepubliek China en tot heffing van het uitgebreide recht op dergelijke uit hoofde van verordening (EG) nr. 703/96 geregistreerde invoer (PB 1997, L 16, blz. 55), vastgesteld.

5        Overweging 38 van verordening nr. 71/97 luidt als volgt:

„Het eindgebruik omwille waarvan de invoer in aanmerking zou komen voor vrijstelling van het antidumpingrecht wordt gedefinieerd onder verwijzing naar i) assemblageverrichtingen waarvan is geconstateerd dat deze geen ontwijking inhielden en ii) het gebruik van hoofdbestanddelen van rijwielen in kleine hoeveelheden door op kleine schaal opererende marktdeelnemers, met name voor vervangingsdoeleinden, waarvan wordt aangenomen dat deze geen ontwijking vormen. In laatstgenoemd geval zal de invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen een vrij beperkt economisch belang hebben en zal het onwaarschijnlijk zijn dat daardoor de uitwerking van het bestaande recht zal worden ondermijnd in termen van hoeveelheden rijwielen die met behulp van dergelijke ingevoerde delen kunnen worden vervaardigd [artikel 13, lid 2, onder c), van de basisverordening].

Teneinde het mogelijk te maken dat tussenpersonen die niet rechtstreeks hoofdbestanddelen van rijwielen invoeren deze delen van importeurs aankopen en deze wederverkopen voor assemblageverrichtingen die geen ontwijking inhouden, moet er op dergelijke transacties eveneens controle worden uitgeoefend in het kader van het systeem van toezicht op het eindgebruik.”

6        Artikel 3, lid 1 en lid 2, tweede streepje, van deze verordening bepaalt:

„1.      De Commissie stelt, na raadpleging van het Raadgevend Comité, bij verordening de nodige maatregelen vast om goedkeuring te geven voor de vrijstelling van de invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen die geen ontwijking van het bij verordening (EEG) nr. 2474/93 ingestelde antidumpingrecht inhoudt, van het bij artikel 2 uitgebreide recht.

2.      In het bijzonder zullen in de verordening van de Commissie voorschriften worden gegeven voor:

[...]

–        de goedkeuring van de vrijstelling en het toezicht op invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen, in het bijzonder door tussenpersonen, of met betrekking tot invoer voor gebruik in kleine hoeveelheden door kleinschalige bedrijven”.

 Verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013

7        De overwegingen 3 en 4 van verordening nr. 88/97 luiden als volgt:

„(3)      De onderhavige verordening dient voor de belanghebbende partijen duidelijk aan te geven hoe het stelsel van de vrijstelling zal werken. In het bijzonder dient daarin nauwkeurig te worden bepaald op welke wijze de invoer van bepaalde hoofdbestanddelen van rijwielen van het uitgebreide recht kan worden vrijgesteld, en de goedkeuring voor dergelijke vrijstellingen kan worden verkregen.

(4)      [...]

[...] rechtstreekse invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen [wordt] van het uitgebreide recht vrijgesteld indien deze invoer voor het vrije verkeer wordt aangegeven door of namens een door de Commissie vrijgestelde assembleur.

[...] de invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen [wordt] eveneens van het uitgebreide recht vrijgesteld indien deze invoer wordt toegelaten onder voorwaarden van toezicht op het eindgebruik en indien deze invoer uiteindelijk aan een vrijgestelde assembleur wordt geleverd, dan wel voor het vrije verkeer wordt aangegeven of in beperkte hoeveelheden aan een partij wordt geleverd. Het is in dit verband dienstig de bestaande regeling voor het toezicht op het eindgebruik [...] op overeenkomstige wijze toe te passen. Indien minder dan 300 eenheden per maand van enigerlei soort van hoofdbestanddelen van rijwielen voor het vrije verkeer worden aangegeven door, of worden afgeleverd aan, een partij, heeft deze invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen een beperkt economisch belang en is het onwaarschijnlijk dat daardoor de gevolgen van het bij verordening (EEG) nr. 2474/93 ingestelde recht worden ondermijnd. De invoer wordt derhalve geacht geen ontwijking te vormen.

[...]”

8        Artikel 14 van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, met als opschrift „Aan toezicht op het eindgebruik onderworpen vrijstelling”, bepaalt:

„Indien op of na de datum van inwerkingtreding van de referentieverordening de invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen voor het vrije verkeer wordt aangegeven door een ander dan door een vrijgestelde partij, wordt deze invoer van de toepassing van het uitgebreide recht vrijgesteld indien de aangifte in overeenstemming met de in bijlage III weergegeven Taric-structuur geschiedt en voldoet aan de voorwaarden van artikel 82 van verordening (EEG) nr. 2913/92 [van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1)] en van de artikelen 291 tot en met 304 van verordening (EEG) nr. 2454/93, die van overeenkomstige toepassing zijn, en indien:

a)      de hoofdbestanddelen van rijwielen aan een overeenkomstig artikel 7 of artikel 12 vrijgestelde partij worden geleverd, of

b)      die bestanddelen aan een andere houder van een vergunning in de zin van artikel 291 van verordening (EEG) nr. 2454/93 worden geleverd, of

c)      per maand minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen hetzij door een partij voor het vrije verkeer worden aangegeven dan wel aan die partij worden geleverd. Het aantal bestanddelen dat wordt aangegeven door of wordt geleverd aan een partij, wordt berekend met verwijzing naar het aantal bestanddelen dat is aangegeven door of is geleverd aan alle partijen die met die partij zijn geassocieerd of die met die partij compensatieovereenkomsten hebben, of

d)      de hoofdbestanddelen van rijwielen bestemd zijn voor gebruik bij de assemblage van rijwielen met hulpmotor (aanvullende Taric-code 8835).”

 Verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening 2023/611

9        Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2023/611 van de Commissie van 17 maart 2023 (PB 2023, L 80, blz. 67) bepaalt:

„Indien blijkt dat de in lid 1 bedoelde partijen hoeveelheden hoofdbestanddelen van rijwielen voor het vrije verkeer hebben aangegeven of zendingen boven de drempel van artikel 14, [onder] c), hebben ontvangen, of indien deze partijen niet aan het onderzoek medewerken, worden zij niet langer geacht buiten de werkingssfeer van artikel 13, lid 2, van verordening (EU) 2016/1036 [van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21)] te vallen, en worden aan die partijen eerder toegekende vrijstellingen met terugwerkende kracht ingetrokken. [...]”

 Uitvoeringsverordening 2023/611

10      De overwegingen 23 tot en met 25 van uitvoeringsverordening 2023/611 luiden als volgt:

„(23)      Een vrijstelling moet ook worden ingetrokken wanneer blijkt dat een vrijgestelde partij het uitgebreide recht ontwijkt, onder meer door de corrigerende werking van het recht te ondermijnen door aanzienlijke hoeveelheden in te voeren. Artikel 14, [onder] c), van [verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013] impliceert dat de corrigerende werking van het recht wordt ondermijnd wanneer hetzij driehonderd of meer eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen door een partij voor het vrije verkeer worden aangegeven dan wel aan haar worden geleverd.

(24)      Met het oog op rechtszekerheid en transparantie moet [de drempel als bedoeld in artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013] expliciet in [verordening nr. 88/97] worden vermeld.

(25)      Voorts acht de Commissie het passend de interpretatie van de in artikel 14, [onder] c), neergelegde drempelwaarde te verduidelijken. In dit verband moet de drempelwaarde van minder dan driehonderd eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen op maandbasis betrekking hebben op het maandelijkse gemiddelde van eenheden per soort hoofdbestanddelen gedurende perioden van twaalf maanden, gerekend vanaf de dag van de inwerkingtreding van de relevante vergunning voor eindgebruik. Hoe dan ook kan het totaal van een of meer perioden de geldigheidsduur van de relevante vergunning voor eindgebruik niet overschrijden.”

 Douanewetboek van de Unie

11      Artikel 211 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1; hierna: „douanewetboek van de Unie”) heeft als opschrift „Vergunning” en bepaalt in lid 1, onder a):

„Een vergunning van de douaneautoriteiten is vereist voor:

a)      het gebruik van de regeling actieve of passieve veredeling, tijdelijke invoer of bijzondere bestemming.”

12      Artikel 254 van het douanewetboek van de Unie, „Regeling bijzondere bestemming”, bepaalt in lid 1:

„Onder de regeling bijzondere bestemming kunnen goederen op grond van hun specifieke bestemming met vrijstelling van rechten dan wel met een verlaagd recht in het vrije verkeer worden gebracht.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      In het kader van zijn activiteit voert de importeur verschillende fietsonderdelen uit China in. Daarvoor is hij sinds jaren houder van een door het Hauptzollamt C krachtens artikel 254 van het douanewetboek van de Unie afgegeven vergunning bijzondere bestemming, waarmee hij overeenkomstig lid 1 van dat artikel goederen op grond van hun specifieke bestemming met vrijstelling van rechten dan wel met een verlaagd recht in het vrije verkeer van de Unie mag brengen.

14      Die vergunning had aanvankelijk betrekking op:

–        hoofdbestanddelen van rijwielen die worden geleverd aan een overeenkomstig verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, vrijgestelde partij [artikel 14, onder a)],

–        leveringen aan andere houders van een vergunning voor de regeling bijzondere bestemming in de zin van en 254 van het douanewetboek van de Unie en artikel 291 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1993, L 253, blz. 1), die zelf geen invoerformaliteiten verrichten [artikel 14, onder b), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013],

–        en invoer per maand van minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen die hetzij door een partij voor het vrije verkeer worden aangegeven dan wel aan die partij worden geleverd [artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013].

15      Die vergunning vermeldde dat elke maand minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen mochten worden aangegeven voor eigen gebruik of door een gegeven partij aan andere partijen (eindafnemers) mochten worden doorgeleverd. Na opeenvolgende wijzigingen door de douaneautoriteiten had de vergunning echter niet langer betrekking op de vrijstelling die is genoemd in artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013.

16      In 2018 heeft de importeur de douaneautoriteiten krachtens artikel 211, lid 1, onder a), van het douanewetboek van de Unie verzocht om uitbreiding van die vergunning met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018, opdat zij betrekking zou hebben op de in artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, genoemde vrijstelling.

17      In dit verband betoogt hij dat deze bepaling vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht met name toestaat wanneer per maand minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen aan een partij worden „geleverd”. Volgens de importeur moet dit geval van vrijstelling in die zin worden begrepen dat in het kader van de activiteit van een importeur die delen van rijwielen invoert om deze aan meerdere klanten te leveren, deze importeur per maand en per klant 299 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen mag invoeren met vrijstelling van antidumpingrechten.

18      Nadat de douaneautoriteiten dit verzoek hadden afgewezen heeft de importeur tegen het afwijzingsbesluit van deze autoriteiten beroep ingesteld bij het Finanzgericht (belastingrechter, Duitsland), dat dit beroep heeft verworpen en de weigering tot uitbreiding van de vergunning bijzondere bestemming waarvan de importeur houder was, heeft bevestigd.

19      Die rechter was van mening dat de in artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, vervatte vrijstelling enkel bedoeld is voor kleinschalige bedrijven en dus beperkt moet blijven tot situaties waarin aan alle klanten samen van de betrokken importeur in totaal minder dan 300 eenheden worden geleverd. Deze uitlegging wordt zijns inziens bevestigd door artikel 3, lid 2, tweede streepje, van verordening nr. 71/97, waarin in wezen is bepaald dat de door de Commissie vast te stellen vrijstellingsverordening voorschriften zal geven voor „de goedkeuring van de vrijstelling en het toezicht op invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen, in het bijzonder door tussenpersonen, of met betrekking tot invoer voor gebruik in kleine hoeveelheden door kleinschalige bedrijven”.

20      De importeur heeft tegen de beslissing van het Finanzgericht beroep in Revision ingesteld bij het Bundesfinanzhof (hoogste federale rechter in belastingzaken, Duitsland), de verwijzende rechter.

21      Daarin voert hij aan dat het begrip „kleinschalige bedrijven” in de zin van laatstgenoemde bepaling in de geldende regeling niet is gedefinieerd en dat het doel van verordening nr. 88/97 er uitsluitend in bestaat ontwijking van het antidumpingrecht te voorkomen in het geval waarin meerdere bedrijven die goederen aangeven, aan een klant hoeveelheden daarvan leveren die in totaal de vastgelegde drempel overschrijden. Voor vrijstelling van het antidumpingrecht moet zijns inziens dus niet worden bepaald hoeveel hoofdbestanddelen van rijwielen er door tussenhandelaren aan andere marktdeelnemers zijn verkocht, maar hoeveel er maandelijks uiteindelijk aan elke eindafnemer zijn geleverd. Bovendien vormt de drempel van „minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen” per maand volgens hem een vrijgestelde hoeveelheid die zelfs ingeval van overschrijding van die drempel leidt tot vrijstelling van 299 eenheden, en niet een grenswaarde die tot gevolg heeft dat er helemaal geen vrijstelling wordt toegepast indien een partij per maand meer dan 299 van dergelijke eenheden aangeeft en levert.

22      De verwijzende rechter is van mening dat de beslechting van het bij hem aanhangige geding afhangt van het antwoord op de vraag welke invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen is vrijgesteld van het uitgebreide antidumpingrecht en uit in dit verband zijn twijfels over de uitlegging van artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013.

23      Ten eerste vraagt hij zich af of de in die bepaling bedoelde vrijstelling kan worden gecombineerd met een andere vrijstelling, uit hoofde van genoemd artikel 14, onder a) en/of b). In dit verband kunnen de in dit artikel 14, onder a) en b), genoemde vrijstellingen van het uitgebreide antidumpingrecht volgens de verwijzende rechter worden gecombineerd met de onder d) ervan genoemde vrijstelling omdat zij elk verschillende ontvangers van de goederen en verschillende assemblageverrichtingen betreffen en zij elkaar dus niet kunnen overlappen. Daarentegen zou een partij het doel van verordening nr. 88/97, dat erin bestaat enkel economisch ondergeschikte invoer vrij te stellen, kunnen schenden, voor zover zij, door gebruik te maken van de vrijstellingen uit hoofde van artikel 14, onder a) en/of b), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, in combinatie met de in artikel 14, onder c), van deze verordening, zoals gewijzigd, bedoelde vrijstelling, elke maand een groter aantal hoofdbestanddelen van rijwielen dan 299 eenheden zonder antidumpingrechten zou kunnen invoeren.

24      Ten tweede vraagt de verwijzende rechter zich af of de vergunning bijzondere bestemming, gelet op artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, een vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht kan bevatten voor minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen, per klant en per maand, dan wel of deze maximumdrempel van toepassing is op alle klanten samen. Hij merkt op dat de bewoordingen van deze bepaling in dit verband geen aanwijzingen bieden en dat een ruime uitlegging ervan tot ontwijking van het antidumpingrecht zou kunnen leiden. Tevens merkt hij op dat de wijze van bedrijfsvoering van een partij of de wijze van haar optreden op de markt, niet relevant dient te zijn bij de behandeling van deze vraag.

25      Ten derde vraagt de verwijzende rechter zich af of de drempel van „minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen” per maand in de zin van artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, een grenswaarde vormt, met als gevolg dat de vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht volledig vervalt indien een partij meer dan 299 eenheden per maand aangeeft en levert. De bedoeling van de Uniewetgever om kleinschalige importeurs of ontvangers van de goederen in aanmerking te laten komen voor de in deze bepaling vervatte vrijstelling, pleit voor die uitlegging.

26      Daarop heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 14, onder c), van verordening [nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013,] aldus worden uitgelegd dat deze vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht in dezelfde vergunning bijzondere bestemming in de zin van artikel 254 van het douanewetboek van de Unie mag worden gecombineerd met de andere vrijstellingen krachtens artikel 14, onder a) en/of b), van verordening nr. 88/97[, zoals gewijzigd in 2013]?

2)      Kan artikel 14, onder c), van verordening 88/97[, zoals gewijzigd in 2013,] aldus worden uitgelegd dat in de vergunning minder dan 300 eenheden van een bepaald hoofdbestanddeel van rijwielen per klant en per maand kunnen worden vrijgesteld van het uitgebreide antidumpingrecht?

3)      Gaat het bij de in artikel 14, onder c), van verordening 88/97[, zoals gewijzigd in 2013,] genoemde hoeveelheid van minder dan 300 eenheden per maand om een grenswaarde, met het gevolg dat de vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht in haar geheel vervalt wanneer een partij meer dan 299 eenheden per maand aangeeft of levert, dan wel om een vrijgestelde hoeveelheid waarbij 299 eenheden in ieder geval zijn vrijgesteld van het antidumpingrecht, ongeacht of die hoeveelheid wordt overschreden?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

27      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, aldus moet worden uitgelegd dat de vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht waarin deze bepaling voorziet, in dezelfde vergunning bijzondere bestemming in de zin van artikel 254 van het douanewetboek van de Unie kan worden gecombineerd met een andere vrijstelling, uit hoofde van artikel 14, onder a) en/of b), van deze verordening, zoals gewijzigd.

28      Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 14 maart 2024, VR Bank Ravensburg-Weingarten, C‑536/22, EU:C:2024:234, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Wat in de eerste plaats de bewoordingen van de betrokken bepalingen betreft, moet worden vastgesteld dat noch artikel 254 van het douanewetboek van de Unie, waarop de eerste vraag expliciet ziet, noch artikel 211 van dat wetboek, welke artikelen beide betrekking hebben op de vergunning bijzondere bestemming, zich ertegen verzet dat in een vergunning bijzondere bestemming verschillende typen vrijstelling van antidumpingrechten worden gecombineerd.

30      Tevens worden de verschillende in artikel 14, onder a) tot en met c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, bedoelde typen vrijstelling achtereenvolgens genoemd en zijn zij verbonden middels het voegwoord „of”, en uit het gebruik van dit voegwoord niet kan worden afgeleid dat één soort vrijstelling een ander soort noodzakelijkerwijs uitsluit. Hoewel een vrijstellingsgrond op zich het recht om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de uitgebreide antidumpingrechten kan funderen, kan dat immers niet uitsluiten dat een en dezelfde vergunning bijzondere bestemming krachtens de artikelen 211 en 254 van het douanewetboek van de Unie betrekking heeft op verschillende vrijstellingsgronden.

31      In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat de algemene opzet van artikel 14, onder a) tot en met c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013 – gelet op overweging 38 van verordening nr. 71/97, waarin de gronden zijn uiteengezet die rechtvaardigen dat de vrijstellingen van de uitgebreide antidumpingrechten toepassing vinden, en op overweging 4 van verordening nr. 88/97 – verband lijkt te houden met het doel van laatstgenoemde verordening, dat erin bestaat invoer van hoofdbestanddelen van rijwielen met een vrij beperkt economisch belang toe te staan met vrijstelling van uitgebreide antidumpingrechten.

32      Gelet op zowel de hoeveelheden rijwielen die met deze ingevoerde hoofdbestanddelen kunnen worden vervaardigd, als de economisch beperkte aard van de invoer met vrijstelling van die rechten, is het derhalve onwaarschijnlijk dat de gecombineerde toepassing van dergelijke vrijstellingen het met de instelling van de antidumpingrechten nagestreefde doel zou ondermijnen.

33      Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, aldus moet worden uitgelegd dat de vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht waarin deze bepaling voorziet, in een en dezelfde vergunning bijzondere bestemming in de zin van artikel 254 van het douanewetboek van de Unie kan worden gecombineerd met een andere vrijstelling, uit hoofde van artikel 14, onder a) en/of b), van deze verordening, zoals gewijzigd.

 Tweede vraag

34      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, aldus moet worden uitgelegd dat de vergunning bijzondere bestemming in de zin van artikel 254 van het douanewetboek van de Unie een vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht kan bevatten voor minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen per klant en per maand dan wel of deze drempel ziet op alle klanten samen van de vergunninghouder.

35      Meteen dient in herinnering te worden gebracht dat het Hof in het arrest van 29 juli 2010, Isaac International (C‑371/09, EU:C:2010:458, punten 33 en 34) reeds heeft geoordeeld dat artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, waarbij voor bepaalde marktdeelnemers een de-minimisvrijstelling is ingesteld, „in een maandelijkse kwantitatieve limiet voorziet en voorschrijft dat het aantal eenheden wordt berekend met inaanmerkingneming van alle partijen die met de importeur of met de indiener van de aangifte zijn geassocieerd of compensatieovereenkomsten daarmee hebben”.

36      Aldus is in wezen geoordeeld dat deze de-minimisvrijstelling een maximumaantal eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen vaststelt, te weten minder dan 300 eenheden, die krachtens artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, elke maand kunnen worden ingevoerd door een niet-vrijgestelde importeur en dit ongeacht het aantal ondernemingen/personen waaraan hij die eenheden vervolgens levert.

37      Een dergelijke uitlegging is in overeenstemming met het doel van verordening nr. 88/97, dat erin bestaat vrijstellingen van de uitgebreide antidumpingrechten slechts toe te staan indien deze de met de instelling van deze rechten nagestreefde doelstellingen niet ondermijnen. Indien invoer met vrijstelling van dergelijke rechten wordt toegestaan, zij het beperkt tot minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen, per maand en per klant, die dan aan een potentieel onbeperkt aantal afnemers zouden kunnen worden geleverd, zou dit die doelstellingen kunnen ondermijnen.

38      Gelet op bovenstaande overwegingen dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, aldus moet worden uitgelegd dat de vergunning bijzondere bestemming in de zin van artikel 254 van het douanewetboek van de Unie een vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht kan bevatten voor minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen, per maand en voor alle klanten samen van de vergunninghouder.

 Derde vraag

39      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, aldus moet worden uitgelegd dat de overschrijding van de drempel van „minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen” per maand, betekent dat een partij die meer dan 299 eenheden per maand aangeeft en levert, geen enkel recht heeft op vrijstelling van de uitgebreide antidumpingrechten uit hoofde van die bepaling.

40      Om te beginnen blijkt niet uit de bewoordingen van artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, dat de drempel van „minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen” per maand, een vrijgestelde hoeveelheid zou vormen die in geval van overschrijding vrijstelling van de uitgebreide antidumpingrechten tot die drempel meebrengt.

41      Daarentegen volgt uit artikel 15, lid 2, van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening 2023/611, met name dat indien de partijen hoeveelheden hoofdbestanddelen van rijwielen voor het vrije verkeer hebben aangegeven of zendingen boven de drempel van genoemd artikel 14, onder c), hebben ontvangen, aan die partijen eerder toegekende vrijstellingen met terugwerkende kracht worden ingetrokken. Daaruit volgt dat deze drempel een waarde vormt waarvan overschrijding die partijen het recht op een dergelijke vrijstelling volledig ontneemt.

42      Het is juist dat, zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, deze ontwikkeling van de Unieregeling het mogelijk heeft gemaakt om, gelet op de uiteenlopende praktijken van de nationale douaneautoriteiten, een verduidelijking aan te brengen. Evenwel blijkt uit overweging 23 van uitvoeringsverordening 2023/611 dat die drempel, vanaf de vaststelling ervan bij verordening nr. 88/97, in de oorspronkelijke versie ervan, moet worden beschouwd als een waarde waarvan overschrijding tot intrekking van de goedkeuring van de vrijstelling leidt. Dat wordt ook bevestigd door overweging 24 van die uitvoeringsverordening, waarin is vermeld dat „deze [de-minimis]drempel expliciet in [verordening nr. 88/97 moet] worden vermeld”, dit „[m]et het oog op rechtszekerheid en transparantie”, alsmede door overweging 25 van die uitvoeringsverordening.

43      Vervolgens is blijkens overweging 4 van verordening nr. 88/97, en zoals de verwijzende rechter opmerkt, de vrijstelling uit hoofde van de regeling bijzondere bestemming („eindgebruik”) ingesteld om invoer of leveringen in kleine hoeveelheden, die een beperkt economisch belang hebben, mogelijk te maken. Indien het marktdeelnemers die grote hoeveelheden invoeren of doorverkopen wordt toegestaan om automatisch – althans gedeeltelijk – recht te hebben op een vrijgestelde hoeveelheid voor dergelijke handelingen, zou afbreuk worden gedaan aan het met de antidumpingregeling nagestreefde doel.

44      Ten slotte verwijst de verwijzende rechter naar het arrest van 12 mei 2021, Hauptzollamt B (Steurkaviaar) (C‑87/20, EU:C:2021:382). Daarin heeft het Hof overwogen dat de hoeveelheid van 125 gram steurkaviaar per persoon die mag worden binnengebracht zonder invoervergunning een grenswaarde vormt, waarbij het Hof zich in het bijzonder heeft gebaseerd op het feit dat de betrokken bepaling moet worden beschouwd als een afwijking, die als zodanig strikt moet worden uitgelegd.

45      De feiten van het onderhavige hoofdgeding liggen anders dan die in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, die betrekking hadden op de bescherming van bedreigde in het wild levende dier‑ en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer krachtens verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier‑ en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB 1997, L 61, blz. 1).

46      Dit neemt niet weg dat de antidumpingregeling in casu beoogt de Europese industrie in de rijwielsector te beschermen en dat de vrijstellingen van uitgebreide antidumpingrechten krachtens verordening nr. 88/97 slechts worden verleend voor handelingen die geen ontwijking vormen, in het bijzonder die ten gunste van kleinschalige bedrijven. Artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, moet derhalve worden beschouwd als een afwijkingsbepaling ten behoeve van kleinschalige bedrijven waarvan de activiteit, gelet op de geringe economische impact, niet valt binnen de werkingssfeer van de bepalingen die ertoe strekken ontwijking van de uitgebreide antidumpingrechten te voorkomen.

47      Gelet op een en ander dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd in 2013, aldus moet worden uitgelegd dat de overschrijding van de drempel van „minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen” per maand betekent dat een partij die meer dan 299 eenheden per maand aangeeft en levert, geen enkel recht heeft op vrijstelling van de uitgebreide antidumpingrechten uit hoofde van die bepaling.

 Kosten

48      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer), verklaart voor recht:

1)      Artikel 14, onder c), van verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie van 20 januari 1997 tot goedkeuring van de vrijstelling van de invoer van bepaalde delen van rijwielen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, van de uitbreiding bij verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van het bij verordening (EEG) nr. 2474/93 van de Raad ingestelde antidumpingrecht, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 512/2013 van de Commissie van 4 juni 2013,

moet aldus worden uitgelegd dat

deze vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht in een en dezelfde vergunning bijzondere bestemming in de zin van artikel 254 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie kan worden gecombineerd met een andere vrijstelling, uit hoofde van artikel 14, onder a) en/of b), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd.

2)      Artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 512/2013,

moet aldus worden uitgelegd dat

de vergunning bijzondere bestemming in de zin van artikel 254 van verordening nr. 952/2013 een vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht kan bevatten voor minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen, per maand en voor alle klanten samen van de vergunninghouder.

3)      Artikel 14, onder c), van verordening nr. 88/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 512/2013,

moet aldus worden uitgelegd dat

de overschrijding van de drempel van „minder dan 300 eenheden per soort hoofdbestanddelen van rijwielen” per maand, betekent dat een partij die meer dan 299 eenheden per maand aangeeft en levert, geen enkel recht heeft op vrijstelling van de uitgebreide antidumpingrechten uit hoofde van die bepaling.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.