Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

16 oktober 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Compensatie aan luchtreizigers bij langdurige vertraging van een vlucht – Voorwaarden – Artikel 5, lid 3 – Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ – Begrip ‚redelijke maatregelen’ om een buitengewone omstandigheid te voorkomen of de gevolgen ervan te ondervangen – Vliegtuig dat tijdens de vorige vlucht door de bliksem is getroffen en daarom aan een verplichte inspectie werd onderworpen ”

In zaak C‑399/24,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landesgericht Korneuburg (rechter in tweede aanleg Korneuburg, Oostenrijk) bij beslissing van 16 april 2024, ingekomen bij het Hof op 7 juni 2024, in de procedure

AirHelp Germany GmbH

tegen

Austrian Airlines AG,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, O. Spineanu-Matei, S. Rodin, N. Piçarra (rapporteur) en N. Fenger, rechters,

advocaat-generaal: A. Biondi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door E. Stanonik-Palkovits, Rechtsanwältin,

–        Austrian Airlines AG, vertegenwoordigd door M. Brenner en M. Klemm, Rechtsanwälte,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. von Rintelen en N. Yerrell als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1, met rectificaties in PB 2021, L 420, blz. 134, en PB 2022, L 68, blz. 24).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen AirHelp Germany GmbH (hierna: „AirHelp”) en Austrian Airlines AG over de weigering van deze laatste om compensatie te betalen aan een passagier wiens vlucht met een rechtstreekse aansluiting langdurige vertraging had opgelopen.

 Toepasselijke bepalingen

3        De overwegingen 1, 14 en 15 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:

„(1)      Het optreden van de [Europese] Gemeenschap op het gebied van het luchtvervoer moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

[...]

(14)      Evenals in het kader van het [Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999 en goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 (PB 2001, L 194, blz. 38)] dienen de verplichtingen die worden opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren, te worden beperkt of uitgesloten in gevallen waarin een gebeurtenis het gevolg is van buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Dergelijke omstandigheden kunnen zich met name voordoen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.

(15)      Er dient te worden geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.”

4        Artikel 5 („Annulering”) van deze verordening bepaalt in de leden 1 en 3:

„1.      In geval van annulering van een vlucht:

[...]

c)      hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

[...]

iii)      de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een alternatief reisplan wordt aangeboden dat hen in staat stelt niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd te vertrekken en hun eindbestemming minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd te bereiken.

[...]

3.      De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.”

5        Artikel 7 („Recht op compensatie”) van die verordening bepaalt in lid 1 het volgende:

„Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

[...]

b)      400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6        Een passagier beschikte over één enkele bevestigde boeking bij Austrian Airlines voor een vlucht met een rechtstreekse aansluiting van Iași (Roemenië) naar Londen-Heathrow (Verenigd Koninkrijk) via Wenen (Oostenrijk). De eerste vlucht van deze route met rechtstreekse aansluiting, die op 8 maart 2022 om 15.50 uur in Wenen diende te landen, kwam daar pas om 22.53 uur aan, dus met een vertraging van meer dan zeven uur. Als gevolg van deze vertraging heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist en zijn eindbestemming, Londen-Heathrow, pas de volgende ochtend bereikt.

7        Het vliegtuig dat oorspronkelijk gepland stond voor de vlucht van Iași naar Wenen was op zijn vorige vlucht, ook op 8 maart 2022, kort voor de landing in Iași getroffen door de bliksem terwijl het onder onweerswolken vloog. Naar aanleiding van een eerste veiligheidsinspectie, die na een dergelijk voorval verplicht is, stelden technici zichtbare schade vast aan een instrument aan de buitenkant van het vliegtuig dat dient om de luchtdruk te meten en dat essentieel is voor de veiligheid van de vlucht. Als gevolg van deze vaststelling onderging het vliegtuig een grondige veiligheidsinspectie en werd het met het oog daarop voor onbepaalde tijd aan de grond gehouden.

8        In die omstandigheden besloot Austrian Airlines op dezelfde dag een vervangend vliegtuig uit Wenen te charteren om de betreffende vlucht uit te voeren, zij het met meerdere uren vertraging. Ondertussen gaven technici in Iași – ongeveer 40 minuten voor het vertrek van dat vliegtuig uit Wenen om 19.41 uur – toestemming om opnieuw te vliegen met het door de bliksem beschadigde luchtvaartuig, maar alleen naar Wenen, om het daar bij aankomst grondiger te inspecteren.

9        De door de vertraging getroffen passagier heeft de vordering die mogelijk uit die vertraging voortvloeide, overgedragen aan AirHelp, die bij het Bezirksgericht Schwechat (rechter in eerste aanleg Schwechat, Oostenrijk) een vordering heeft ingesteld om van Austrian Airlines de in artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie van 400 EUR te verkrijgen. AirHelp heeft voor deze rechter aangevoerd dat blikseminslag geen buitengewone omstandigheid vormt die een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, kan ontslaan van haar verplichting om de in de verordening bedoelde compensatie te betalen, en voorts dat Austrian Airlines niet alle redelijke maatregelen had genomen om de betrokken passagier zo spoedig mogelijk naar zijn eindbestemming te vervoeren.

10      Volgens Austrian Airlines was daarentegen zowel de schade die het vliegtuig door de blikseminslag had geleden, als de verplichte veiligheidsinspectie waaraan het vliegtuig als gevolg daarvan werd onderworpen, ongewoon en in zoverre „niet te plannen of te beïnvloeden”, zodat zij moeten worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van die verordening. In elk geval heeft Austrian Airlines, door ervoor te kiezen om een vervangend luchtvaartuig te charteren, gezorgd voor het snelste alternatief vervoer van de betrokken passagier van Iași naar zijn eindbestemming en bijgevolg alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging te verhelpen.

11      Bij vonnis van 30 oktober 2023 heeft het Bezirksgericht Schwechat het beroep van AirHelp verworpen, met name op grond dat blikseminslag moet worden aangemerkt als een „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3. Volgens deze rechter kon een voldoende causaal verband worden aangetoond tussen, enerzijds, de blikseminslag op het vliegtuig dat de vorige vlucht had uitgevoerd en ook de vlucht Iași-Wenen zou uitvoeren en, anderzijds, de door de betrokken passagier opgelopen vertraging. Die rechter heeft tevens geoordeeld dat, aangezien Austrian Airlines door het charteren van een vervangend vliegtuig de annulering had kunnen voorkomen van de vlucht Iași-Wenen, die uiteindelijk, zij het met vertraging, op dezelfde dag heeft plaatsgevonden, het redelijk was om niet nogmaals van vliegtuig te wisselen en dus om niet opnieuw gebruik te maken van het door de bliksem beschadigde vliegtuig, dat feitelijk reeds om 19.00 uur opnieuw mocht vliegen.

12      Volgens het Landesgericht Korneuburg (rechter in tweede aanleg Korneuburg, Oostenrijk), de verwijzende rechter, waarbij AirHelp tegen dat vonnis hoger beroep heeft ingesteld, hangt de beslechting van het geding af van het antwoord van het Hof op de vraag of blikseminslag in beginsel een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 vormt. Deze rechter zet uiteen dat hij, indien blikseminslag als buitengewone omstandigheid moet worden aangemerkt, ook moet onderzoeken of Austrian Airlines alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de betrokken passagier te voorkomen.

13      De verwijzende rechter merkt voorts op dat, volgens zijn vaste rechtspraak, blikseminslag een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, vormt. Hij overweegt echter om eventueel af te wijken van deze rechtspraak, die niet door andere Oostenrijkse rechterlijke instanties wordt gedeeld, door te erkennen dat de weersomstandigheden inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van luchtvaartmaatschappijen en dat bijgevolg instabiele atmosferische omstandigheden, met inbegrip van bliksemschichten, en de daaruit voortvloeiende schade aan luchtvaartuigen, binnen de aansprakelijkheidssfeer van die maatschappijen zouden kunnen vallen, in tegenstelling tot een aanvaring met een vogel, die het Hof in punt 24 van het arrest van 4 mei 2017, Pešková en Peška (C‑315/15, EU:C:2017:342), als buitengewone omstandigheid heeft aangemerkt.

14      Daarop heeft het Landesgericht Korneuburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 5, lid 3, van verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat sprake is van een ‚buitengewone omstandigheid’ wanneer het vliegtuig waarmee de vlucht diende te worden uitgevoerd, op de direct daaraan voorafgaande vlucht door de bliksem is getroffen, hetgeen heeft geleid tot een verplichte veiligheidsinspectie van het vliegtuig door gecertificeerde technici waardoor het vliegtuig pas ongeveer vijf uur na het geplande vertrek weer voor gebruik werd vrijgegeven?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

15      Met zijn enige vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „buitengewone omstandigheden” in die bepaling ook ziet op de situatie waarin een vliegtuig waarmee een vlucht diende te worden uitgevoerd door de bliksem werd getroffen, hetgeen heeft geleid tot verplichte veiligheidsinspecties van dit vliegtuig, waardoor het pas met vertraging weer in gebruik mocht worden genomen.

16      Volgens artikel 5 lid 3, van verordening nr. 261/2004 is de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening indien zij kan aantonen dat de annulering van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

17      Volgens vaste rechtspraak is artikel 5, lid 3, ook van toepassing wanneer de passagiers bij aankomst een langdurige vertraging van hun vlucht ondervinden, dat wil zeggen een vertraging van drie uur of meer. Bijgevolg kunnen luchtvaartmaatschappijen zich op grond van deze bepaling bij een dergelijke vertraging op buitengewone omstandigheden beroepen om zich te onttrekken aan de betaling van de op grond van artikel 7 van verordening nr. 261/2004 gevorderde compensatie [zie in die zin arrest van 7 juli 2022, SATA International – Azores Airlines (Storing van het brandstofbevoorradingssysteem), C‑308/21, EU:C:2022:533, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

18      Gelet op het feit dat artikel 5, lid 3, een afwijking is van het beginsel dat passagiers recht op compensatie hebben, en dat de doelstelling van verordening nr. 261/2004 volgens de eerste overweging van deze verordening is gelegen in de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, moet het begrip „buitengewone omstandigheden” strikt worden uitgelegd [zie in die zin arrest van 13 juni 2024, D. (Ontwerpfout in de motor), C‑411/23, EU:C:2024:498, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

19      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, om vrijgesteld te worden van haar verplichting tot compensatie van de passagiers in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht, zich kan beroepen op een buitengewone omstandigheid die gevolgen had voor een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging of annulering van de latere vlucht (zie in die zin arrest van 11 juni 2020, Transportes Aéreos Portugueses, C‑74/19, EU:C:2020:460, punten 53 en 54).

20      Het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 verwijst naar gebeurtenissen die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop laatstgenoemde geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen, waarbij per geval moet worden beoordeeld of aan deze twee cumulatieve voorwaarden is voldaan [arrest van 11 mei 2023, TAP Portugal (Overlijden van de copiloot), C‑156/22–C‑158/22, EU:C:2023:393, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

21      Volgens overweging 14 van verordening nr. 261/2004, in het licht waarvan artikel 5, lid 3, van deze verordening moet worden gelezen, kunnen buitengewone omstandigheden zich met name voordoen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.

22      Wat in casu om te beginnen de eerste van de twee in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte cumulatieve voorwaarden betreft, moet worden opgemerkt dat een gebeurtenis als een blikseminslag op een vliegtuig, die heeft geleid tot verplichte veiligheidsinspecties van dit vliegtuig, niet kan worden geacht inherent te zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij op de enkele grond dat de weersomstandigheden inherent zijn aan deze uitoefening en luchtvaartuigen zodanig zijn ontworpen dat zij bestand zijn tegen blikseminslag. Bijgevolg kan een dergelijke gebeurtenis niet om die redenen alleen worden uitgesloten van het begrip „buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan.

23      De Uniewetgever heeft namelijk in die overweging aangegeven dat onder het begrip „buitengewone omstandigheden” „weersomstandigheden [vallen] die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen”. Daartoe behoort met name het risico dat een vliegtuig door de bliksem wordt getroffen.

24      In dit verband moet worden opgemerkt dat blikseminslag naar zijn aard vergelijkbaar is met een aanvaring met een vreemd object zoals een vogel, die het Hof als buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 heeft aangemerkt (zie in die zin arrest van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C‑315/15, EU:C:2017:342, punt 24).

25      Bovendien kunnen veiligheidsinspecties die een door de bliksem getroffen vliegtuig – ongeacht of het beschadigd is of niet – om de enkele reden van deze blikseminslag moet ondergaan, niet worden geacht wezenlijk verbonden te zijn met het systeem voor de werking van het toestel, ook al is dit systeem ontworpen om bestand te zijn tegen blikseminslag (zie naar analogie arresten van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C‑315/15, EU:C:2017:342, punt 25, en 4 april 2019, Germanwings, C‑501/17, EU:C:2019:288, punt 24).

26      In dit verband onderscheidt een blikseminslag op een vliegtuig, als gevolg waarvan verplichte veiligheidsinspecties moeten worden uitgevoerd, zich met name van een voortijdig, zelfs onverwacht defect van bepaalde onderdelen van een luchtvaartuig, dat in beginsel een gebeurtenis vormt die wezenlijk verbonden is met het systeem voor de werking van dat luchtvaartuig (zie in die zin arrest van 4 april 2019, Germanwings, C‑501/17, EU:C:2019:288, punten 21 en 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat bij blikseminslag op een vliegtuig, die heeft geleid tot verplichte veiligheidsinspecties, is voldaan aan de eerste van de twee cumulatieve voorwaarden om te worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004.

28      Wat vervolgens de tweede voorwaarde betreft, namelijk dat de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen over de door haar aangevoerde omstandigheden, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat gebeurtenissen van „interne” oorsprong moeten worden onderscheiden van gebeurtenissen waarvan de oorsprong „extern” is aan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punt 39).

29      Onder het begrip „externe gebeurtenissen” vallen aldus gebeurtenissen die het gevolg zijn van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij en van externe omstandigheden die in de praktijk meer of minder frequent voorkomen, maar waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed heeft omdat zij het gevolg zijn van een natuurverschijnsel of een handeling van een derde (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punt 41).

30      Daarbij vormt de frequentie van de betrokken gebeurtenis op zich geen element op grond waarvan kan worden vastgesteld of er al dan niet sprake is van „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 (zie naar analogie arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C‑549/07, EU:C:2008:771, punten 36 en 37).

31      In het licht van het voorgaande moet blikseminslag op een vliegtuig, die tot verplichte veiligheidsinspecties van dit vliegtuig heeft geleid, worden beschouwd als een gebeurtenis die het gevolg is van een natuurverschijnsel waarop de betrokken luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (zie naar analogie arrest van 4 april 2019, Germanwings, C‑501/17, EU:C:2019:288, punt 26).

32      Hieruit volgt dat ook is voldaan aan de tweede cumulatieve voorwaarde voor het bestaan van „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004.

33      In dit verband moet worden opgemerkt dat met de kwalificatie van een dergelijke blikseminslag als een „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, het vereiste van veiligheid van de vliegtuigpassagiers kan worden gewaarborgd, zoals die blijkens overweging 1 van verordening nr. 261/2004 met deze verordening wordt nagestreefd, en die meebrengt dat luchtvaartmaatschappijen er niet toe mogen worden gebracht om ervan af te zien de vereiste maatregelen te treffen en om voorrang te geven aan de handhaving en de punctualiteit van hun vluchten boven een dergelijk veiligheidsvereiste [zie in die zin arresten van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C‑315/15, EU:C:2017:342, punt 25, 4 april 2019, Germanwings, C‑501/17, EU:C:2019:288, punt 28, en 13 juni 2024, Finnair (Ontwerpfout in de tank), C‑385/23, EU:C:2024:497, punt 38].

34      Wat betreft de „redelijke maatregelen” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, die een dergelijke luchtvaartmaatschappij had moeten nemen om buitengewone omstandigheden te voorkomen, als voorwaarde om zich te bevrijden van de verplichting om de betrokken passagier de in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie te betalen, is het vaste rechtspraak dat alleen rekening moet worden gehouden met de maatregelen die de luchtvaartmaatschappij zou moeten treffen, op voorwaarde dat die maatregelen, met name vanuit technisch en administratief oogpunt, daadwerkelijk – direct of indirect – kunnen worden genomen zonder dat deze van haar onaanvaardbare offers verlangen uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming, en dat de luchtvaartmaatschappij in dat geval heeft aangetoond dat deze maatregelen zijn genomen (zie in die zin arrest du 4 mei 2017, Pešková en Peška, C‑315/15, EU:C:2017:342, punt 48).

35      In dit verband moet worden opgemerkt dat preventieve maatregelen, zoals maatregelen om onweersgebieden te vermijden, het weliswaar mogelijk maken om blikseminslag te voorkomen, maar dat het, zoals Austrian Airlines in haar antwoord op de schriftelijke vragen van het Hof opmerkt, ondanks moderne meteorologische gegevens en routeplanning bijzonder moeilijk is om het doorkruisen van bepaalde gebieden volledig uit te sluiten.

36      Wat voorts de „redelijke maatregelen” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 15 ervan, betreft, die een luchtvaartmaatschappij had moeten treffen ter voorkoming van vertragingen of annulering van vluchten die het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden die niet voorkomen hadden kunnen worden door de in punt 34 van het onderhavige arrest bedoelde redelijke maatregelen, is het vaste rechtspraak dat een luchtvaartmaatschappij waarvan de vlucht een langdurige vertraging heeft opgelopen of is geannuleerd omdat dergelijke omstandigheden zich hebben voorgedaan, zich maar kan bevrijden van de verplichting tot compensatie als bedoeld in artikel 7 van verordening nr. 261/2004, wanneer zij ook nog aantoont dat zij, zelfs met inzet van alle beschikbare materiële, financiële en personeelsmiddelen, kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip had gebracht – dat die omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering of langdurige vertraging van die vlucht zouden leiden (zie in die zin arresten van 4 mei 2017, Pešková en Peška, C‑315/15, EU:C:2017:342, punten 28 en 29, en 4 april 2019, Germanwings, C‑501/17, EU:C:2019:288, punt 19).

37      Het staat aan de verwijzende rechter om, gelet op alle omstandigheden van het hoofdgeding en de door de betrokken luchtvaartmaatschappij aangevoerde bewijzen, te beoordelen of die maatschappij – afgezien van offers die uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip onaanvaardbaar waren – dergelijke maatregelen heeft getroffen, in het bijzonder doordat zij alle haar ter beschikking staande middelen heeft aangewend om ervoor te zorgen dat er bij de eerste gelegenheid en onder bevredigende voorwaarden een redelijk alternatief vervoer beschikbaar was voor de passagiers van wie de vlucht langdurig vertraagd of geannuleerd was, met name in overeenstemming met de doelstelling om de passagiers een hoog niveau van bescherming te bieden zoals bedoeld in overweging 1 van die verordening [zie in die zin arrest van 7 juli 2022, SATA International – Azores Airlines (Storing van het brandstofbevoorradingssysteem), C‑308/21, EU:C:2022:533, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

38      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „buitengewone omstandigheden” in die bepaling ook ziet op de situatie waarin een vliegtuig waarmee een vlucht diende te worden uitgevoerd door de bliksem werd getroffen, hetgeen heeft geleid tot verplichte veiligheidsinspecties van dit vliegtuig, waardoor het pas met vertraging weer in gebruik mocht worden genomen.

 Kosten

39      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

moet aldus worden uitgelegd dat

het begrip „buitengewone omstandigheden” in die bepaling ook ziet op de situatie waarin een vliegtuig waarmee een vlucht diende te worden uitgevoerd door de bliksem werd getroffen, hetgeen heeft geleid tot verplichte veiligheidsinspecties van dit vliegtuig, waardoor het pas met vertraging weer in gebruik mocht worden genomen.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.