Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

23 oktober 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 – Artikel 15, lid 1 – Uitzonderingen op de toepassing van administratieve sancties – Onjuiste steunaanvraag – Intrekking van een dergelijke aanvraag – Kennisgeving aan de bevoegde nationale autoriteiten – Administratieve sancties in het kader van te hoge aangiften van arealen – Sancties uit hoofde van artikel 19 bis van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 – Toepasselijkheid van deze bepaling na de intrekking van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 ”

In zaak C‑267/24,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Administrativen sad – Varna (bestuursrechter in eerste aanleg Varna, Bulgarije) bij beslissing van 4 april 2024, ingekomen bij het Hof op 16 april 2024, in de procedure

Kanevi Komers DS EOOD

tegen

Zamestnik izpalnitelen direktor na Darzhaven fond „Zemedelie”,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: M. Condinanzi (rapporteur), kamerpresident, N. Jääskinen en R. Frendo, rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Ilkova en M. Salyková als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 15 en 19 bis van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48), zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU)  2016/1393 van de Commissie van 4 mei 2016 (PB 2016, L 225, blz. 41) (hierna: „gedelegeerde verordening nr. 640/2014”), alsmede van artikel 49, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Kanevi Komers DS EOOD, een vennootschap naar Bulgaars recht, en de Zamestnik izpalnitelen direktor na Darzhaven fond „Zemedelie” (uitvoerend directeur van het nationaal landbouwfonds, Bulgarije; hierna: „DFZ”) over het besluit van de DFZ om het bedrag te verlagen van de financiële steun die Kanevi Komers DS voor het verkoopseizoen 2019 had aangevraagd in het kader van verschillende steunregelingen en maatregelen inzake areaalgebonden rechtstreekse betalingen, en om deze vennootschap sancties op te leggen wegens te hoge aangiften van arealen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening nr. 1306/2013

3        Verordening nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549, met rectificatie in PB 2016, L 130, blz. 6) is met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken bij verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening [nr. 1306/2013] (PB 2021, L 435, blz. 187). Overeenkomstig artikel 104 van verordening 2021/2116 blijven de artikelen 59, 63, 64, 67, 68, 74 en 77 van verordening nr. 1306/2013 evenwel van toepassing op de uitgaven en betalingen voor steunregelingen in het kader van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608), met betrekking tot het kalenderjaar 2022 en eerder. Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde steunaanvraag betrekking heeft op het verkoopseizoen 2019, is verordening nr. 1306/2013 in casu van toepassing.

4        Artikel 59 van verordening nr. 1306/2013, met als opschrift „Algemene controlebeginselen”, bepaalt in de leden 1 en 3:

„1.      Tenzij anders is bepaald, voorziet het systeem dat de lidstaten [...] hebben opgezet, in systematische administratieve controles van alle steun- en betalingsaanvragen. Dat stelsel wordt aangevuld met controles ter plaatse.

[...]

3.      De verantwoordelijke autoriteit stelt over elke controle ter plaatse een verslag op.”

5        Artikel 63 van deze verordening heeft als opschrift „Onverschuldigde betalingen en administratieve sancties” en bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      Wanneer een begunstigde niet blijkt te voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de bijstand of steun waarin de sectorale landbouwwetgeving voorziet, wordt de steun niet betaald of geheel of gedeeltelijk ingetrokken en worden, naargelang het geval, de desbetreffende betalingsrechten als bedoeld in artikel 21 van verordening [nr. 1307/2013] niet toegewezen of ingetrokken.

2.      Daarnaast leggen de lidstaten, in de in de sectorale landbouwwetgeving voorgeschreven gevallen, administratieve sancties op overeenkomstig de in de artikelen 64 en 77 vastgestelde regels. [...]”

6        Artikel 64, lid 4, van verordening nr. 1306/2013, met als opschrift „Het opleggen van administratieve sancties”, bepaalt het volgende:

„De administratieve sancties kunnen een van de volgende vormen aannemen:

a)      een vermindering van het aan bijstand of steun uit te keren bedrag met betrekking tot de steun- of betalingsaanvraag waarop de niet-naleving van toepassing is, dan wel op volgende aanvragen. Wat de steun aan plattelandsontwikkeling betreft, laat dit de mogelijkheid onverlet dat de steun wordt geschorst indien naar verwachting de begunstigde binnen een redelijke tijdsspanne de niet-naleving kan verhelpen;

b)      de betaling van een bedrag dat berekend is op basis van de omvang en/of de duur van de niet-naleving;

c)      de schorsing of intrekking van een goedkeuring, erkenning of toelating;

d)      de uitsluiting van het recht om aan de betrokken steunregeling of steunmaatregel of andere maatregel deel te nemen of ervan te genieten.”

7        Hoofdstuk II („Geïntegreerd beheers- en controlesysteem”) van titel V van deze verordening bevat artikel 67, dat luidt als volgt:

„1.      Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem op (het ‚geïntegreerd systeem’).

[...]

4.      Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

[...]

b)      ‚areaalgebonden rechtstreekse betaling’: de basisbetalingsregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling en de herverdelingsbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1, van verordening [nr. 1307/2013], de betaling voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van verordening [nr. 1307/2013], de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen als bedoeld in titel III, hoofdstuk 4, van verordening [nr. 1307/2013], de betaling aan jonge landbouwers als bedoeld in titel III, hoofdstuk 5, van verordening [nr. 1307/2013], de vrijwillige gekoppelde steun als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, voor zover de steun per hectare wordt betaald, de gewasspecifieke uitbetaling voor katoen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, de regeling voor kleine landbouwbedrijven als bedoeld in titel V van verordening [nr. 1307/2013] [...]”

8        Artikel 68, lid 1, van verordening nr. 1306/2013 bepaalt:

„Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:

a)      een geautomatiseerde gegevensbank;

b)      een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen;

c)      een systeem voor de identificatie en de registratie van betalingsrechten;

d)      steunaanvragen en betalingsaanvragen;

e)      een geïntegreerd controlesysteem;

f)      één enkel systeem om de identiteit te registreren van alle begunstigden van de in artikel 67, lid 2, bedoelde steun die een steunaanvraag of een betalingsaanvraag indienen.”

9        Artikel 74, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„De lidstaten voeren overeenkomstig artikel 59 via de betaalorganen of de instanties die zij hebben gemachtigd om namens hen te handelen, administratieve controles van de steunaanvragen uit om na te gaan of voldaan is aan de voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen. Deze controles worden aangevuld met controles ter plaatse.”

10      Artikel 77 van die verordening, met als opschrift „Het opleggen van administratieve sancties”, luidt als volgt:

„1.      Dit artikel is van toepassing op administratieve sancties bedoeld in artikel 63, lid 2, in geval van niet-naleving met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 67, lid 2, bedoelde regels inzake steun.

[...]

4.      De administratieve sancties kunnen de volgende vorm aannemen:

a)      een vermindering van het aan bijstand of steun uitgekeerde of uit te keren bedrag met betrekking tot de steun- of betalingsaanvragen waarop de niet-naleving van toepassing is, en/of met betrekking tot steun- of betalingsaanvragen voor voorgaande of volgende jaren;

b)      de betaling van een bedrag dat berekend is op basis van de omvang en/of de duur van de niet-naleving;

c)      de intrekking van het recht om aan de betrokken steunregeling of steunmaatregel deel te nemen.

[...]”

 Verordening nr. 1307/2013

11      Verordening nr. 1307/2013 is met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken bij verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en [nr. 1307/2013] (PB 2021, L 435, blz. 1). Overeenkomstig artikel 154, lid 2, van verordening 2021/2115 blijft verordening nr. 1307/2013 evenwel van toepassing op steunaanvragen met betrekking tot de claimjaren die vóór 1 januari 2023 ingaan. Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde steunaanvraag betrekking heeft op het verkoopseizoen 2019, is verordening nr. 1307/2013 in de onderhavige zaak van toepassing.

12      Overweging 4 van verordening nr. 1307/2013 luidt als volgt:

„Er moet worden verduidelijkt dat [verordening nr. 1306/2013] en de uit hoofde van die verordening vastgestelde bepalingen op de maatregelen van deze verordening van toepassing dienen te zijn. [...]”

13      Artikel 1 van verordening nr. 1307/2013 bepaalt:

„Bij deze verordening worden vastgesteld:

a)      gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen die rechtstreeks aan landbouwers worden toegewezen in het kader van de steunregelingen die in bijlage I worden vermeld (‚rechtstreekse betalingen’);

b)      specifieke voorschriften voor:

i)      een basisbetaling voor landbouwers (‚de basisbetalingsregeling’) en een vereenvoudigde overgangsregeling (‚de regeling inzake een enkele areaalbetaling’);

ii)      vrijwillige nationale overgangssteun voor landbouwers;

iii)      een vrijwillige herverdelingsbetaling;

iv)      een betaling voor landbouwers die klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken in acht nemen;

v)      een vrijwillige betaling voor landbouwers in gebieden met natuurlijke beperkingen;

vi)      een betaling voor jonge landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen;

vii)      een vrijwillige regeling voor gekoppelde steun;

[...]”

 Gedelegeerde verordening nr. 640/2014

14      Gedelegeerde verordening nr. 640/2014 is met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken bij gedelegeerde verordening (EU) 2022/1172 van de Commissie van 4 mei 2022 tot aanvulling van verordening [2021/2116] van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties (PB 2022, L 183, blz. 12). Overeenkomstig artikel 13 van gedelegeerde verordening 2022/1172 blijft gedelegeerde verordening nr. 640/2014 evenwel van toepassing op vóór 1 januari 2023 ingediende steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen. Gelet op de datum van de feiten in het hoofdgeding is gedelegeerde verordening nr. 640/2014 derhalve in de onderhavige zaak van toepassing.

15      De overwegingen 2, 8 en 17 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 luiden:

„(2)      Er moeten in het bijzonder voorschriften tot aanvulling van bepaalde niet-essentiële onderdelen van verordening [nr. 1306/2013] worden vastgesteld die betrekking hebben op de werking van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (‚geïntegreerd systeem’), op de termijnen voor de indiening van een steunaanvraag of een betalingsaanvraag, op de voorwaarden voor een gehele of gedeeltelijke intrekking van steun en de gehele of gedeeltelijke intrekking van onverschuldigde steun of bijstand en de bepaling van administratieve sancties bij niet-naleving van de voorwaarden voor steun in het kader van de bij verordening [nr. 1307/2013] ingestelde regelingen [...].

[...]

(8)      Voor een behoorlijke tenuitvoerlegging van de in titel III van verordening [nr. 1307/2013] bedoelde basisbetalingsregeling en daarmee samenhangende betalingen dienen de lidstaten een identificatie- en registratiesysteem voor betalingsrechten op te zetten dat ervoor zorgt dat de betalingsrechten te traceren zijn en dat onder meer kruiscontroles tussen de voor de basisbetalingsregeling aangegeven arealen en de betalingsrechten waarover elke landbouwer beschikt, alsmede kruiscontroles tussen de verschillende betalingsrechten als zodanig mogelijk maakt.

[...]

(17)      Ten aanzien van begunstigden die op enig tijdstip onjuistheden in steunaanvragen of betalingsaanvragen melden aan de bevoegde nationale autoriteiten, dienen ongeacht de oorzaak van de niet-naleving geen administratieve sancties te worden toegepast tenzij de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten, of de autoriteit de begunstigde reeds van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld.”

16      Artikel 2 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, met als opschrift „Definities”, bepaalt in lid 1 het volgende:

„[...]

[...] [D]e volgende definities [zijn] van toepassing:

[...]

(2)      ‚niet-naleving’:

a)      met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de steun of bijstand als bedoeld in artikel 67, lid 2, van verordening [nr. 1306/2013]: de niet-inachtneming van deze subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen of andere verplichtingen [...]

[...]”

17      Artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 heeft als opschrift „Uitzonderingen op de toepassing van administratieve sancties” en bepaalt:

„1.      De in het onderhavige hoofdstuk bedoelde administratieve sancties zijn niet van toepassing op het gedeelte van de steunaanvraag of de betalingsaanvraag waarvoor de begunstigde de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de steunaanvraag of de betalingsaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, tenzij de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten, of de autoriteit de begunstigde reeds van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld.

2.      De in lid 1 bedoelde mededeling van de begunstigde heeft tot gevolg dat de steunaanvraag of de betalingsaanvraag wordt aangepast aan de feitelijke situatie.”

18      Artikel 19 bis van deze gedelegeerde verordening, met als opschrift „Administratieve sancties voor te hoge areaalaangiften in het kader van de basisbetalingsregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, de herverdelingsbetaling, de regeling voor jonge landbouwers, de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen, de regeling voor kleine landbouwers, betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water, en betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen”, bepaalt in de leden 1 tot en met 3:

„1.      Indien het areaal van een in artikel 17, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde gewasgroep dat wordt aangegeven voor de toepassing van een in titel III, hoofdstukken 1, 2, 4 en 5, of in titel V van verordening [nr. 1307/2013] bedoelde steunregeling of een in de artikelen 30 en 31 van [verordening nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 487)] bedoelde bijstandsmaatregel, groter is dan het areaal dat overeenkomstig artikel 18 van de onderhavige verordening wordt geconstateerd, wordt de steun of de bijstand berekend op basis van het geconstateerde areaal, verminderd met 1,5 keer het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van het geconstateerde areaal of meer dan twee hectare bedraagt.

De administratieve sanctie bedraagt niet meer dan 100 % van de op het aangegeven areaal gebaseerde bedragen.

2.      Als in het kader van lid 1 geen administratieve sanctie wegens een te hoge areaalaangifte voor de betrokken steunregeling of bijstandsmaatregel is opgelegd aan de begunstigde, wordt de in dat lid bedoelde administratieve sanctie met 50 % verminderd indien het verschil tussen het aangegeven areaal en het geconstateerde areaal niet groter is dan 10 % van het geconstateerde areaal.

3.      Begunstigden wier administratieve sanctie overeenkomstig lid 2 is verminderd en aan wie voor de betrokken steunregeling of bijstandsmaatregel een andere, in het onderhavige artikel of in artikel 21 bedoelde administratieve sanctie moet worden opgelegd voor het volgende aanvraagjaar, betalen de volledige administratieve sanctie voor dat volgende aanvraagjaar en betalen het bedrag waarmee de overeenkomstig lid 1 berekende administratieve sanctie is verlaagd overeenkomstig lid 2.”

 Verordening nr. 809/2014

19      Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening [nr. 1306/2013] van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PB 2014, L 227, blz. 69) is met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken bij uitvoeringsverordening (EU) 2022/1173 van de Commissie van 31 mei 2022 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening [2021/2116] van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2022, L 183, blz. 23). Artikel 14 van uitvoeringsverordening 2022/1173 bepaalt evenwel dat uitvoeringsverordening nr. 809/2014 van toepassing blijft op vóór 1 januari 2023 ingediende steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen. Gelet op de datum van de feiten in het hoofdgeding is uitvoeringsverordening nr. 809/2014 in de onderhavige zaak van toepassing.

20      Artikel 25 van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 bepaalt:

„Controles ter plaatse mogen worden aangekondigd op voorwaarde dat het doel of de doeltreffendheid ervan daardoor niet in het gedrang komt. De periode tussen aankondiging en controle wordt strikt beperkt tot het noodzakelijke minimum en bedraagt niet meer dan 14 dagen.

[...]”

21      Artikel 41 van deze uitvoeringsverordening, met als opschrift „Controleverslag”, luidt als volgt:

„1.      Over elke controle ter plaatse die in het kader van deze afdeling wordt verricht, wordt een controleverslag opgesteld dat het mogelijk maakt de verrichte controle nader te onderzoeken en conclusies over de naleving van de subsidiabiliteitscriteria, de normen en andere verplichtingen te trekken. [...]

2.      De begunstigde wordt in de gelegenheid gesteld het verslag tijdens de controle te ondertekenen om zijn aanwezigheid bij de controle te bevestigen, en er opmerkingen aan toe te voegen. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van een tijdens de controle met behulp van elektronische middelen opgesteld controleverslag, voorziet de bevoegde autoriteit in de mogelijkheid van een elektronische handtekening van de begunstigde of wordt het controleverslag onverwijld aan de begunstigde toegezonden om hem in de gelegenheid te stellen het verslag te ondertekenen en eventuele opmerkingen toe te voegen. Indien een niet-naleving wordt vastgesteld, ontvangt de begunstigde een kopie van het controleverslag.

[...]”

 Bulgaars recht

 ZPZP

22      Artikel 41 van de Zakon za podpomagane na zemedelskite proizvoditeli (wet inzake steun voor landbouwers) (DV nr. 58 van 22 mei 1998), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „ZPZP”), bepaalt:

„(1)      Landbouwers die overeenkomstig artikel 7 zijn geregistreerd, kunnen steun aanvragen in het kader van de in artikel 38a, lid 1, bedoelde regelingen door voor het betrokken kalenderjaar een steunaanvraag in te dienen overeenkomstig artikel 32, lid 1.

[...]

(3)      De landbouwgrond waarop de steunaanvraag betrekking heeft, moet op 31 mei van het betrokken kalenderjaar ter beschikking staan van de landbouwers, overeenkomstig artikel 36, lid 5, van verordening [nr. 1307/2013], hetgeen wordt bevestigd door een krachtens de [Zakon za sobstvenostta i polzvaneto na zemedelskite zemi (wet inzake de eigendom en het gebruik van landbouwgrond)] geregistreerde rechtsgrondslag voor het gebruik.

(4)      De rechtsgrondslag voor het gebruik van landbouwgrond wordt geregistreerd bij de gemeentelijke diensten voor landbouw van de plaats waar de eigendommen zich bevinden, met behulp van speciale software die wordt beheerd door het ministerie van Landbouw, Voedselvoorziening en Bosbouw. De registratie is mogelijk tot het verstrijken van de termijnen die in het in artikel 32, lid 5, bedoelde besluit zijn vastgesteld voor de indiening van de steunaanvraag en voor de wijzigingen daarvan.

(5)      Het ministerie van Landbouw, Voedselvoorziening en Bosbouw classificeert en synthetiseert de gegevens met betrekking tot de voor het gebruik van landbouwgrond geregistreerde rechtsgrondslagen en stuurt deze in één keer of in fasen door naar het betaalorgaan. [...]

(6)      Bij de indiening van een steunaanvraag via het geïntegreerd beheers- en controlesysteem [(hierna: ‚GBCS’)] controleert het betaalorgaan de gegevens van de aanvraag, die worden vergeleken met de in lid 5 bedoelde gegevens. Indien de landbouwer in zijn aanvraag landbouwgrond heeft opgenomen die gelegen is buiten de arealen waarvoor er een rechtsgrondslag bestaat, of in een mate die de geregistreerde rechtsgrondslag voor het gebruik overschrijdt, genereert het systeem een foutmelding. De foutmelding wordt ter ondertekening aan de landbouwer voorgelegd.

(7)      Nadat de in het in artikel 32, lid 5, bedoelde besluit vastgestelde termijnen voor de indiening en wijziging van de steunaanvraag zijn verstreken, verricht het betaalorgaan een administratieve controle van alle ingediende steunaanvragen waarvoor het systeem een foutmelding heeft gegeven. Bij de controle worden de gegevens in de steunaanvragen vergeleken met de in lid 5 bedoelde gegevens betreffende de naleving van de in de leden 3 en 4 bedoelde voorwaarden.

[...]

(9)      Wanneer uit de overeenkomstig de leden 7 en 8 verrichte controle blijkt dat er geen rechtsgrondslag is geregistreerd in de zin van lid 4, past het betaalorgaan artikel 43, lid 3, toe.”

23      Artikel 43 ZPZP bepaalt:

„(1)      Het betaalorgaan verricht rechtstreekse betalingen met betrekking tot de ingediende aanvragen wanneer het vaststelt dat:

1.      de aanvrager de in de aanvraag aangegeven landbouwgrond gebruikt en er een landbouwactiviteit uitoefent;

[...]

3.      het door de landbouwer gebruikte areaal en de omvang van de percelen landbouwgrond niet kleiner zijn dan die welke zijn vastgesteld in artikel 38c;

4.      de voor steun aangegeven arealen bij de in artikel 37, leden 3 en 4, bedoelde controles als subsidiabel worden beschouwd.

(2)      Het betaalorgaan controleert de steunaanvragen in het kader van de regelingen voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 37.

(3)      Het betaalorgaan verlaagt het bedrag van de betaling of weigert de betaling in het kader van de regelingen voor rechtstreekse betalingen indien:

1.      de aanvrager arealen en/of percelen landbouwgrond exploiteert die kleiner zijn dan die welke zijn vastgesteld in artikel 38c;

2.      dit orgaan heeft vastgesteld dat voor de betrokken arealen niet was voldaan aan de randvoorwaarden;

3.      de aanvrager een controlebezoek ter plaatse verhindert;

4.      de aanvrager arealen heeft aangegeven die hij niet exploiteert of die niet voldoen aan de criteria om voor steun in aanmerking te komen, zoals bepaald in het in artikel 40 bedoelde besluit;

5.      voor hetzelfde areaal twee of meer aanvragen zijn ingediend en de overlapping tussen de arealen niet is weggewerkt;

[...]

(4)      Het betaalorgaan verlaagt het bedrag van de betaling of weigert de in lid 3 bedoelde betaling overeenkomstig de in de wetgeving van de Europese Unie vastgestelde criteria.”

 Besluit nr. 5 van 27 februari 2009

24      Artikel 2 van naredba nr. 5 za usloviyata i reda za podavane na zayavlenia po shemi i merki za direktni plashtania (besluit nr. 5 betreffende de voorwaarden en de wijze van indiening van aanvragen in het kader van de regelingen en maatregelen inzake rechtstreekse betalingen) van 27 februari 2009 (DV nr. 22 van 2009), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „besluit nr. 5”), bepaalt:

„(1)      De steun in het kader van de in artikel 1 bedoelde regelingen en maatregelen wordt verleend aan landbouwers die landbouwgrond exploiteren en/of vee houden en die voldoen aan de vereisten van artikel 41 van de [ZPZP].

(2)      De in lid 1 bedoelde personen dienen een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1 bedoelde regelingen en maatregelen in op een jaarlijks door de [DFZ] – Betaalorgaan (Razplashtatelna agentsia – RA) goed te keuren formulier. Bij de eerste steunaanvraag moeten de in lid 1 bedoelde personen tevens een registratieaanvraag invullen.”

25      Artikel 11 van dat besluit luidt:

„(1)      Tot uiterlijk 31 mei kunnen steunaanvragers hun aanvragen en de bijgevoegde documenten wijzigen, onder meer door de toevoeging van extra regelingen en maatregelen, alsook van landbouwpercelen en/of dieren in het kader van de aangevraagde regelingen en/of maatregelen. Wanneer 31 mei geen werkdag is, verstrijkt de termijn voor het wijzigen van aanvragen op de eerstvolgende werkdag.

[...]

(3)      Steunaanvragers mogen de in lid 1 bedoelde wijzigingen niet aanbrengen wanneer:

1.      zij in kennis zijn gesteld van niet-nalevingen in de aanvraag;

2.      zij ervan in kennis zijn gesteld dat zij ter plaatse zullen worden gecontroleerd;

3.      zij werden onderworpen aan een controle ter plaatse en er werden niet-nalevingen vastgesteld.

(4)      De in lid 1 bedoelde wijzigingen moeten worden aangebracht door een kopie van de steunaanvraag in te dienen, waarbij het vakje ‚wijzigingen’ naar behoren is aangevinkt, ingevuld en ondertekend door de aanvrager. Deze kopie wordt voor de invoer van de daarin opgenomen gegevens verstrekt aan het registratiesysteem voor aanvragers, steunaanvragen en betalingsaanvragen (SRKZPZP) bij de desbetreffende gemeentelijke dienst voor landbouw (OSZ), waar de gegevens met betrekking tot de steunaanvraag van de aanvrager zijn ingevoerd. De gegevens worden ingevoerd overeenkomstig artikel 10, lid 1.

[...]

(6)      Steunaanvragers kunnen kennelijke feitelijke onjuistheden in ingediende aanvragen te allen tijde corrigeren totdat de betaling (geheel of gedeeltelijk) is goedgekeurd of geweigerd.”

26      Artikel 14 van besluit nr. 5 bepaalt:

„(1)      De steunaanvrager kan de ingediende aanvraag of een of meer regelingen, met uitzondering van de steunregeling voor kleine landbouwers, intrekken tot het tijdstip van betaling in het kader van de betrokken regeling, doch uiterlijk op 1 december van het jaar van de aanvraag. Geen enkel deel van een perceel landbouwgrond kan worden ingetrokken. De intrekking wordt ingediend door middel van een schriftelijk verzoek aan het bevoegde regionale directoraat van de DFZ van de regio waar zich het volgende bevindt:

1.      het vaste adres van de aanvrager – natuurlijke persoon;

2.      de maatschappelijke zetel van de aanvrager – rechtspersoon of individuele ondernemer.

(2)      Een aanvraag, of een of meer regelingen die daarvan deel uitmaken, wordt ingetrokken met een wijzigingsverzoek door een aanvraagformulier in te vullen waarop de wijzigingen in de vakken worden vermeld.

[...]

(6)      De steunaanvrager kan zijn aanvraag of een of meer van zijn regelingen niet intrekken indien:

1.      hij in kennis is gesteld van de in de aanvraag vastgestelde overlappingen met betrekking tot de percelen waarvoor overlappingen zijn geconstateerd;

2.      hij ervan in kennis is gesteld dat hij is geselecteerd voor een controle ter plaatse met betrekking tot de arealen en/of dieren waarop de controle betrekking heeft;

3.      hij ter plaatse is gecontroleerd en in kennis is gesteld van de vastgestelde niet-nalevingen met betrekking tot de arealen en/of dieren waarvoor niet-nalevingen zijn vastgesteld.

(7)      Verzoeken tot intrekking van steunaanvragen worden niet aanvaard tijdens de periode van kruiscontroles van deze aanvragen. De periode van kruiscontroles wordt bekendgemaakt op de website van het nationaal landbouwfonds.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

27      Kanevi Komers DS heeft voor het verkoopseizoen 2019 een aanvraag voor financiële steun ingediend in het kader van verschillende steunregelingen en maatregelen inzake areaalgebonden rechtstreekse betalingen die worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en de nationale begroting van de Republiek Bulgarije.

28      Deze aanvraag werd onderworpen aan administratieve controles en controles ter plaatse, een eerste tussen 8 en 28 augustus 2019 en een tweede tussen 22 en 25 oktober 2019.

29      Bij brief van 4 november 2019 aan het regionale directoraat van de DFZ van de stad Targovishte (Bulgarije) heeft Kanevi Komers DS haar steunaanvraag voor bepaalde percelen landbouwgrond ingetrokken overeenkomstig artikel 14, lid 1, van besluit nr. 5. Op 5 november 2019 werd die brief tevens neergelegd bij het hoofdkantoor van de DFZ.

30      Bij brief van 18 december 2019 heeft de DFZ aan Kanevi Komers DS meegedeeld dat de intrekking van de steunaanvraag niet geldig was, aangezien deze niet was ingediend via het GBCS, en dat de weigering van die intrekking gerechtvaardigd was omdat de DFZ reeds had gepland en besloten dat er een controle zou worden uitgevoerd. De DFZ heeft evenwel geen document overgelegd waaruit blijkt dat tot die controle werd besloten.

31      De DFZ heeft Kanevi Komers DS bij brief van 5 december 2022 in kennis gesteld van de goedkeuring van de steun en van de betaling daarvan op basis van het voor het verkoopseizoen 2019 aangegeven areaal. In die brief werd vermeld dat het totale bedrag van de goedgekeurde steun was berekend via het GBCS, na administratieve controles en verplichte controles ter plaatse van de gegevens in de door deze vennootschap ingediende steunaanvraag, dat de door Kanevi Komers DS aangevraagde bedragen waren verlaagd, en dat de bedragen van de sancties die op haar van toepassing waren wegens overlappingen tussen de arealen waren berekend overeenkomstig artikel 19 bis van gedelegeerde verordening nr. 640/2014.

32      Kanevi Komers DS heeft bij de Administrativen sad – Varna (bestuursrechter in eerste aanleg Varna, Bulgarije), de verwijzende rechter, beroep ingesteld tegen deze brief.

33      Kanevi Komers DS betoogt voor deze rechter in essentie dat zij percelen waarvoor zij steun had aangevraagd uit haar aanvraag kon schrappen, niet via het GBCS, maar door de materiële en procedurele voorwaarden van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 en artikel 14 van besluit nr. 5 in acht te nemen, namelijk door middel van een schriftelijke kennisgeving aan het regionale directoraat van de DFZ wanneer de begunstigde niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten en door die autoriteit nog niet in kennis is gesteld van niet-nalevingen in zijn steun- of betalingsaanvraag.

34      Kanevi Komers DS wijst er in dit verband op dat zij de DFZ binnen de in het nationale recht gestelde termijnen in kennis heeft gesteld van het verzoek om bepaalde arealen uit haar steunaanvraag te schrappen en dat zij de schriftelijke vormvereisten van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 in acht heeft genomen. Zij voert tevens aan dat er in het besluit waarbij de tussen 8 en 28 augustus 2019 verrichte controle ter plaatse is gelast, geen percelen werden genoemd en dat de administratieve autoriteit bijgevolg geen bewijs had dat het verzoek om intrekking betrekking had op exact dezelfde arealen als die welke voor controle waren aangewezen. Zij is dan ook van mening dat de DFZ artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 heeft geschonden door, ten eerste, de arealen waarop het verzoek om intrekking betrekking had in aanmerking te nemen bij de berekening van de steun en, ten tweede, sancties op te leggen zonder daarbij rekening te houden met de in de steunaanvraag aangebrachte correctie.

35      De DFZ stelt dat een schrapping van percelen uit de steunaanvraag alleen geldig is indien deze via het GBCS wordt verricht op een wijze die een passende behandeling van die aanvraag toelaat. De DFZ wijst erop dat in het GBCS een functionaliteit is ontwikkeld waarmee bij de indiening van een verzoek om volledige of gedeeltelijke schrapping van arealen kan worden getoetst of dit verzoek ontvankelijk is teneinde een dergelijke intrekking goed te keuren of te weigeren. De DFZ verduidelijkt dat elke andere manier om tot een dergelijke intrekking over te gaan en waarbij het niet objectief mogelijk is om na te gaan of het verzoek om intrekking ontvankelijk is, niet als een dergelijk verzoek kan worden behandeld.

36      Volgens de verwijzende rechter rijst de vraag of het in het licht van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 volstaat dat de kennisgeving van het verzoek om intrekking schriftelijk wordt ingediend en door de bevoegde autoriteit is ontvangen, dan wel of deze kennisgeving in een specifiek formaat en via een daartoe bestemd IT-platform moet worden ingediend. In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat gedelegeerde verordening nr. 640/2014 niet bepaalt dat het verzoek om arealen te schrappen via een dergelijk platform moet worden ingediend, en evenmin bepaalt dat de lidstaten bevoegd zijn om aanvullende regels ter uitvoering van deze gedelegeerde verordening vast te stellen.

37      Gelet op de formulering van artikel 15 van deze gedelegeerde verordening rijst bovendien de vraag of deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat een begunstigde die niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten en die niet in kennis is gesteld van niet-nalevingen in de steunaanvraag, de bevoegde autoriteit schriftelijk kan meedelen dat zijn steun- of betalingsaanvraag onjuist is of is geworden sinds de indiening ervan, tot de dag waarop hij ervan in kennis wordt gesteld dat er sprake is van voorwaarden die hem verhinderen deze mededeling te doen.

38      Wat ten slotte artikel 19 bis van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 betreft, op grond waarvan de DFZ sancties heeft opgelegd aan Kanevi Komers DS, merkt de verwijzende rechter op dat deze gedelegeerde verordening weliswaar met ingang van 1 januari 2023 is ingetrokken, maar van toepassing blijft op vóór die datum ingediende steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen, zoals het geval is in het hoofdgeding. Deze rechter stelt echter vast dat artikel 19 bis niet meer is opgenomen in de geconsolideerde versie van die gedelegeerde verordening. De verwijzende rechter vraagt zich dan ook af of deze bepaling moet worden geacht van kracht te zijn geweest op de datum waarop de sancties aan Kanevi Komers DS zijn opgelegd, te weten 5 december 2022.

39      In die omstandigheden heeft de Administrativen sad – Varna de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Kan [artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014] rechtstreeks worden toegepast door de lidstaten of vereist de toepassing ervan de vaststelling van nationale wetgeving?

2)      Moet artikel 15 van [gedelegeerde verordening nr. 640/2014] worden geacht te bepalen dat de door de bevoegde autoriteit ontvangen schriftelijke mededeling van de begunstigde volstaat om de bevoegde autoriteit naar behoren ervan in kennis te stellen dat de steunaanvraag of de betalingsaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, en dat indiening via een bepaald platform niet vereist is?

3)      Moeten de beperkingen van het recht van de begunstigde vervat in artikel 15 van [gedelegeerde verordening nr. 640/2014] volgens hetwelk de begunstigde de bevoegde autoriteit slechts zonder sancties ervan in kennis kan stellen dat de steunaanvraag of betalingsaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, als ‚de begunstigde [niet] op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten’ en de autoriteit ‚de begunstigde [niet] reeds van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld’, aldus worden uitgelegd dat het bewijs moet worden geleverd dat de administratieve autoriteit de begunstigde in kennis heeft gesteld van een voorgenomen controle of van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag? Is het de begunstigde, voor zover de bevoegde autoriteit de begunstigde niet op de hoogte heeft gebracht van haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten of hem niet reeds in kennis heeft gesteld van een niet-naleving in de steunaanvraag of betalingsaanvraag, op grond van deze bepaling van de verordening toegestaan om de steunaanvraag in te trekken voordat hij, in het geval dat reeds een controle is verricht en een niet-naleving werd vastgesteld, daarvan door de [administratieve autoriteit] in kennis wordt gesteld?

4)      Staan overweging 17 en artikel 15 van [gedelegeerde verordening nr. 640/2014] in de weg aan een nationale regeling volgens welke ‚[d]e steunaanvrager de ingediende aanvraag of een of meer van zijn regelingen niet mag intrekken indien: 1. hij werd geïnformeerd over de daarin vastgestelde overlappingen met betrekking tot de percelen met vastgestelde overlappingen; 2. hij werd geïnformeerd dat hij was geselecteerd voor een controle ter plaatse; 3. hij ter plaatse is gecontroleerd en in kennis is gesteld van elke vastgestelde niet-naleving met betrekking tot het areaal en/of de dieren waarvoor deze niet-naleving is vastgesteld’, alsmede aan een administratieve praktijk van de nationale autoriteit in het geval van een controle ter plaatse (waarbij de begunstigde niet in kennis wordt gesteld van de controle of de uitkomst ervan) en een administratieve praktijk van de nationale autoriteit die – uitsluitend ter vereenvoudiging van de behandeling van de aanvraag – vereist dat de begunstigde via een specifiek systeem een schriftelijke kennisgeving van de intrekking van zijn aanvraag indient?

5)      Is artikel 49, lid 1, derde volzin, van het [Handvest] in het hoofdgeding van toepassing op de sanctie die aan de landbouwer is opgelegd op grond van artikel 19 bis van [gedelegeerde verordening nr. 640/2014] [ingetrokken bij gedelegeerde verordening 2022/1172, waarvan overweging 16 luidt: ‚Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid moet [gedelegeerde verordening nr. 640/2014] worden ingetrokken. Die [gedelegeerde] verordening blijft echter van toepassing op steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen die vóór 1 januari 2023 zijn ingediend, op betalingsaanvragen die verband houden met bijstandsmaatregelen die in het kader van [verordening nr. 1305/2013] worden uitgevoerd, en op het controlesysteem en de administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden’], die van toepassing was in het verkoopseizoen 2019 en dus van toepassing was op het moment dat de sanctie werd opgelegd met de kennisgevingsbrief van de verleende toekenning en de financiële steun die is betaald in het kader van regelingen en maatregelen voor areaalgebonden rechtstreekse betalingen in het verkoopseizoen 2019 van 5 december 2022, dossiernummer [...], indien op het moment dat de rechter de zaak onderzoekt, [gedelegeerde verordening nr. 640/2014] [in] de vanaf 1 januari 2023 geldende versie [...] artikel 19 bis niet meer bevat?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste en tweede vraag

40      Met zijn eerste en tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de steunaanvrager verplicht om de bevoegde nationale autoriteit uitsluitend via een daartoe bestemd IT-platform in kennis te stellen van fouten of wijzigingen in de steun- of betalingsaanvraag.

41      In dit verband zij er om te beginnen aan herinnerd dat bepalingen van verordeningen weliswaar – precies wegens de aard en de functie ervan in het bronnenstelsel van het Unierecht – in het algemeen rechtstreekse werking hebben in de nationale rechtsorden zonder dat de nationale autoriteiten uitvoeringsmaatregelen hoeven vast te stellen, maar dat het voor de toepassing van sommige van die bepalingen niettemin noodzakelijk kan zijn dat de lidstaten uitvoeringsmaatregelen vaststellen (zie in die zin arrest van 25 oktober 2012, Ketelä, C‑592/11, EU:C:2012:673, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Volgens vaste rechtspraak mogen de lidstaten maatregelen ter uitvoering van een verordening vaststellen indien deze de rechtstreekse werking ervan niet belemmeren, het Unierechtelijke karakter ervan niet verbergen en, binnen de grenzen van de bepalingen ervan, het gebruik van de bij die verordening aan hen toegekende beoordelingsmarge nader aangeven (arrest van 25 oktober 2012, Ketelä, C‑592/11, EU:C:2012:673, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Onder verwijzing naar de relevante bepalingen van de betrokken verordening, uitgelegd tegen de achtergrond van de doelstellingen ervan, moet worden bepaald of zij de lidstaten verbieden, verplichten dan wel toestaan bepaalde uitvoeringsmaatregelen te nemen en met name in dit laatste geval of de betrokken maatregel binnen het kader van de aan elke lidstaat toegekende beoordelingsmarge is genomen (arrest van 25 oktober 2012, Ketelä, C‑592/11, EU:C:2012:673, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Voor de uitlegging van Unierechtelijke bepalingen dient bovendien niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie in die zin arrest van 19 september 2024, Agrarmarkt Austria, C‑350/23, EU:C:2024:771, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 bepaalt dat administratieve sancties niet van toepassing zijn op het gedeelte van de steun- of betalingsaanvraag waarvoor de begunstigde de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de steun- of betalingsaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, tenzij de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten, of de autoriteit de begunstigde reeds van een niet-naleving in de steun- of betalingsaanvraag in kennis heeft gesteld.

46      Uit de bewoordingen van deze bepaling volgt derhalve dat deze de lidstaten niet uitdrukkelijk toestaat of verbiedt om aanvullende regels vast te stellen met betrekking tot de verplichting van de begunstigde om de bevoegde autoriteit schriftelijk in kennis te stellen van het gedeelte van de steun- of betalingsaanvraag dat als onjuist wordt beschouwd of dat sinds de indiening ervan onjuist is geworden.

47      Wat ten tweede de context van deze bepaling betreft, zij vastgesteld dat dit artikel is opgenomen in hoofdstuk IV van titel II van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, dat betrekking heeft op de berekeningswijze van de steun en op de administratieve sancties bij niet-naleving, in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen en van de onder het GBCS vallende plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

48      „Niet-naleving” wordt in artikel 2, lid 1, punt 2, onder a), van die gedelegeerde verordening gedefinieerd als „met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, de verbintenissen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de steun of bijstand [...]: de niet-inachtneming van deze subsidiabiliteitscriteria, verbintenissen of andere verplichtingen [...]”.

49      Aangezien artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 betrekking heeft op de berekening van de steun alsmede op administratieve sancties bij niet-naleving en bepaalt dat de steun- of betalingsaanvraag kan worden gecorrigeerd mits de bevoegde autoriteit de begunstigde nog niet op de hoogte heeft gebracht van haar voornemen om een controle ter plaatse te verrichten of van niet-nalevingen in zijn steun- of betalingsaanvraag, moet worden aangenomen dat deze bepaling tot doel heeft te waarborgen dat de achteraf door de begunstigde aangebrachte correctie gebeurt om autonome en vrijwillige redenen, die worden gekenmerkt door de goede trouw van de begunstigde.

50      Ten derde moeten de door gedelegeerde verordening nr. 640/2014 nagestreefde doelstellingen worden bepaald aan de hand van de taken van het in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) met de lidstaten gedeelde beheer van de Uniemiddelen, zoals geregeld bij verordening nr. 1306/2013, waarvan niet-essentiële onderdelen door deze gedelegeerde verordening zijn aangevuld.

51      Dienaangaande blijkt duidelijk uit de Unieregeling inzake de bescherming van de financiële belangen van de Unie, inzake de financiering van het GLB en inzake het GBCS dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de voor de goede uitvoering van het GBCS nodige maatregelen worden genomen, en dat zij met name de nodige maatregelen moeten treffen om zich ervan te vergewissen dat de maatregelen die door de Unie zijn gefinancierd, daadwerkelijk en op regelmatige wijze worden uitgevoerd, alsook om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen (zie in die zin arrest van 24 juni 2010, Pontini e.a., C‑375/08, EU:C:2010:365, punt 75). Deze verplichtingen zijn door de Uniewetgever vastgesteld in artikel 59 van verordening 2021/2116, dat overeenkomt met artikel 58 van verordening nr. 1306/2013, die met ingang van 1 januari 2023 is ingetrokken.

52      Daartoe leggen de lidstaten ten eerste administratieve sancties op overeenkomstig de artikelen 63, 64 en 77 van verordening nr. 1306/2013, die in verhouding staan tot en worden voorzien van een schaal op basis van de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving, en die de vorm kunnen aannemen van een vermindering van het aan bijstand of steun uit te keren bedrag, betaling van een bedrag dat berekend is op basis van de omvang en/of de duur van de niet-naleving, schorsing of intrekking van een goedkeuring, erkenning of toelating, of uitsluiting van het recht om aan de betrokken steunregeling of steunmaatregel of andere maatregel deel te nemen of daar voordeel uit te halen.

53      Ten tweede moeten de lidstaten krachtens de artikelen 67 tot en met 73 van deze verordening een GBCS opzetten en beheren, met name om de authenticiteit en de conformiteit van de in het kader van het GLB uit de begroting van de Unie gefinancierde verrichtingen te controleren en om de doeltreffendheid van en het toezicht op de steun van de Unie te verbeteren, door de preventie van onregelmatigheden en fraude alsmede de toepassing van de nodige sancties te vergemakkelijken.

54      Bijgevolg wijst niets in gedelegeerde verordening nr. 640/2014 erop dat de lidstaten geen uitvoeringsmaatregelen kunnen vaststellen waarin wordt bepaald dat de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 15 van die verordening moet worden ingediend via een specifiek IT-platform.

55      In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat de lidstaten over een beoordelingsmarge beschikken bij de uitvoering van steunregelingen en bij de keuze van de nationale maatregelen die zij noodzakelijk achten voor een doeltreffende preventie en bestraffing van onregelmatigheden en fraude (zie in die zin arrest van 24 juni 2010, Pontini e.a., C‑375/08, EU:C:2010:365, punt 76).

56      De lidstaten dienen bij de uitoefening van hun beoordelingsmarge aangaande de tot staving van een steunaanvraag over te leggen bewijzen en de nationale regeling die het resultaat is van de uitoefening van deze beoordelingsmarge evenwel de door de betrokken Unieregeling nagestreefde doelstellingen en de algemene beginselen van het Unierecht in acht te nemen, waaronder het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arresten van 27 juni 2019, Azienda Agricola Barausse Antonio e Gabriele, C‑348/18, EU:C:2019:545, punt 57, en 7 april 2022, Avio Lucos, C‑116/20, EU:C:2022:273, punt 63).

57      Het is weliswaar aan de verwijzende rechter om in elk concreet geval na te gaan of deze beginselen in acht zijn genomen (zie in die zin arrest van 24 juni 2010, Pontini e.a., C‑375/08, EU:C:2010:365, punt 89), maar het Hof is volgens vaste rechtspraak bevoegd om de verwijzende rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die hem in staat stellen die verenigbaarheid te beoordelen bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding (zie arrest van 11 juni 2020, Subdelegación del Gobierno en Guadalajara, C‑448/19, EU:C:2020:467, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Wat het rechtszekerheidsbeginsel betreft, dat het Hof in aanmerking neemt op het gebied van de aan landbouwers verleende steun, in het bijzonder wanneer het gaat om bepalingen inzake administratieve sancties (zie in die zin arrest van 18 april 2024, Kaszamás, C‑79/23, EU:C:2024:329, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak), moet in herinnering worden gebracht dat dit beginsel niet alleen eist dat een regeling van de Unie de belanghebbenden in staat stelt de omvang van de verplichtingen die zij hun oplegt nauwkeurig te kennen, maar ook dat deze laatsten ondubbelzinnig hun rechten en verplichtingen kunnen kennen en dienovereenkomstig hun voorzieningen kunnen treffen (zie in die zin arrest van 25 juli 2018, Teglgaard en Fløjstrupgård, C‑239/17, EU:C:2018:597, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59      Blijkens het dossier waarover het Hof beschikt worden steunaanvragen krachtens artikel 14 van besluit nr. 5 ingetrokken door middel van een schriftelijke mededeling aan het betrokken regionaal directoraat van de DFZ. Evenwel blijkt uit dit dossier niet dat – ten tijde van de feiten van het hoofdgeding – een bepaling van Bulgaars recht de verplichting oplegde om de kennisgeving van die intrekking in te dienen via een specifiek IT-platform. Verder vloeide – volgens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens – het vereiste dat die intrekking op deze wijze moest worden ingediend uitsluitend voort uit de praktijk van de nationale autoriteiten.

60      Ofschoon het uiteindelijk aan de verwijzende rechter is om na te gaan of het nationale recht in overeenstemming is met het rechtszekerheidsbeginsel, zij opgemerkt dat wanneer de verplichting om de intrekking van een steunaanvraag in te dienen via een specifiek IT-platform niet op een rechtsgrondslag maar louter op een praktijk van de nationale autoriteiten berust, die praktijk niet verenigbaar lijkt met de door dat beginsel vereiste voorzienbaarheid bij de toepassing van rechtsregels, aangezien deze praktijk gevolgen kan hebben voor de verplichtingen van de begunstigde van de steun.

61      Met betrekking tot het evenredigheidsbeginsel, dat volgens het Hof vereist dat de middelen waarmee een bepaling de nagestreefde doelstelling beoogt te bereiken passend zijn en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is, zij eraan herinnerd dat dit beginsel zowel door de Uniewetgever als door de nationale wetgevers en rechterlijke instanties die het Unierecht toepassen, in acht moet worden genomen (zie in die zin arrest van 24 juni 2010, Pontini e.a., C‑375/08, EU:C:2010:365, punt 87). Bijgevolg moeten de bevoegde nationale autoriteiten dit beginsel in acht nemen bij de toepassing van gedelegeerde verordening nr. 640/2014.

62      De lidstaten moeten er dus voor zorgen dat de begunstigden van steun, ongeacht de mate waarin zij het IT-platform beheersen, snel en gemakkelijk toegang hebben tot infrastructuur waarmee zij zonder problemen en binnen een redelijke termijn de in artikel 15 van die gedelegeerde verordening bedoelde kennisgevingen aan de bevoegde autoriteit kunnen verrichten. Indien deze mogelijkheid in de betrokken lidstaat niet is gewaarborgd, moet de door die lidstaat opgelegde verplichting om een dergelijke kennisgeving via een specifiek IT-platform te verrichten als onevenredig worden beschouwd aangezien niet-nakoming van die verplichting volgens het nationale bestuursrecht kan leiden tot de nietigheid van een kennisgeving krachtens artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014.

63      Gelet op een en ander moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die de steunaanvrager verplicht om de bevoegde nationale autoriteit uitsluitend via een daartoe bestemd IT-platform in kennis te stellen van fouten of wijzigingen in de steun- of betalingsaanvraag, mits de door de betrokken Unieregeling nagestreefde doelstellingen en de algemene beginselen van het Unierecht in acht worden genomen, in het bijzonder het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel.

 Derde vraag

64      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 aldus moet worden uitgelegd dat, ten eerste, de bevoegde nationale autoriteit voor de toepassing van administratieve sancties bij een onjuiste steun- of betalingsaanvraag moet aantonen dat niet is voldaan aan de twee in die bepaling gestelde voorwaarden en, ten tweede, deze bepaling toelaat dat een begunstigde zijn steun- of betalingsaanvraag wijzigt of intrekt zolang hem niet is meegedeeld dat de bevoegde autoriteit een controle heeft verricht of een niet-naleving in zijn aanvraag heeft vastgesteld.

65      Wat om te beginnen het eerste onderdeel van de derde vraag betreft, inzake het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, namelijk dat de begunstigde niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit om een controle ter plaatse te verrichten en dat de bevoegde autoriteit hem nog niet in kennis heeft gesteld van niet-nalevingen in zijn steun- of betalingsaanvraag, zij vastgesteld dat de bewijsvoering noch door deze bepaling noch door andere, specifiekere bepalingen van deze gedelegeerde verordening wordt geregeld.

66      Het is vaste rechtspraak dat, voor zover een verordening geen specifiekere bepalingen over met name de bewijsvoering bevat, het krachtens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van de interne rechtsorde van elke lidstaat is om – mits de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid worden geëerbiedigd – te bepalen hoe het bewijs moet worden geleverd, welke bewijsmiddelen worden aanvaard, welke beginselen in acht moeten worden genomen bij de beoordeling van de bewijskracht van het bewijs en wat het vereiste bewijsniveau is (zie in die zin arrest van 28 april 2022, Vinařství U Kapličky, C‑86/20, EU:C:2022:320, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

67      Bijgevolg is het in casu aan de verwijzende rechter om op basis van het toepasselijke nationale recht en met inachtneming van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid het bewijs, de bewijskracht ervan en het vereiste bewijsniveau te beoordelen.

68      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat artikel 59, lid 3, van verordening nr. 1306/2013 en artikel 41 van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 de bevoegde autoriteit overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur en het beginsel van hoor en wederhoor verplichten om verslagen over de controles ter plaatse op te stellen. Uit de bewoordingen van dat artikel 41 blijkt met name dat het controleverslag een nauwkeurige weergave van de verschillende gegevens van de controle moet bevatten, dat de begunstigde in de gelegenheid wordt gesteld dit verslag tijdens de controle te ondertekenen om zijn aanwezigheid tijdens de controle te bevestigen en er opmerkingen aan toe te voegen, en dat de begunstigde een kopie van dit verslag ontvangt indien niet-nalevingen worden vastgesteld. Hieruit blijkt dus dat de bevoegde administratieve autoriteit beschikt over het bewijs dat nodig is om te beoordelen of is voldaan aan de twee negatieve voorwaarden van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014.

69      Wat vervolgens het tweede onderdeel van de derde vraag betreft, zij eraan herinnerd dat de begunstigde van de steun volgens artikel 15 van deze gedelegeerde verordening zijn steun- of betalingsaanvraag kan intrekken of wijzigen zonder administratieve sancties, mits hij niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten en deze autoriteit hem nog niet in kennis heeft gesteld van niet-nalevingen in zijn steun- of betalingsaanvraag. Deze bepaling stelt dus twee negatief geformuleerde voorwaarden voor de toepassing van de uitzondering op de vaststelling van administratieve sancties, die beide moeten zijn vervuld op het tijdstip waarop de begunstigde om wijziging of intrekking van zijn aanvraag verzoekt.

70      Gelet op de punten 45 tot en met 54 van het onderhavige arrest en met name de punten 47 tot en met 49 ervan, die betrekking hebben op de logica die aan artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 ten grondslag ligt, kan de begunstigde immers niet in aanmerking komen voor de uitzondering op de toepassing van administratieve sancties indien niet is voldaan aan de eerste van de twee negatieve voorwaarden, namelijk wanneer de begunstigde op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit om een controle uit te voeren.

71      Hieruit volgt dat zolang de begunstigde niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit om een controle ter plaatse te verrichten en zolang hij na een controle ter plaatse door die autoriteit niet in kennis is gesteld van een niet-naleving in zijn steun- of betalingsaanvraag, niets hem belet om die autoriteit schriftelijk mee te delen welke wijzigingen overeenkomstig artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 in zijn steun- of zijn betalingsaanvraag moeten worden aangebracht, zonder administratieve sancties op te lopen.

72      Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 aldus moet worden uitgelegd dat, ten eerste, de bevoegde nationale autoriteit voor de toepassing van administratieve sancties bij een onjuiste steun- of betalingsaanvraag moet aantonen dat niet is voldaan aan de twee in die bepaling gestelde voorwaarden, met inachtneming – voor zover het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel daarin zijn geëerbiedigd – van de regels voor de bewijsvoering, de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van de bewijsmiddelen en de beginselen inzake de beoordeling van de kracht van het bewijs alsmede het in het nationale recht vereiste bewijsniveau en, ten tweede, deze bepaling toelaat dat een begunstigde zijn steun- of betalingsaanvraag wijzigt of intrekt zolang hem niet is meegedeeld dat de bevoegde autoriteit een controle heeft verricht of in zijn aanvraag een niet-naleving heeft vastgesteld.

 Vierde vraag

73      Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen, ten eerste, een nationale bepaling op grond waarvan de steunaanvrager zijn aanvraag niet kan intrekken wanneer hij in kennis is gesteld van overlappingen die zijn vastgesteld tussen de in de aanvraag bedoelde percelen, of wanneer hem werd meegedeeld dat hij werd geselecteerd voor een controle ter plaatse, of wanneer hij ter plaatse is gecontroleerd en op de hoogte is gebracht van vastgestelde niet-nalevingen betreffende de arealen en/of dieren waarop de aanvraag betrekking heeft en, ten tweede, een praktijk van de bevoegde nationale autoriteit op grond waarvan de begunstigde van de steun niet in kennis wordt gesteld van de controle ter plaatse, noch van het resultaat van die controle.

74      Wat het eerste onderdeel van de vierde vraag betreft, dat betrekking heeft op de verenigbaarheid met het Unierecht van de in het nationale recht voorziene gevallen waarin de steun- of betalingsaanvraag kan worden ingetrokken, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat artikel 14, lid 6, van besluit nr. 5 bepaalt dat de steunaanvrager zijn aanvraag of een of meer van de daarin bedoelde regelingen of maatregelen niet kan intrekken wanneer hij in kennis is gesteld van overlappingen tussen de in de steunaanvraag bedoelde percelen of van het feit dat hij werd geselecteerd voor een controle ter plaatse, of wanneer hij ter plaatse is gecontroleerd en op de hoogte werd gebracht van vastgestelde niet-nalevingen met betrekking tot de arealen en/of dieren.

75      Gelet op de overwegingen in de punten 69 tot en met 72 van het onderhavige arrest is voor verenigbaarheid van deze nationale bepaling met het Unierecht vereist dat de drie situaties waarop zij betrekking heeft en waarin de steunaanvrager zijn aanvraag niet kan intrekken, in overeenstemming zijn met de voorschriften van artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014.

76      Wat de eerste situatie betreft waarnaar het Bulgaarse recht verwijst, namelijk dat de steunaanvrager zijn aanvraag kan intrekken indien hij niet in kennis is gesteld van overlappingen die in de steunaanvraag zijn vastgesteld met betrekking tot de in die aanvraag bedoelde percelen, moet worden vastgesteld – gelet op het in punt 49 van het onderhavige arrest genoemde doel van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 – dat deze situatie niet-nalevingen betreft die vallen onder de tweede voorwaarde van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, namelijk dat de bevoegde autoriteit de steunaanvrager nog niet in kennis heeft gesteld van de in zijn steunaanvraag vastgestelde niet-nalevingen. Deze voorwaarde heeft zonder onderscheid betrekking op elk geval van niet-naleving.

77      De tweede in artikel 14, lid 6, van besluit nr. 5 bedoelde situatie, namelijk die waarin de steunaanvrager niet ervan op de hoogte is gebracht dat hij werd geselecteerd voor een controle ter plaatse, voldoet aan de eerste voorwaarde van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, namelijk dat de steunaanvrager niet werd geïnformeerd van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse te verrichten.

78      Hoewel de eerste twee in artikel 14, lid 6, van besluit nr. 5 bedoelde situaties in overeenstemming lijken te zijn met de bewoordingen en het doel van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, geldt dit niet voor de derde situatie waarop deze nationale bepaling betrekking heeft, die lijkt af te wijken van de tweede voorwaarde van dat artikel 15.

79      Dat is het geval voor zover de derde in artikel 14, lid 6, van besluit nr. 5 bedoelde situatie aldus lijkt te kunnen worden uitgelegd – hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan – dat correcties van de steunaanvraag zijn toegestaan indien de administratie vaststelt dat er sprake is van niet-nalevingen in de zin van artikel 2, lid 1, punt 2, onder a), van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, op voorwaarde evenwel dat deze vaststelling niet het gevolg is van een controle ter plaatse, of indien de steunaanvrager na controles ter plaatse in kennis wordt gesteld van niet-nalevingen in zijn aanvraag die geen verband houden met de arealen en/of dieren.

80      Er zij aan herinnerd dat de nationale wettelijke regeling onvoldoende duidelijk en nauwkeurig is om een met het Unierecht verenigbare toepassing te verzekeren, wanneer deze wettelijke regeling op uiteenlopende wijze kan worden uitgelegd, waarbij sommige uitleggingen leiden tot een toepassing van deze wetgeving die verenigbaar is met het Unierecht en andere tot een toepassing die daarmee in strijd is [zie in die zin arrest van 15 juli 2021, Commissie/Polen (Tuchtregeling voor rechters), C‑791/19, EU:C:2021:596, punt 153 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

81      Wat het tweede onderdeel van de vierde vraag betreft, dat betrekking heeft op de verenigbaarheid met het Unierecht van de praktijk van de bevoegde nationale autoriteit op grond waarvan de begunstigde van de steun niet in kennis wordt gesteld van de controle ter plaatse, noch van het resultaat van die controle, moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat de bevoegde administratieve autoriteiten volgens artikel 25, lid 1, van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 weliswaar niet verplicht zijn om de controles ter plaatse aan te kondigen, maar dat zij daarentegen krachtens artikel 41 van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 de begunstigde een kopie van het controleverslag moeten verstrekken wanneer er niet-nalevingen zijn vastgesteld.

82      Bijgevolg is een praktijk van de bevoegde nationale autoriteit waarbij de begunstigde niet wordt geïnformeerd over het resultaat van de controle ter plaatse wanneer er een niet-naleving is vastgesteld, in strijd met artikel 41, lid 2, van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 en met het beginsel van behoorlijk bestuur.

83      In de tweede plaats kan een dergelijke praktijk afbreuk doen aan de doelstelling van artikel 15 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, die erin bestaat de melding van onjuiste steun- of betalingsaanvragen aan de bevoegde autoriteit aan te moedigen teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen. Zoals de Commissie opmerkt, zou een algemene praktijk waarbij het resultaat van de controle ter plaatse niet wordt meegedeeld wanneer er een niet-naleving wordt vastgesteld, immers de waarschijnlijkheid vergroten dat begunstigden achteraf wijzigingen aanbrengen, zonder dat hun administratieve sancties worden opgelegd.

84      Gelet op het voorgaande moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen, ten eerste, een nationale bepaling op grond waarvan de steunaanvrager zijn aanvraag niet kan intrekken wanneer hij ter plaatse is gecontroleerd en op de hoogte is gebracht van vastgestelde niet-nalevingen die alleen verband houden met de arealen en/of dieren waarop de aanvraag betrekking heeft, en, ten tweede, een praktijk van de bevoegde nationale autoriteit op grond waarvan de begunstigde van de steun niet in kennis wordt gesteld van de controle ter plaatse, noch van het resultaat van die controle.

 Vijfde vraag

85      Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 49, lid 1, derde zin, van het Handvest van toepassing is op een sanctie als die welke op grond van artikel 19 bis van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 aan een landbouwer is opgelegd, in een situatie waarin dat artikel 19 bis van kracht was op de datum waarop de steunaanvraag is ingediend en op de datum waarop die sanctie is opgelegd, maar op de datum van onderzoek van het beroep tegen die sanctie niet meer is opgenomen in de geconsolideerde versie van die gedelegeerde verordening, die weliswaar met ingang van 1 januari 2023 is ingetrokken, maar overeenkomstig artikel 13 van gedelegeerde verordening 2022/1172 van toepassing blijft op vóór die datum ingediende aanvragen.

86      In dit verband is het in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt om – rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak – zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 17 oktober 2024, FA.RO. di YK & C., C‑16/23, EU:C:2024:886, punt 33).

87      Derhalve geldt voor vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van een regel van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 17 oktober 2024, FA.RO. di YK & C., C‑16/23, EU:C:2024:886, punt 34).

88      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat in casu gedelegeerde verordening nr. 640/2014 is ingetrokken bij gedelegeerde verordening 2022/1172 en dat uit artikel 13 van gedelegeerde verordening 2022/1172 blijkt dat gedelegeerde verordening nr. 640/2014 van toepassing blijft op vóór 1 januari 2023 ingediende steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen. Hieruit volgt dat, aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde steunaanvraag is ingediend in 2019, artikel 19 bis van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 ratione temporis van toepassing blijft op het hoofdgeding, ook al werd gedelegeerde verordening nr. 640/2014 met ingang van 1 januari 2023 ingetrokken. De omstandigheid dat de sanctie is opgelegd na de intrekking van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 is in dit verband irrelevant.

89      Vervolgens moet worden vastgesteld dat – anders dan de verwijzende rechter stelt – artikel 19 bis nog steeds deel uitmaakte van zowel de versie van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 die ratione temporis van toepassing was op het hoofdgeding, als de laatste geconsolideerde versie van die verordening vóór de intrekking ervan.

90      Derhalve stelt de vijfde vraag, voor zover zij op een onjuiste premisse berust, een vraagstuk aan de orde dat hypothetisch van aard is in de zin van de in punt 87 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard (zie naar analogie arrest van 16 januari 2025, Stangalov, C‑644/23, EU:C:2025:16, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

 Kosten

91      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) nr. 2016/1393 van de Commissie van 4 mei 2016,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich niet verzet tegen een nationale regeling die de steunaanvrager verplicht om de bevoegde nationale autoriteit uitsluitend via een daartoe bestemd IT-platform in kennis te stellen van fouten of wijzigingen in de steun- of betalingsaanvraag, mits de door de betrokken Unieregeling nagestreefde doelstellingen en de algemene beginselen van het Unierecht in acht worden genomen, in het bijzonder het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel.

2)      Artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening nr. 2016/1393,

moet aldus worden uitgelegd dat

ten eerste, de bevoegde nationale autoriteit voor de toepassing van administratieve sancties bij een onjuiste steun- of betalingsaanvraag moet aantonen dat niet is voldaan aan de twee in die bepaling gestelde voorwaarden, met inachtneming – voor zover het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel daarin zijn geëerbiedigd – van de regels voor de bewijsvoering, de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van de bewijsmiddelen en de beginselen inzake de beoordeling van de kracht van het bewijs alsmede het in het nationale recht vereiste bewijsniveau en, ten tweede, deze bepaling toelaat dat een begunstigde zijn steun- of betalingsaanvraag wijzigt of intrekt zolang hem niet is meegedeeld dat de bevoegde autoriteit een controle heeft verricht of in zijn aanvraag een niet-naleving heeft vastgesteld.

3)      Artikel 15, lid 1, van gedelegeerde verordening nr. 640/2014, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening nr. 2016/1393,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen, ten eerste, een nationale bepaling op grond waarvan de steunaanvrager zijn aanvraag niet kan intrekken wanneer hij ter plaatse is gecontroleerd en op de hoogte is gebracht van vastgestelde niet-nalevingen die alleen verband houden met de arealen en/of dieren waarop de aanvraag betrekking heeft, en, ten tweede, een praktijk van de bevoegde nationale autoriteit op grond waarvan de begunstigde van de steun niet in kennis wordt gesteld van de controle ter plaatse, noch van het resultaat van die controle.

ondertekeningen


*      Procestaal: Bulgaars.