Voorlopige editie

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

7 oktober 2025 (*)

„ Procedure – Begroting van de kosten – Kosten betaald door een persoon die geen partij is in het geding – Invorderbaarheid door een partij ”

In zaak T‑25/23 DEP,

Orgatex GmbH & Co. KG, gevestigd te Langenfeld (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Maybaum, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO),

verweerder,

andere partij in de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënt voor het Gerecht:

Lawrence Longton, wonende te Brindle (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door A. Haberl, advocaat,

geeft

HET GERECHT (Zesde kamer),

ten tijde van de beraadslaging samengesteld als volgt: M. J. Costeira, president, M. Kancheva (rapporteur) en E. Tichy-Fisslberger, rechters,

griffier: V. Di Bucci,

gezien het arrest van 23 oktober 2024, Orgatex/EUIPO – Longton (Grondmarkeringen) (T‑25/23, EU:T:2024:725),

gezien de stukken, met name de vragen van het Gerecht aan verzoekster en interveniënt en hun antwoorden, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 11 en 2 juni 2025,

de navolgende

Beschikking (1)

[omissis]

 In rechte

10      Volgens artikel 170, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht in geval van betwisting van de invorderbare kosten bij beschikking waartegen geen hogere voorziening openstaat, over het verzoek van de partij die daarbij belang heeft, na de partij waarop het verzoek betrekking heeft in de gelegenheid te hebben gesteld om haar opmerkingen in te dienen.

11      Volgens artikel 140, onder b), van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt „de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfskosten en het honorarium van een gemachtigde, raadsman of advocaat”. Uit deze bepaling volgt dat de invorderbare kosten zijn beperkt tot de kosten die in verband met de procedure bij het Gerecht zijn gemaakt en daartoe noodzakelijk waren (zie beschikking van 6 maart 2003, Nan Ya Plastics en Far Eastern Textiles/Raad, T‑226/00 DEP en T‑227/00 DEP, EU:T:2003:61, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

12      Het Gerecht acht het opportuun zich vooraf uit te spreken over de vraag of interveniënt kosten kan invorderen die zijn betaald door een persoon die geen partij is in het geding.

 Invorderbaarheid door interveniënt van kosten die zijn betaald door een persoon die geen partij is in het geding

13      In haar opmerkingen over het verzoek tot begroting van de kosten betoogt verzoekster dat de door interveniënt gevorderde kosten zijn gemaakt door een derde die niet aan de hoofdprocedure heeft deelgenomen, te weten de werkgever van interveniënt, A, een vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk. Bijgevolg behoren deze kosten, die interveniënt niet zelf heeft gemaakt, niet tot de kosten die laatstgenoemde kan invorderen. In dit verband stelt verzoekster dat het begrip „partij” moet worden beoordeeld in het licht van de rol van de betrokkene in de procedure, en niet in het licht van een eventueel economisch belang van een derde die achter de eigenlijke partij staat.

[omissis]

19      Interveniënt betwist verzoeksters argumenten. In zijn verzoek tot begroting van de kosten preciseert hij dat de facturen zijn opgesteld op naam van zijn werkgever, vennootschap A, die voor de betaling ervan bij zijn procesvertegenwoordigers heeft gezorgd. Interveniënt is dus de schuldenaar van de prestatie en kan slechts door de betaling van de facturen door zijn werkgever worden ontheven van zijn betalingsverplichting ten aanzien van die vertegenwoordigers.

[omissis]

25      Volgens de rechtspraak heeft het begrip „door de partijen gemaakte kosten” betrekking op de kosten die voortvloeien uit de procedure waaraan de partijen hebben deelgenomen. Dit begrip ziet dus niet enkel op de daadwerkelijk door partijen gemaakte kosten. Aldus zijn invorderbaar de voor de procedure bij het Gerecht gemaakte kosten die daartoe noodzakelijk zijn, ook al zijn zij in werkelijkheid betaald door iemand die geen partij was in het geding (zie in die zin beschikkingen van 2 maart 2009, Fries Guggenheim/Cedefop, T‑373/04 DEP, niet gepubliceerd, EU:T:2009:43, punt 24, en 21 december 2010, Le Levant 015 e.a./Commissie, T‑34/02 DEP, EU:T:2010:559, punt 26).

26      In casu moet ten eerste worden opgemerkt dat de procesvolmacht („Power of Attorney – Vollmacht”, gedateerd 1 maart 2022) die is gegeven aan A. Haberl en M. Körner en die als bijlage 1 bij de memorie van antwoord van interveniënt in de hoofdprocedure is gevoegd, door interveniënt is ondertekend en niet namens vennootschap A, die geen partij was in die procedure. Hieruit volgt dat interveniënt de volmacht heeft gegeven aan deze advocaten en bijgevolg jegens hen een persoonlijke en eigen honorariumschuld is aangegaan.

27      Ten tweede moet worden opgemerkt dat de facturen voor advocatenhonoraria die interveniënt als bijlage 2 bij zijn verzoek om begroting van de kosten heeft gevoegd, door zijn procesvertegenwoordigers zijn gericht aan zijn werkgever, vennootschap A. Dit suggereert dat deze honoraria daadwerkelijk door vennootschap A zijn betaald op grond van een overeenkomst tussen interveniënt en die vennootschap.

28      Anders dan verzoekster in wezen stelt, is de enkele omstandigheid dat de facturen van de advocaten van interveniënt gericht zijn aan vennootschap A, die geen partij is in de hoofdprocedure en tevens een derde is ten aanzien van de desbetreffende volmacht, evenwel niet van invloed op het feit dat interveniënt, en niet degene aan wie deze facturen zijn gericht, de volmachtgever is (zie punt 26 hierboven). In dit verband zijn de nadere gegevens van die facturen over de precieze wijze van facturering irrelevant.

29      Ten derde moet worden opgemerkt dat de facturen in kwestie betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt in verband met de hoofdprocedure waaraan partijen, waaronder interveniënt, hebben deelgenomen, ook al zijn deze kosten in werkelijkheid betaald door een rechtspersoon die geen partij was in het geding, te weten vennootschap A.

30      In het licht van de in punt 25 hierboven aangehaalde rechtspraak moet dus worden vastgesteld dat de door vennootschap A betaalde kosten in beginsel kunnen worden ingevorderd door interveniënt.

31      Aan die vaststelling kan niet worden afgedaan door verzoeksters argumenten.

32      Ten eerste is het eigen economisch belang van interveniënt irrelevant voor de beoordeling of de facturen in kwestie daadwerkelijk betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt in verband met de hoofdprocedure waaraan de partijen, waaronder interveniënt, hebben deelgenomen.

33      Overigens dient in navolging van interveniënt in herinnering te worden gebracht dat de nietigheidsgronden van artikel 25, lid 1, onder a) en b), van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Uniemodellen (PB 2002, L 3, blz. 1) in beginsel door eenieder kunnen worden aangevoerd [arrest van 13 juni 2019, Visi/one/EUIPO – EasyFix (Informatieschermen voor voertuigen), T‑74/18, EU:T:2019:417, punt 64], aangezien zij een algemeen belang beschermen. Dat belang hebben interveniënt en vennootschap A dus in elk geval gemeen.

34      Ten tweede is het feit dat interveniënt niet aan de pleitzitting in de hoofdprocedure heeft deelgenomen volstrekt irrelevant, aangezien, gelet op artikel 108, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, een terechtzitting kan plaatsvinden zonder dat een interveniënt bij het Gerecht daarbij aanwezig is en die partij dus vrij is om daaraan al dan niet deel te nemen.

35      Ten derde is het ook irrelevant dat de procesvertegenwoordigers niet rechtstreeks, maar indirect verslag hebben uitgebracht aan interveniënt en dat via de adviseurs inzake intellectuele eigendom die hem eerder voor de instanties van het EUIPO hadden vertegenwoordigd, aangezien deze adviseurs hebben gehandeld voor rekening van de volmachtgever, te weten interveniënt. Bovendien is niet aangetoond, en zelfs niet aangevoerd door verzoekster, dat die procesgemachtigden of adviseurs op enigerlei wijze verslag hebben uitgebracht aan vennootschap A.

36      Derhalve moet worden geoordeeld dat in de omstandigheden van het onderhavige geval, waarin interveniënt de volmachtgever en schuldenaar van de honoraria van zijn advocaten is, de kosten, in het bijzonder deze honoraria, die in verband met de hoofdprocedure zijn gemaakt en voor zijn rekening zijn betaald door een persoon die geen partij was in het geding, vennootschap A, kosten vormen die interveniënt kan invorderen.

[omissis]


HET GERECHT (Zesde kamer)

beschikt:

Het totaalbedrag van de door Orgatex GmbH & Co. KG aan Lawrence Longton te betalen kosten wordt vastgesteld op 3.978,75 EUR.

Luxemburg, 7 oktober 2025.

De griffier

 

De president

V. Di Bucci

 

M. J. Costeira


*      Procestaal: Duits.


1      Enkel de punten van de beschikking waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.