30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/35


Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Swenters/Commissie

(Zaak T-142/23)

(2023/C 189/46)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Ivo Swenters (Hasselt, België) (vertegenwoordiger: J. Coninx, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het verzoekschrift ontvankelijk en gegrond naar vorm en inhoud te verklaren;

dienvolgens de bestreden beslissing nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep tegen het besluit van de Commissie van 13 januari 2023 houdende afwijzing van zijn klacht inzake inbreuken op artikel 101 VWEU en artikel 102 VWEU die zouden zijn begaan door SCR-Sibelco NV, Cimenteries C.B.R. Cementbedrijven NV, Grintbedrijf SBS NV, Kiezelgroeve Varenberg NV, Dragages Graviers et Travaux (Dragratra) NV, Sibelco Nederland BV, Van Nieuwpoort Groep BV, Heidelbergcement AG en Hülskens Holding GmbH & Co (Zaak AT.40683 — Belgisch zand) voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft haar onderzoeks- en motiveringsplicht geschonden

De Commissie heeft haar verplichting geschonden om de door verzoeker aangehaalde omstandigheden en overeenkomsten zorgvuldig te onderzoeken, ondanks de aanwezigheid van hardcore mededingingsbeperkingen. De door verzoeker aangehaalde argumenten zijn zonder enig onderzoek verworpen en de Commissie beperkt zich in het bestreden besluit tot summiere en oppervlakkige vaststellingen.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft het belang van de Unie onjuist beoordeeld

De Commissie heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door verzoeker aangehaalde inbreuken beperkt lijken te zijn tot één lidstaat, en heeft daardoor de internationale reikwijdte van de feiten miskend. De Commissie heeft ook geen rekening gehouden met de duurtijd van de inbreuken en zij heeft ten onrechte de conclusie getrokken dat de nationale rechterlijke instanties en autoriteiten goed geplaatst zijn om de door verzoeker aangehaalde mededingingsverstorende praktijken te beoordelen.