Voorlopige editie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zevende kamer)

8 januari 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 5 – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector – Opeenvolgende overeenkomsten – Verbod op omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd – Onderwijs in niet-militaire vakken aan militaire scholen”

In zaak C‑278/23 [Biltena](i),

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) bij beslissing van 27 april 2023, ingekomen bij het Hof op 28 april 2023, in de procedure

M.M., als rechtsopvolger van M.R.,

tegen

Ministero della Difesa,

geeft

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: F. Biltgen (rapporteur), kamerpresident, N. Wahl en J. Passer, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M.M., in zijn hoedanigheid van rechtsopvolger van M.R., en het Ministero della Difesa (ministerie van Defensie, Italië) (hierna: „ministerie”) over de gevolgen die moeten worden verbonden aan de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die in de periode 1987‑2007 tussen M.R. en het ministerie zijn gesloten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        In de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst staat het volgende te lezen:

„De partijen bij deze overeenkomst erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien.”

4        De derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst luidt:

„Deze overeenkomst bevat de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectoriële en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.”

5        In de punten 6 tot en met 8 en 10 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst wordt het volgende verklaard:

„6.      Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding zijn en bijdragen tot de levenskwaliteit van de betrokken werknemers en de rendementsverhoging;

7.      Overwegende dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve gronden een manier is om misbruik te voorkomen;

8.      Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd typisch zijn voor sommige sectoren, beroepen en activiteiten en zowel de werkgevers als de werknemers goed kunnen uitkomen;

[...]

10.      Overwegende dat deze overeenkomst voor de vaststelling van de wijze van toepassing van de hierin opgenomen algemene beginselen, minimumnormen en bepalingen verwijst naar de lidstaten en de sociale partners, teneinde rekening te houden met de situatie in iedere lidstaat en de omstandigheden van bijzondere sectoren en beroepen, met inbegrip van seizoenactiviteiten”.

6        Clausule 2 („Werkingssfeer”) van de raamovereenkomst bepaalt in lid 1 het volgende:

„Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.”

7        Clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst luidt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.      ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”.

8        Clausule 5 („Maatregelen ter voorkoming van misbruik”) van de raamovereenkomst bepaalt:

„1.      Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:

a)      vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;

b)      vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;

c)      vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.

2.      De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:

a)      als ‚opeenvolgend’ worden beschouwd;

b)      geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.”

9        Artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 1999/70 bepaalt:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juli 2001 hieraan te voldoen of verzekeren zich er uiterlijk op die datum van dat de sociale partners de nodige bepalingen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de lidstaten moeten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. Zij stellen de [Europese] Commissie daarvan onverwijld in kennis.”

 Italiaans recht

10      Artikel 2, lid 1, van legge n. 1023 – Conferimento di incarichi a docenti civili per l’insegnamento di materie non militari presso scuole, Istituti ed enti della Marina e dell’Aeronautica (wet nr. 1023 betreffende de toewijzing van opdrachten aan civiele docenten voor onderwijs in niet-militaire vakken aan scholen, instellingen en organisaties van de marine en de luchtmacht) van 15 december 1969 (GURI nr. 6 van 8 januari 1970, blz. 111), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet nr. 1023/1969”), bepaalde:

„Het onderwijs in niet-militaire vakken aan de in artikel 1, eerste alinea, genoemde scholen, instellingen en organisaties kan op grond van jaarlijkse overeenkomsten worden verzorgd door daartoe aangesteld personeel dat wordt gekozen uit docenten die al dan niet in vaste dienst zijn bij staatsscholen en ‑onderwijsinstellingen, met toestemming van het ministerie van Onderwijs, en uit gewone, bestuursrechtelijke en militaire magistraten en ambtenaren in actieve dienst, of door daartoe aangesteld personeel dat niet in overheidsdienst is. Docenten in vaste dienst die het in artikel 1 bedoelde onderwijs gedurende het gehele lesrooster verzorgen, kunnen ook worden gedetacheerd.”

11      Artikel 2, lid 2, van deze wet bepaalde dat de criteria en procedures voor de selectie van docenten en de vaststelling van de bezoldiging bij ministerieel besluit moesten worden vastgesteld.

12      Wet nr. 1023/1969 is ingetrokken bij artikel 2268, lid 1, punt 629, van decreto legislativo n. 66 sul Codice dell’ordinamento militare (wetsbesluit nr. 66 houdende het wetboek militair recht) van 15 maart 2010 (GURI nr. 106 van 8 mei 2010) (hierna: „wetsbesluit nr. 66/2010”).

13      Volgens artikel 1531, lid 1, van wetsbesluit nr. 66/2010 betreffende de toewijzing van onderwijsopdrachten aan civiele docenten voor het doceren van niet-militaire vakken in scholen, instellingen en organisaties van de strijdkrachten, blijft het echter mogelijk om onderwijsopdrachten voor niet-militaire vakken toe te wijzen door middel van jaarlijkse overeenkomsten die worden gesloten met personeel dat niet in overheidsdienst is.

14      Artikel 1 van de decreto ministeriale – Conferimento di incarichi a docenti civili per l’insegnanmento di materie non militari presso scuole, istituti ed enti della Marina e dell’Aeronautica (ministerieel besluit inzake de toewijzing van opdrachten aan civiele docenten voor onderwijs in niet-militaire vakken aan scholen, instellingen en organisaties van de marine en de luchtmacht) van 20 december 1971 (GURI nr. 322 van 15 december 1973, blz. 8211) (hierna: „ministerieel besluit van 1971”), vastgesteld ter uitvoering van wet nr. 1023/1969, bepaalde:

„Het onderwijs in niet-militaire vakken aan scholen, instellingen en organisaties van de marine en de luchtmacht, als bedoeld in wet nr. 1023/1969, kan op grond van jaarlijkse overeenkomsten worden verzorgd door daartoe aangesteld personeel dat wordt gekozen uit docenten die al dan niet in vaste dienst zijn van staatsscholen en -onderwijsinstellingen, met toestemming van het ministerie van Onderwijs, en uit gewone, bestuursrechtelijke en militaire magistraten en ambtenaren in actieve dienst, of door daartoe aangesteld personeel dat niet in overheidsdienst is. Docenten in vaste dienst die het in wet nr. 1023/1969 bedoelde onderwijs gedurende het gehele lesrooster verzorgen, kunnen ook worden gedetacheerd.”

15      Krachtens artikel 4 van het ministerieel besluit van 1971 werd de vastgestelde bezoldiging met een derde verlaagd voor de tweede opdracht die wordt toegewezen aan een docent die niet in overheidsdienst is.

16      Artikel 6 van datzelfde ministerieel besluit bepaalde:

„Niet-overheidspersoneel aan wie een opdracht voor het gehele schooljaar wordt toegewezen heeft, uitsluitend voor de periode waarin de prestaties daadwerkelijk worden verricht, recht op de aanvullende toelagen en de pensioen-, socialeverzekerings- en bijstandsuitkeringen die gelden voor personeel van instellingen en scholen die ressorteren onder het ministerie van Onderwijs.”

17      Artikel 7 van het ministerieel besluit van 1971 luidde:

„Onderwijsopdrachten worden voor ten hoogste één schooljaar toegewezen.”

18      Het ministerieel besluit van 1971 is ingetrokken bij artikel 2269, lid 1, punt 204, van wetsbesluit nr. 66/2010.

19      Artikel 1 van decreto legislativo n. 368 – Attuazione della direttiva 1999/70/CE relativa all’accordo quadro sul lavoro a tempo determinato concluso dall’UNICE, dal CEEP e dal CES (wetsbesluit nr. 368 tot omzetting van richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd) van 6 september 2001 (GURI nr. 235 van 9 oktober 2001), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wetsbesluit nr. 368/2001”), voorzag op algemene wijze in de mogelijkheid om een termijn te stellen aan de duur van de arbeidsovereenkomst om redenen van technische, productieve of organisatorische aard, of van vervanging van werknemers.

20      Artikel 4 van dat wetsbesluit bepaalde:

„1.      De duur van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan, met instemming van de werknemer, alleen worden verlengd indien de oorspronkelijke duur van de overeenkomst minder dan drie jaar bedraagt. In dat geval mag de overeenkomst slechts eenmaal worden verlengd, op voorwaarde dat dit gebeurt om objectieve redenen en betrekking heeft op hetzelfde werk als dat waarvoor de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, en mag de totale duur van de verhouding voor bepaalde tijd niet langer zijn dan drie jaar.

2.      Het staat aan de werkgever om aan te tonen dat er sprake is van objectieve redenen die een eventuele verlenging van de duur rechtvaardigen.”

21      In artikel 5, lid 4, van dat wetsbesluit was het volgende bepaald:

„Bij twee opeenvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd, dat wil zeggen aanstellingen die plaatsvinden zonder dat er sprake is van een onderbreking in de tijd, geldt de arbeidsverhouding als voor onbepaalde tijd tot stand gekomen vanaf de sluiting van de eerste arbeidsovereenkomst.”

22      Artikel 36 van decreto legislativo n. 165 – Norme generali sull’ordinamento del lavoro alle dipendenze delle amministrazioni pubbliche (wetsbesluit nr. 165 houdende algemene bepalingen inzake de regeling van het werk van werknemers in overheidsdienst) van 30 maart 2001 (gewoon supplement bij GURI nr. 106 van 9 mei 2001), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie, luidt:

„1.      Voor de vereisten die verband houden met hun normale behoeften maken de overheidsorganen uitsluitend gebruik van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd [...].

2.      Uitsluitend ter dekking van tijdelijke, uitzonderlijke behoeften mogen de overheidsorganen gebruikmaken van de flexibele vormen van overeenkomsten voor de aanstelling en de tewerkstelling van personeel waarin het burgerlijk wetboek en de wetten inzake de arbeidsverhoudingen in loondienst in de onderneming voorzien [...].

[...]

5.      In geen geval kan schending van dwingende bepalingen inzake de aanstelling of tewerkstelling van werknemers door overheidsorganen leiden tot de totstandkoming van een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd met die overheidsorganen, onverminderd hun eventuele aansprakelijkheid en de sancties die hun kunnen worden opgelegd. De betrokken werknemer heeft recht op vergoeding van de schade die het gevolg is van arbeid die in strijd met dwingende bepalingen is verricht [...].

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

23      Van 1987 tot en met 2007 heeft M.R. bij de Aeronautica Militare (luchtmacht, Italië) elektronica en telecommunicatie gedoceerd, wat niet-militaire vakken zijn, op basis van overeenkomsten voor bepaalde tijd, die aanvankelijk per jaar en vanaf 2004 per semester werden verlengd.

24      Nadat zijn laatste overeenkomst voor bepaalde tijd was afgelopen, heeft hij bij de Tribunale di Roma (rechter in eerste aanleg Rome, Italië) beroep ingesteld tegen het ministerie, waarbij hij deze rechter verzocht de sluiting van die overeenkomsten voor bepaalde tijd onrechtmatig te verklaren en hem een schadevergoeding toe te kennen.

25      Deze rechter heeft dit beroep toegewezen en de overeenkomsten voor bepaalde tijd die na de datum van inwerkingtreding van wetsbesluit nr. 368/2001 waren gesloten onrechtmatig verklaard, op grond dat in die overeenkomsten geen redenen van technische of organisatorische aard of redenen die verband hielden met vervangingen of de productie waren vermeld die de bepaalde duur van die overeenkomsten konden rechtvaardigen. Voorts heeft deze rechter het ministerie veroordeeld om aan M.R. een schadevergoeding te betalen die overeenkomt met vijftien maanden salaris.

26      Het ministerie heeft tegen het vonnis van de Tribunale di Roma hoger beroep ingesteld bij de Corte d’appello di Roma (rechter in tweede aanleg Rome, Italië), waarbij het aanvoerde dat er tussen partijen een verhouding van zelfstandige samenwerking bestond en geen arbeidsverhouding in loondienst, zodat wetsbesluit nr. 368/2001 niet van toepassing was. Volgens het ministerie wordt het hoofdgeding beheerst door de bepalingen van wet nr. 1023/1969 en het ministerieel besluit van 1971, op grond waarvan jaarlijkse onderwijsopdrachten kunnen worden toevertrouwd aan docenten die niet in overheidsdienst zijn.

27      De Corte d’appello di Roma heeft het vonnis in eerste aanleg bevestigd wat betreft het bestaan van een arbeidsverhouding in loondienst tussen M.R. en het ministerie, met name op grond van de contractuele bepalingen inzake de toekenning van de dertiende maand loon, de vakantie met behoud van loon, de ontslagvergoedingen, de kinderbijslag en de betaling van socialezekerheidsbijdragen. De Corte d’appello di Roma heeft dat vonnis voor het overige evenwel vernietigd, op grond dat er bijzondere regels gelden voor de situatie in het hoofdgeding, die zijn gebaseerd op de bijzondere aard van de scholen van de marine en de luchtmacht en op de specifieke vaardigheden van docenten die niet in overheidsdienst zijn en die op die scholen werkzaam zijn.

28      M.R. heeft tegen het arrest van de Corte d’appello di Roma cassatieberoep ingesteld bij de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië), de verwijzende rechter.

29      De verwijzende rechter merkt op dat volgens zijn eigen rechtspraak de arbeidsverhouding die voortvloeit uit jaarlijkse arbeidsovereenkomsten met personeel dat niet in overheidsdienst is, wordt beschouwd als een arbeidsverhouding in loondienst.

30      Wat de onrechtmatige sluiting van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd betreft, herinnert de verwijzende rechter eraan dat in geval van misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd de werknemer overeenkomstig artikel 36, lid 5, van wetsbesluit nr. 165 van 30 maart 2001, in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie, enkel recht heeft op vergoeding van de schade die hij heeft geleden, aangezien deze bepaling, die het Hof in zijn arrest van 7 maart 2018, Santoro (C‑494/16, EU:C:2018:166), verenigbaar met het Unierecht heeft verklaard, de omzetting verbiedt van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

31      Hoewel het Hof reeds meerdere arresten heeft gewezen met betrekking tot het sluiten van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overheidsdienst, waaronder met name de arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a. (C‑212/04, EU:C:2006:443), 7 september 2006, Marrosu en Sardino (C‑53/04, EU:C:2006:517), 8 september 2011, Rosado Santana (C‑177/10, EU:C:2011:557), 26 november 2014, Mascolo e.a. (C‑22/13, C‑61/13–C‑63/13 en C‑418/13, EU:C:2014:2401), en 25 oktober 2018, Sciotto (C‑331/17, EU:C:2018:859), acht de verwijzende rechter het noodzakelijk om het Hof een vraag te stellen, aangezien er volgens hem twijfel bestaat over de uitlegging van clausule 5 van de raamovereenkomst ten aanzien van militaire scholen, instellingen en organisaties.

32      In die omstandigheden heeft de Corte suprema di cassazione de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet clausule 5 [...] van de raamovereenkomst [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als de Italiaanse regeling van artikel 2, lid 1, van wet [nr. 1023/1969] en artikel 1 van het ministerieel besluit van [1971], die voorziet in de toewijzing van jaarlijkse opdrachten (in de zin van artikel 7 van het ministerieel besluit van [1971] ‚voor ten hoogste één schooljaar’) voor onderwijs in niet-militaire vakken op scholen, instellingen en organisaties van de marine en de luchtmacht, aan civiel personeel dat niet in overheidsdienst is, zonder vermelding van objectieve redenen die de verlenging daarvan rechtvaardigen (welke verlenging uitdrukkelijk is vermeld in artikel 4 van dat ministeriële besluit, waarin is bepaald dat de bezoldiging voor de tweede opdracht wordt verlaagd), van de maximale totale duur van de overeenkomsten voor bepaalde tijd en van het maximale aantal verlengingen, en zonder de betrokken docenten de mogelijkheid te bieden tot verkrijging van een vergoeding van de mogelijke schade die zij lijden als gevolg van een dergelijke verlenging, terwijl deze scholen geen vast docentenbestand hebben waartoe zij zouden kunnen worden toegelaten?

2)      Vormen de organisatorische behoeften van het systeem van instellingen, scholen en organisaties van de marine en de luchtmacht objectieve redenen in de zin van clausule 5, punt 1, van [de raamovereenkomst], zodat een regeling als de bovengenoemde Italiaanse regeling, die voor de toekenning van onderwijsopdrachten aan personeel dat niet in dienst is van die militaire instellingen, scholen en organisaties geen voorwaarden stelt aan het gebruik van arbeid voor bepaalde tijd in overeenstemming met richtlijn [1999/70] en de in de bijlage daarvan opgenomen raamovereenkomst en niet voorziet in het recht op schadevergoeding, verenigbaar is met het Unierecht?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

33      Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, het Hof in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, kan beslissen om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking.

34      Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.

35      Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die civiel personeel dat niet-militaire vakken doceert in militaire scholen, uitsluit van de toepassing van de regels die bedoeld zijn om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te bestraffen, en voorts of de organisatorische eisen van die scholen kunnen worden aangemerkt als „objectieve redenen” die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst.

36      Vooraf zij eraan herinnerd dat uit de bewoordingen zelf van clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst volgt dat de werkingssfeer van de raamovereenkomst ruim is opgevat, aangezien deze overeenkomst in het algemeen ziet op „werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat”. Bovendien omvat het begrip „werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst alle werknemers, zonder onderscheid naar de openbare dan wel particuliere aard van hun werkgever (arrest van 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Aangezien de raamovereenkomst geen enkele specifieke sector uitsluit van de werkingssfeer ervan, is deze overeenkomst dus ook van toepassing op personeel dat in openbare instellingen voor het verstrekken van onderwijs is aangeworven (arrest van 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      In casu heeft de verwijzende rechter uitdrukkelijk aangegeven dat het bij de rechtsbetrekkingen met het civiel personeel dat is aangeworven voor het doceren van niet-militaire vakken in scholen, instellingen en organisaties van de marine en de luchtmacht, gaat om betrekkingen in loondienst. Hieruit volgt dat een werknemer als M.R. binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst valt.

39      Wat clausule 5 van de raamovereenkomst betreft, dient in herinnering te worden gebracht dat deze clausule beoogt uitvoering te geven aan een van de doelstellingen van de raamovereenkomst, namelijk het vaststellen van een kader voor het opeenvolgend gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, dat als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van werknemers wordt beschouwd, door te voorzien in een aantal minimale beschermende bepalingen om te voorkomen dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 76 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Zoals naar voren komt uit de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst en uit de punten 6 en 8 van de algemene overwegingen daarvan, wordt het genot van vaste dienstbetrekkingen immers opgevat als een essentieel onderdeel van de werknemersbescherming, terwijl arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd slechts in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer kunnen voorzien (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 77 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten de verplichting op, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, ten minste één van de in dat punt genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in punt 1, onder a) tot en met c), van die clausule genoemde maatregelen betreffen respectievelijk de objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      De lidstaten beschikken in dit verband over een beoordelingsmarge, aangezien zij naar keuze een of meer van de in clausule 5, punt 1, onder a) tot en met c), van de raamovereenkomst genoemde maatregelen kunnen invoeren of gebruik kunnen maken van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen. Aldus stelt clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst de lidstaten een algemeen doel, dat bestaat in het voorkomen van het bedoelde misbruik, maar laat die bepaling hun de vrijheid om de middelen voor het bereiken daarvan te kiezen, mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het doel of het nuttige effect van de raamovereenkomst (zie in die zin met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punten 33 en 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Zoals blijkt uit clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst en in overeenstemming met de derde alinea van de preambule en de punten 8 en 10 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst, hebben de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst de mogelijkheid, voor zover dit objectief wordt gerechtvaardigd, rekening te houden met de bijzondere behoeften van de betreffende specifieke sectoren en/of categorieën werknemers (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Voorts voorziet clausule 5 van de raamovereenkomst niet in specifieke sancties voor het geval dat niettemin misbruik wordt vastgesteld. In een dergelijk geval staat het aan de nationale autoriteiten om maatregelen vast te stellen die niet alleen evenredig, maar ook voldoende effectief en afschrikkend moeten zijn om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen hun volle uitwerking krijgen (arrest van 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 81 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Het is juist dat het Hof in wezen heeft geoordeeld dat een nationale regeling die een dwingende regeling behelst volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd waarvan misbruik wordt gemaakt, worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, een effectieve maatregel ter bestraffing van dit misbruik kan zijn (arrest van 8 mei 2019, Rossato en Conservatorio di Musica F. A. Bonporti, C‑494/17, EU:C:2019:387, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Uit clausule 5 van de raamovereenkomst vloeit evenwel geen algemene verplichting van de lidstaten voort om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst laat het immers in beginsel aan de lidstaten over om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan. Daaruit volgt dat de raamovereenkomst niet voorschrijft onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      Opdat een nationale regeling als die in het hoofdgeding – die verbiedt dat opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd – kan worden geacht in overeenstemming te zijn met de raamovereenkomst, moet de interne rechtsorde van de betrokken lidstaat dus voorzien in een andere effectieve maatregel ter voorkoming en, in voorkomend geval, ter bestraffing van het misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 83 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Verder zijn de lidstaten niet verplicht om, in geval van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, te voorzien in een cumulatie van maatregelen waarbij naast de omzetting van de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, ook wordt voorzien in een recht op vergoeding (zie in die zin arrest van 8 mei 2019, Rossato en Conservatorio di Musica F. A. Bonporti, C‑494/17, EU:C:2019:387, punten 41 en 45).

49      Wat de vergoeding van de geleden schade betreft als maatregel die misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd daadwerkelijk bestraft, verplichten het beginsel van een dergelijke vergoeding en het evenredigheidsbeginsel de lidstaten om te voorzien in een adequate vergoeding die meer moet zijn dan een zuiver symbolische schadevergoeding, zonder evenwel een volledige vergoeding te overschrijden (zie in die zin arrest van 8 mei 2019, Rossato en Conservatorio di Musica F. A. Bonporti, C‑494/17, EU:C:2019:387, punten 42 en 43).

50      Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die misbruik, door een werkgever die tot de publieke sector behoort, van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd niet bestraft door de betaling, aan de betrokken werknemer, van een vergoeding ter compensatie van de niet-omzetting van de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, maar wel voorziet in de toekenning van een vergoeding die minimaal 2,5 maal en maximaal 12 maal het laatst ontvangen maandloon van die werknemer bedraagt, met daarnaast de mogelijkheid om volledige vergoeding van de schade te krijgen indien hij aantoont dat hij andere tewerkstellingskansen heeft verloren, voor zover die regeling wordt vergezeld van een bestraffingsmechanisme dat doeltreffend en afschrikkend is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan (arrest van 7 maart 2018, Santoro, C‑494/16, EU:C:2018:166, punt 54).

51      Zou in casu blijken dat de nationale regeling in het hoofdgeding geen andere effectieve maatregel bevat om eventueel vastgestelde misbruiken ten aanzien van het betrokken onderwijzend personeel te voorkomen en te bestraffen, dan zou een dergelijke situatie dus afbreuk kunnen doen aan het doel en het nuttige effect van clausule 5 van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest van 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 85).

52      Ten slotte zij eraan herinnerd dat het niet aan het Hof staat om uitspraak te doen over de uitlegging van bepalingen van intern recht, aangezien dit uitsluitend een taak is van de bevoegde nationale rechterlijke instanties. Het Hof kan in zijn prejudiciële beslissing echter preciseringen geven teneinde deze rechter te leiden bij zijn beoordeling van de vraag of de bepalingen van de toepasselijke nationale regeling voldoen aan de in clausule 5 van de raamovereenkomst opgesomde vereisten (zie in die zin arrest van 24 juni 2021, Obras y Servicios Públicos en Acciona Agua, C‑550/19, EU:C:2021:514, punten 50 en 52).

53      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat, ten eerste, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling voorziet in de mogelijkheid om civiel personeel aan te werven door middel van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om niet-militaire vakken te doceren in scholen van de marine en de luchtmacht, zonder dat daarbij is voorzien in een van de in clausule 5, punt 1, onder b) en c), van de raamovereenkomst bedoelde beperkingen wat de maximale totale duur of het aantal verlengingen van deze overeenkomsten betreft, en, ten tweede, dat de in de onderwijssector gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de nationale bepalingen op grond waarvan achtereenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd na een bepaalde duur kunnen worden geherkwalificeerd als arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd en op grond waarvan in voorkomend geval een vergoeding kan worden verkregen voor de schade die is geleden door het ontbreken van een dergelijke herkwalificatie.

54      In die omstandigheden moet worden nagegaan of het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de sector van het onderwijs door civiel personeel van niet-militaire vakken in de scholen van de marine en de luchtmacht, kan worden gerechtvaardigd door het bestaan in het nationale recht van objectieve redenen in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst, en meer in het bijzonder of de bijzondere aard van de scholen van de marine en de luchtmacht en de specifieke vaardigheden van de docenten die op die scholen in dienst zijn, een dergelijke objectieve reden kunnen vormen.

55      De partijen bij de raamovereenkomst waren immers van mening – zoals blijkt uit punt 7 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst – dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van „objectieve redenen” een manier is om misbruik te voorkomen (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      Het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst moet aldus worden opgevat dat het ziet op precieze en concrete omstandigheden die een bepaalde activiteit kenmerken en dus kunnen rechtvaardigen dat in een bijzondere context gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die omstandigheden kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor dergelijke overeenkomsten zijn gesloten en uit de inherente kenmerken ervan, of, eventueel, uit het nastreven van een rechtmatige doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      Daarentegen zou een nationale regeling die zich ertoe zou beperken via een wettelijk of bestuursrechtelijk voorschrift in het algemeen en op abstracte wijze de mogelijkheid te creëren om gebruik te maken van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, niet voldoen aan de in het vorige punt gepreciseerde vereisten. Uit een dergelijke regeling kunnen immers geen objectieve en transparante criteria worden afgeleid om na te gaan of de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten daadwerkelijk beantwoordt aan een echte behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is. Die regeling brengt dus een reëel risico van misbruik van dit type overeenkomsten met zich, en is dan ook in strijd met het doel en het nuttige effect van de raamovereenkomst (zie met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania, C‑282/19, EU:C:2022:3, punt 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Wat meer in het bijzonder de onderwijssector betreft, is het mogelijk dat de opstelling van een jaarlijks opleidingsprogramma leidt tot tijdelijke aanwervingsbehoeften, zodat het tijdelijk in dienst nemen van een werknemer om te voorzien in de kortstondige en specifieke personeelsbehoeften van de werkgever in beginsel een „objectieve reden” in de zin van clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst kan vormen (zie in die zin arrest van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59      Daarentegen kan niet worden aanvaard dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden vernieuwd met het oog op de permanente en bestendige vervulling van taken in de betrokken scholen die tot de normale werkzaamheden van de sector in kwestie behoren.

60      Dienaangaande vergt de naleving van clausule 5, lid 1, onder a), van de raamovereenkomst dat in concreto wordt nagegaan of de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in tijdelijke behoeften beoogt te voorzien, en of een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is niet in werkelijkheid wordt gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften van de werkgever (zie in die zin met name arresten van 25 oktober 2018, Sciotto, C‑331/17, EU:C:2018:859, punt 50, en 24 juni 2021, Obras y Servicios Públicos en Acciona Agua, C‑550/19, EU:C:2021:514, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61      Wat het argument inzake de bijzondere aard van de scholen van de marine en de luchtmacht betreft, moet worden opgemerkt dat het doceren van vakken die betrekking hebben op gevoelige militaire gegevens weliswaar kan worden beschouwd als een doelstelling die constitutionele bescherming verdient, maar dat uit het dossier waarover het Hof beschikt niet blijkt waarom het nastreven van die doelstelling zou vereisen dat werkgevers in de sector van het militaire onderwijs uitsluitend personeel voor bepaalde tijd aanwerven. Het gaat immers om civiel personeel dat niet-militaire vakken moet doceren en verder lijkt het hoe dan ook passender om, wat de bescherming van gevoelige gegevens betreft, het personeel aan zich te binden door middel van overeenkomsten voor onbepaalde tijd.

62      Ook wat de vereisten inzake de vaardigheden van de betrokken personeelsleden betreft, voor de indienstneming van wie kennis wordt verlangd die vaak aan verandering onderhevig en gediversifieerd is en voortdurend moet worden bijgewerkt vanwege de ontwikkeling van de op het specifieke gebied toegepaste militaire technologieën en uitrusting, blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt niet dat de door M.R. onderwezen vakken specifiek waren en evenmin waarom de vereiste kennis tot slechts een tijdelijke personeelsbehoefte zou hebben geleid.

63      Uit de verschillende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis waarvan M.R. in dienst is genomen blijkt integendeel  dat hij gedurende een groot aantal jaren soortgelijke taken heeft verricht, zodat deze arbeidsverhouding zou kunnen hebben voorzien in een behoefte die niet tijdelijk, maar blijvend was, hetgeen evenwel aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

64      In dit verband staat het eveneens aan de verwijzende rechter om na te gaan of in de sector van het militaire onderwijs een vergoeding bij beëindiging van de arbeidsverhouding wordt toegekend aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, of deze vergoeding, in voorkomend geval, passend is om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen en, zo nodig, te bestraffen, en of die vergoeding kan worden aangemerkt als een „gelijkwaardige wettelijke maatregel” in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst.

65      Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die civiel personeel dat niet-militaire vakken doceert in militaire scholen, uitsluit van de toepassing van de regels die bedoeld zijn om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te bestraffen, voor zover deze regeling geen andere doeltreffende maatregel bevat om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen. Redenen die verband houden met de organisatorische behoeften van die scholen kunnen geen „objectieve redenen” vormen die de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten met civiele personeelsleden die zulke vakken doceren, rechtvaardigen in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst.

 Kosten

66      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd,

moet aldus worden uitgelegd dat

zij zich verzet tegen een nationale regeling die civiel personeel dat niet-militaire vakken doceert in militaire scholen, uitsluit van de toepassing van de regels die bedoeld zijn om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te bestraffen, voor zover deze regeling geen andere doeltreffende maatregel bevat om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen. Redenen die verband houden met de organisatorische behoeften van die scholen kunnen geen „objectieve redenen” vormen die de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten met civiele personeelsleden die zulke vakken doceren, rechtvaardigen in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.


i      Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.