24.7.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Curtea de Apel Braşov (Roemenië) op 11 april 2023 — Strafzaak tegen L.D.

(Zaak C-223/23, Redu (1))

(2023/C 261/13)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Braşov

Partijen in de strafzaak

L.D.

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 2, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 4, [lid 3,] VEU, junctis de overwegingen 2, 15 en 22 alsook artikel 11, lid 4, van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (2), in het kader van de verplichting van de lidstaten om alle passende en nodige maatregelen te treffen waarmee het doel kan worden bereikt van verbetering van de verkeersveiligheid in de context van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie, alle onder toepassing van beschikking 2006/928/EG van de Commissie (3), gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een juridische situatie als in het hoofdgeding, waarin de veroordeelde verzoeker via een buitengewoon rechtsmiddel vernietiging vordert van een definitieve strafrechtelijke veroordeling wegens het besturen van een motorvoertuig terwijl de rijbevoegdheid is geschorst — zodat hij in die bevoegdheid zou kunnen worden hersteld en in de gehele Unie vrij aan het verkeer zou kunnen deelnemen — door toepassing van het beginsel van de meest gunstige strafwet dat volgens hem van toepassing was op de procedure ten gronde en op grond waarvan een kortere verjaringstermijn gold die is verstreken voordat het geding definitief was beslecht, een termijn die evenwel pas na de definitieve beslechting duidelijk is geworden doordat het grondwettelijk hof bij een beslissing in 2022 een wetstekst inzake stuiting van de verjaringstermijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid ongrondwettelijk heeft verklaard omdat de wetgever passief was gebleven en die wetstekst niet in overeenstemming heeft gebracht met een andere beslissing van dat hof van vier jaar daarvoor, in 2018 — terwijl in de tussentijd de gewone rechterlijke instanties bij de toepassing van die eerste beslissing reeds de vaste rechtspraak zijn gaan hanteren dat de betreffende wetstekst van kracht bleef in de vorm zoals deze werd begrepen naar aanleiding van die eerste beslissing van het grondwettelijk hof — waardoor in de praktijk de verjaringstermijn voor alle strafbare feiten waarover vóór die eerste beslissing van het grondwettelijk hof geen definitieve veroordeling is uitgesproken, is gehalveerd en het strafproces tegen de beklaagde in de betreffende zaak is geëindigd?

2)

Moeten artikel 2 VEU betreffende de waarden van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten in een samenleving die gekenmerkt wordt door rechtvaardigheid, en artikel 4, [lid 3,] VEU betreffende het beginsel van loyale samenwerking tussen de Unie en de lidstaten, onder toepassing van beschikking 2006/928/EG van de Commissie wat betreft het waarborgen van een effectief Roemeens justitieel stelsel, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het beginsel van de meest gunstige strafwet is neergelegd, aldus worden uitgelegd met betrekking tot het nationale justitiële stelsel als geheel dat zij in de weg staan aan een juridische situatie als in het hoofdgeding, waarin de veroordeelde verzoeker via een buitengewoon rechtsmiddel verzoekt om vernietiging van een definitieve strafrechtelijke veroordeling wegens het besturen van een motorvoertuig terwijl de rijbevoegdheid is geschorst — zodat hij in die bevoegdheid zou kunnen worden hersteld en in de gehele Unie vrij aan het verkeer zou kunnen deelnemen — door toepassing van het beginsel van de meest gunstige strafwet, dat volgens hem van toepassing is op de procedure ten gronde en op grond waarvan een kortere verjaringstermijn gold die is verstreken voordat het geding definitief was beslecht, een termijn die evenwel pas na de definitieve beslechting duidelijk is geworden doordat het nationale grondwettelijk hof bij een beslissing in 2022 een wetstekst inzake stuiting van de verjaringstermijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid ongrondwettelijk heeft verklaard omdat de wetgever passief was gebleven en die wetstekst niet in overeenstemming heeft gebracht met een andere beslissing van dat hof van vier jaar daarvoor, in 2018 — terwijl in de tussentijd de gewone rechterlijke instanties bij de toepassing van die eerste beslissing reeds de vaste rechtspraak zijn gaan hanteren dat de betreffende wetstekst van kracht bleef in de vorm zoals deze werd begrepen naar aanleiding van die eerste beslissing van het grondwettelijk hof — waardoor in de praktijk de verjaringstermijn voor alle strafbare feiten waarover vóór die eerste beslissing van het grondwettelijk hof geen definitieve veroordeling is uitgesproken, is gehalveerd en het strafproces tegen de beklaagde in de betreffende zaak is geëindigd?

3)

Indien de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord en slechts ingeval er geen uitlegging in overeenstemming met het Unierecht gegeven kan worden, moet het beginsel van voorrang van het Unierecht dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling of praktijk waarbij de gewone nationale rechterlijke instanties de beslissingen van het nationale grondwettelijk hof en de bindende beslissingen van de hoogste nationale rechterlijke instantie moeten uitvoeren en om die reden de rechtspraak die voortvloeit uit de genoemde beslissingen ambtshalve niet buiten toepassing kunnen laten omdat zij dan mogelijk een tuchtrechtelijk vergrijp plegen, zelfs indien zij, zoals in de situatie van het hoofdgeding, van oordeel zijn dat die rechtspraak in het licht van een arrest van het Hof strijdig is met, hoofdzakelijk, artikel 2, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 4, [lid 3,] VEU, junctis de overwegingen 2, 15 en 22 alsook artikel 11, lid 4, van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, in het kader van de verplichting van de lidstaten om alle passende en nodige maatregelen te treffen waarmee het doel kan worden bereikt van verbetering van de verkeersveiligheid, alle onder toepassing van beschikking 2006/928/EG van de Commissie, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?


(1)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

(2)  PB 2006, L 403, blz. 18.

(3)  Beschikking van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (PB 2006, L 354, blz. 56).