12.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bucureşti (Roemenië) op 7 februari 2023 — Streaming Services Srl, în faliment, prin lichidator judiciar Cabinet Individual de Insolvență “Mihai Florea”/ Agenţia Naţională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Soluţionare a Contestaţiilor, Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Călăraşi

(Zaak C-69/23, Streaming Services)

(2023/C 205/25)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel București

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Streaming Services Srl — in staat van faillissement, vertegenwoordigd door de curator Cabinet Individual de Insolvență “Mihai Florea”

Verwerende partijen: Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Soluționare a Contestațiilor, Administrația Județeană a Finanțelor Publice Călărași

Prejudiciële vragen

„1.

Moet, voor de uitlegging en de eenvormige toepassing van het [Unierecht], de levering van digitale inhoud zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is — bestaande in interactieve erotische sessies die worden gefilmd en rechtstreeks worden uitgezonden langs elektronische weg/via internet — door een belastingplichtige in een Unielidstaat (P1, videochatstudio) aan een andere belastingplichtige in een andere Unielidstaat (P2, livestreamingplatform) worden aangemerkt als een intracommunautaire verrichting van diensten waarop de algemene regels van artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) (btw-richtlijn) van toepassing zijn, of als verlening van toegang tot een vermakelijkheidsevenement in de zin van artikel 53 van de btw-richtlijn?

2.

Wat is bij de uitlegging en de toepassing van artikel 53 van richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en artikel 32, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van de btw-richtlijn (2), de plaats waar deze evenementen moeten worden geacht daadwerkelijk te hebben plaatsgevonden in het geval van activiteiten die bestaan in interactieve erotische sessies die worden gefilmd en rechtstreeks worden uitgezonden langs elektronische weg/via internet (wat kenmerkend is voor videochats) zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, indien:

a)

de fysieke persoon (model) en de videochatstudio,

b)

het livestreamingplatform en

c)

de fysieke persoon die een vergoeding betaalt voor de toegang tot deze livestreamingdiensten (eindklant)

zich in verschillende lidstaten/derde landen bevinden?

3.

Afhankelijk van het antwoord op de eerste twee vragen: in welke van de drie lidstaten van de Europese Unie moet de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot de verstrekking van diensten respectievelijk worden aangegeven en betaald?

4.

Staan de btw-richtlijn en het beginsel van voorkoming van dubbele belasting in de weg aan een nationale belastingregeling als die van artikel 307 van lege nr. 227/2015 (wet nr. 227/2015), volgens welke:

A)

de nationale belastingautoriteiten van de staat van de dienstverrichter de grensoverschrijdende diensten, bestaande in de verstrekking (levering) van digitale inhoud van het type dat in het hoofdgeding aan de orde is, die door een belastingplichtige in een Unielidstaat (P1 — videochatstudio) worden verricht ten behoeve van een belastingplichtige in een andere lidstaat (P2) via een in een andere staat gelegen livestreamingplatform (P3), kunnen aanmerken als diensten die toegang verlenen tot een vermakelijkheidsevenement in de zin van artikel 53 van de btw-richtlijn, met als gevolg dat de btw over die diensten moet worden geheven en afgedragen aan de belastingdienst van de staat waar de dienstverrichter zijn hoofdvestiging heeft, indien diezelfde diensten reeds eerder door de belastingautoriteiten van de staat waar de afnemer van de diensten is gevestigd (P2) — bij een fiscale bestuurshandeling die definitief is geworden omdat daartegen geen beroep is ingesteld — zijn gekwalificeerd als intracommunautaire diensten die binnen de werkingssfeer van de algemene regel van artikel 44 van de btw-richtlijn vallen? Kunnen de belastingautoriteiten van een staat die later zijn aangezocht of ambtshalve zijn optreden aan de in die staat aan fiscale controle onderworpen grensoverschrijdende diensten een andere juridische kwalificatie geven dan die welke de belastingautoriteiten van een andere staat, die in eerste instantie zijn aangezocht of ambtshalve zijn opgetreden, aan dezelfde diensten hebben gegeven bij een fiscale bestuurshandeling die definitief is geworden omdat daartegen geen beroep is ingesteld, met dubbele btw-heffing tot gevolg? Of zijn de belastingautoriteiten van een andere staat die later zijn aangezocht of ambtshalve zijn opgetreden, gebonden aan de juridische kwalificatie die aan de betrokken grensoverschrijdende diensten is gegeven door de belastingautoriteiten waaraan het probleem in eerste instantie is voorgelegd, welke kwalificatie definitief is geworden omdat zij niet is betwist en [bijgevolg] niet meer kan worden gewijzigd?

B)

Afhankelijk van het antwoord op de vorige vragen: welke plaats moet in een geval als in het hoofdgeding volgens de btw-richtlijn en het beginsel van voorkoming van dubbele belastingheffing worden aangemerkt als de plaats van dienstverrichting?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (herschikking) (PB 2011, L 77, blz. 1).