ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

30 april 2025 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 93/13/EEG – Artikelen 3 tot en met 5 – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Hypothecaire kredietovereenkomsten – Openingskostenbeding – Verzoek om nietigverklaring van dat beding – Beoordeling van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen – Duidelijk en begrijpelijk karakter van de bedingen”

In zaak C‑699/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 8 de Donostia – San Sebastián (gerecht van eerste aanleg nr. 8 San Sebastian, Spanje) bij beslissing van 13 november 2023, ingekomen bij het Hof op 16 november 2023, in de procedure

FG

tegen

Caja Rural de Navarra SCC,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: S. Rodin (rapporteur), kamerpresident, N. Piçarra en N. Fenger, rechters,

advocaat-generaal: D. Spielmann,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

FG, vertegenwoordigd door J. M. Erausquin Vázquez en M. Ortiz Pérez, abogados,

Caja Rural de Navarra SCC, vertegenwoordigd door A. Enériz Arraiza, abogado,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Baquero Cruz, P. Kienapfel en N. Ruiz García als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3 tot en met 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29), en artikel 7 van richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 60, blz. 34, met rectificatie in PB 2023, L 17, blz. 100).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen FG en Caja Rural de Navarra SCC inzake een vermeend oneerlijk contractueel beding betreffende openingskosten voor het verstrekken van een lening.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 93/13

3

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt als volgt:

„Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.”

4

Artikel 4 van deze richtlijn bepaalt:

„1.   Onverminderd artikel 7 worden voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.

2.   De beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de toereikendheid van enerzijds de prijs en vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.”

5

Artikel 5 van de richtlijn luidt als volgt:

„In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. Deze uitleggingsregel is niet van toepassing in het kader van de in artikel 7, lid 2, bedoelde procedures.”

6

Artikel 7 van die richtlijn bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.”

Richtlijn 2014/17

7

In artikel 7 van richtlijn 2014/17, met als opschrift „Gedragsregels bij het verstrekken van krediet aan consumenten”, is in lid 1 het volgende bepaald:

„De lidstaten schrijven voor dat de kredietgever, kredietbemiddelaar of aangestelde vertegenwoordigers bij het opstellen van kredietproducten of bij het toekennen van, bij het bemiddelen bij of bij het verlenen van adviesdiensten inzake krediet en, in voorkomend geval, bij nevendiensten aan consumenten, of bij het uitvoeren van een kredietovereenkomst, op een eerlijke, billijke, transparante en professionele wijze optreden en rekening houden met de rechten en belangen van de consument. […]”

8

Artikel 43, lid 1, van die richtlijn luidt als volgt:

„Deze richtlijn is niet van toepassing op kredietovereenkomsten die geldig zijn aangegaan voor 21 maart 2016.”

Spaans recht

Ley 5/2019

9

Artikel 14 van Ley 5/2019, de 15 de marzo, reguladora de los contratos de crédito inmobiliario (wet 5/2019 van 15 maart 2019 tot regeling van hypothecaire kredietovereenkomsten, BOE nr. 65 van 16 maart 2019, blz. 26329), bepaalt:

„[…]

3.   Kosten of vergoedingen mogen alleen in rekening worden gebracht voor diensten in verband met leningen waar een leningnemer of potentiële leningnemer uitdrukkelijk om heeft verzocht of die hij uitdrukkelijk heeft aanvaard, en mits zij aantoonbaar beantwoorden aan daadwerkelijk verrichte diensten of gemaakte kosten.

4.   Indien openingskosten worden overeengekomen, zijn deze slechts eenmaal verschuldigd en omvatten deze alle kosten voor het beoordelen, verstrekken en afwikkelen van de lening of andere soortgelijke kosten die inherent zijn aan de activiteit van de kredietgever en die voortvloeien uit de toekenning van de lening. In het geval van leningen of kredieten die in vreemde valuta luiden, omvatten de openingskosten ook valutaprovisies zoals berekend bij de eerste uitbetaling van de lening.

[…]”

Orden del Ministerio de la Presidencia sobre transparencia de las condiciones financieras de los préstamos hipotecarios

10

Bijlage II bij de Orden de 5 de mayo de 1994 del Ministerio de la Presidencia, sobre transparencia de las condiciones financieras de los préstamos hipotecarios (besluit van het ministerie van Algemene Zaken van 5 mei 1994 betreffende de transparantie van de financiële voorwaarden van hypothecaire leningen, BOE nr. 112 van 11 mei 1994, blz. 14444), bepaalt in lid 4 („Provisies)”:

„1. Openingskosten – Alle kosten voor het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van de hypothecaire lening, of alle andere soortgelijke kosten die inherent zijn aan de activiteit van de financiële instelling en die voortvloeien uit het verstrekken van de lening, worden verplicht opgenomen in één enkele provisie met de benaming ‚openingskosten’, die slechts eenmaal is verschuldigd. In het openingskostenbeding worden het bedrag, de vorm en de datum van betaling van die kosten gespecificeerd.

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11

Op 22 januari 2010 heeft FG een hypothecaire kredietovereenkomst gesloten met Caja Rural de Navarra.

12

Ingevolge artikel 4 van die overeenkomst moest de kredietnemer bij de ondertekening ervan openingskosten betalen ten belope van 0,35 % van het totale bedrag van de lening, namelijk 588,70 EUR.

13

Op 6 april 2022 heeft FG bij de Juzgado de Primera Instancia no 8 de Donostia – (gerecht van eerste aanleg nr. 8 Donostia – San Sebastian, Spanje), de verwijzende rechter, beroep ingesteld tegen Caja Rural de Navarra, en met name verzocht om vast te stellen dat het openingskostenbeding oneerlijk was.

14

In de verwijzingsbeslissing merkt de verwijzende rechter op dat het Hof in het arrest van 16 juli 2020, Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (C‑224/19 en C‑259/19, EU:C:2020:578), richtlijn 93/13 heeft uitgelegd met betrekking tot de toetsing van de oneerlijkheid en van het transparantievereiste bij een beding in een door het Spaans recht geregelde kredietovereenkomst waarbij de kredietnemer openingskosten moet betalen. Die rechter licht toe dat de nationale rechterlijke instanties naar aanleiding van dat arrest op dit gebied tegenstrijdige beslissingen hebben gewezen. Daarop heeft de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend dat opnieuw betrekking had op dat beding en dat heeft geleid tot het arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening) (C‑565/21, EU:C:2023:212).

15

De verwijzende rechter vraagt zich af of de rechtspraak van de Tribunal Supremo verenigbaar is met laatstgenoemd arrest van het Hof.

16

In dat verband wijst de verwijzende rechter op een arrest van de Tribunal Supremo van 29 mei 2023, arrest 816/2023 (ECLI:ES:TS:2023:2131), waarin die hoogste rechter heeft geoordeeld dat een openingskostenbeding dat de kosten voor het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van de lening of het hypothecaire krediet vergoedt, niet als zodanig oneerlijk is. Volgens de verwijzende rechter beperkt de Tribunal Supremo zijn toetsing van het oneerlijk karakter van een dergelijk beding tot twee aspecten ervan, namelijk ten eerste of de door die provisie vergoede diensten niet al inbegrepen zijn in andere reeds aan de consument gefactureerde elementen, en ten tweede of het bedrag van die provisie niet onevenredig is ten aanzien van het gemiddelde van openingskosten in Spanje, waarvan er op het internet statistieken beschikbaar zijn.

17

In die omstandigheden heeft de Juzgado de Primera Instancia no 8 de Donostia – San Sebastian de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper ‚openingskosten’ in rekening brengt voor het verrichten van diensten waarbij hij noch de inhoud, noch de eraan bestede tijd specificeert, waardoor de consument niet kan nagaan, ten eerste, of die kosten overeenstemmen met wat is overeengekomen, met wat is vastgesteld in de tarievenstructuur of in ieder geval met wat redelijk is gelet op de aard van de dienst en, ten tweede, of er geen sprake is van overlapping tussen diensten, hij niet betaalt voor diensten waarvoor de vergoeding reeds in de vergoedingsrente is inbegrepen en de verkoper een andere dienst niet nogmaals in rekening brengt?

2)

Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper bij het adverteren van de rentevoet die hij aanbiedt voor hypothecaire kredieten aan consumenten niet ook de bij het sluiten van de geadverteerde overeenkomst verplicht te betalen ‚openingskosten’ bekendmaakt, met name wanneer die kosten een bekend, vooraf vastgesteld en onveranderlijk percentage van het toegekende bedrag vormen, ongeacht de hoogte van dat bedrag?

3)

Behoren het onderzoek van de aanvraag en de daarmee verband houdende stappen, het verzamelen en het analyseren van informatie over de kredietwaardigheid van de aanvrager en diens vermogen om het krediet tijdens de gehele looptijd ervan terug te betalen alsmede de beoordeling van de gestelde zekerheden, tot de diensten die worden vergoed door middel van de openingskosten wanneer de kredietaanvraag wordt goedgekeurd en het krediet wordt afgesloten, en moet worden aangenomen dat diezelfde diensten, indien zij niet in rekening worden gebracht wanneer de kredietaanvraag wordt afgewezen, inherent zijn aan de bankactiviteit, als onderdeel van het veiligheidsprotocol van de [kredietverlenende entiteit], die de kosten van die diensten moet dragen overeenkomstig richtlijn 2014/17 […]?

4)

Indien zou worden geoordeeld dat de openingskosten een vergoeding vormen voor diensten die niet tot de eigen activiteit van de kredietverlenende entiteit behoren en daarom afzonderlijk van de vergoedingsrente moeten worden betaald, zou die entiteit de consument dan niet een factuur, met de toepasselijke uitsplitsing en belasting over de toegevoegde waarde, voor elke dienstverrichting moeten verstrekken?

5)

Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper die de betaling van openingskosten heeft opgelegd als prijs voor een aantal heel specifieke diensten, de consument niet vóór de ondertekening van de overeenkomst een opgave van de prijs per uur voor elk van die diensten ter beschikking heeft gesteld en verstrekt zodat de consument vooraf kon weten wat de uiteindelijke kosten van zijn kredietovereenkomst zouden zijn en voorts de prijs van de betreffende diensten kon vergelijken met de door andere verkopers aangeboden prijzen?

6)

Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper een aantal heel specifieke, voor het sluiten van de door beide partijen nagestreefde overeenkomst noodzakelijke diensten in rekening brengt in de vorm van een percentage van het totale bedrag van het verstrekte krediet, zodat diezelfde dienst, verricht door hetzelfde aantal personen en gedurende dezelfde periode, als ‚openingskosten’ wordt gefactureerd voor uiteenlopende bedragen, afhankelijk van de omvang van het in elk afzonderlijk geval verstrekte krediet?

7)

Verzet artikel 4, lid 2, van richtlijn [93/13] zich tegen een transparantietoetsing waarbij het als oneerlijk aanmerken van het openingskostenbeding afhangt van de vraag of het bedrag van die openingskosten al dan niet hoger is dan een specifiek bedrag dat is afgeleid uit op internet verkregen statistieken over openingskosten?

8)

Verzetten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn [93/13] zich tegen nationale rechtspraak volgens welke het al dan niet evenredige karakter van de openingskosten moet worden bepaald aan de hand van de openingskosten die volgens de statistieken in het verleden in Spanje zijn toegepast, in een tijd waarin bedingen waarin die openingskosten waren opgenomen in Spanje niet op oneerlijkheid werden getoetst?

9)

Verzet het doeltreffendheidsbeginsel zich ertegen dat de verkoper, in overeenkomsten die zijn gesloten vóór de omzetting van richtlijn [2014/17] door het Koninkrijk Spanje in nationaal recht, openingskosten in rekening brengt als vergoeding van het onderzoek van de kredietwaardigheid van de potentiële kredietnemer en van de levensvatbaarheid van de transactie, terwijl die onderzoeken na de omzetting van die richtlijn geen kosten meer kunnen genereren voor de potentiële kredietnemer?

10)

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn [93/13] aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale rechtspraak zoals die welke is vervat in arrest 816/2023 van de Tribunal Supremo van 29 mei 2023 [(ES:TS:2023:2131)], volgens hetwelk voor de toetsing van het al dan niet oneerlijke karakter van het beding inzake de ‚openingskosten’ niet is vereist dat in het beding wordt gespecificeerd welke diensten door middel van de openingskosten worden vergoed en tegen welke prijs, en deze toetsing van het oneerlijke karakter zich beperkt tot de verificatie of in voornoemd beding het door de consument te betalen bedrag duidelijk wordt vermeld en of dat bedrag niet hoger is dan het vastgestelde maximum waarboven het beding als onevenredig moet worden aangemerkt?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Ontvankelijkheid

18

In hun bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen hebben verweerster in het hoofdgeding, het Koninkrijk Spanje en de Europese Commissie twijfels geuit over de ontvankelijkheid van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing, althans van sommige van de gestelde vragen.

19

Om te beginnen voert verweerster in het hoofdgeding aan dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is omdat het niet voldoet aan de vereisten van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof omdat de verwijzende rechter niet voldoende heeft uiteengezet waarom hij twijfelt over de uitlegging van het Unierecht. Die partij voegt daaraan toe dat de aan de prejudiciële vragen ten grondslag liggende problematiek reeds door het Hof is behandeld in zijn arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening) (C‑565/21, EU:C:2023:212), zodat een antwoord op die vragen niet meer nodig is.

20

Volgens vaste rechtspraak is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof stelt te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden [arrest van 19 september 2024, Booking.com en Booking.com (Deutschland), C‑264/23, EU:C:2024:764, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

21

Hieruit volgt dat op vragen betreffende het Unierecht een vermoeden van relevantie rust. Het Hof kan slechts kan weigeren om een beslissing te geven over een nationale rechterlijke instantie gestelde prejudiciële vraag wanneer de gevraagde uitlegging van het Unierecht kennelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is en voorts wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen [arrest van 19 september 2024, Booking.com en Booking.com (Deutschland), C‑264/23, EU:C:2024:764, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

22

In casu hebben de gestelde vragen in wezen betrekking op de uitlegging van de artikelen 3 tot en met 7 van richtlijn 93/13 en artikel 7 van richtlijn 2014/17. Voorts volgt uit een lezing van het gehele verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verwijzende rechter het feitelijke en juridische kader van het hoofdgeding waar zijn verzoek betrekking op heeft voldoende nauwkeurig heeft afgebakend, zodat de belanghebbenden overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie hun opmerkingen kunnen indienen en het Hof zinvol op dat verzoek kan antwoorden. In het bijzonder heeft de verwijzende rechter duidelijk verwezen naar de betrokken nationale rechtspraak en zijn twijfels geuit over de verenigbaarheid van het arrest van 29 mei 2023 (816/2023, ECLI:ES:TS:2023:2131) van de Tribunal Supremo met richtlijn 93/13, zoals uitgelegd door het Hof in het arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening) (C‑565/21, EU:C:2023:212). Die twijfels kunnen ook worden afgeleid uit de bewoordingen van de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen en hebben met name betrekking op de criteria voor de beoordeling van het transparante of eerlijke karakter van een openingskostenbeding. Zij maken het noodzakelijk dat het arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening) (C‑565/21, EU:C:2023:212) nader wordt verduidelijkt.

23

Hieruit volgt dat het door verweerster in het hoofdgeding aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen.

24

Vervolgens betoogt verweerster in het hoofdgeding dat de tweede prejudiciële vraag hypothetisch is omdat er in het hoofdgeding geen debat is gevoerd over de bekendheid van een beding dat voorziet in openingskosten.

25

Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat deze vraag van de verwijzende rechter – die krachtens de in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak de noodzaak van een prejudiciële verwijzing en de relevantie van de gestelde vragen dient te beoordelen – meer in het algemeen betrekking heeft op de informatie die de bankinstelling aan de consument moet verstrekken op grond van het transparantievereiste van artikel 5 van richtlijn 93/13. De uitlegging van die bepaling lijkt dan ook nuttig voor de beslechting van het hoofdgeding.

26

De tweede prejudiciële vraag is derhalve ontvankelijk.

27

Ten slotte voeren zowel verweerster in het hoofdgeding als het Koninkrijk Spanje en de Commissie aan dat de derde en de negende prejudiciële vraag niet-ontvankelijk zijn omdat de daarin vermelde richtlijn 2014/17 ratione temporis niet van toepassing is op het hoofdgeding.

28

Met die vragen wenst de verwijzende rechter namelijk te vernemen of richtlijn 2014/17 zich ertegen verzet dat de kosten van de kredietwaardigheidsstudie ten laste van de kredietnemer komen, en indien ja, of dat dan van toepassing is op kredietovereenkomsten die zijn gesloten voor de omzetting van die richtlijn in Spaans recht.

29

Er zij op gewezen dat richtlijn 2014/17 krachtens artikel 43, lid 1, ervan niet van toepassing is op kredietovereenkomsten die geldig zijn aangegaan vóór 21 maart 2016. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde kredietovereenkomst is op 22 januari 2010 gesloten.

30

Richtlijn 2014/17, waarvan de uitlegging wordt gevraagd, is dus ratione temporis niet van toepassing op het hoofdgeding.

31

In die omstandigheden blijkt duidelijk dat de met de derde en de negende prejudiciële vraag verzochte uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of het voorwerp van het hoofdgeding. Bijgevolg moeten de derde en de negende vraag overeenkomstig de in de punten 20 en 21 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

Eerste, tweede, vierde en vijfde vraag

32

Met zijn eerste, tweede, vierde en vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5 van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale rechtspraak volgens welke, gelet op een nationale regeling die bepaalt dat de openingskosten van een hypothecair krediet de diensten vergoeden die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van een lening of een hypothecair krediet of andere soortgelijke diensten, het beding dat aan de consument een dergelijke vergoeding oplegt aan het uit dat artikel voorvloeiende transparantievereiste voldoet, ook indien daarin geen details worden gegeven over alle als tegenprestatie voor die openingskosten verrichte diensten en de voor de uitvoering van die diensten benodigde tijd, en de verkoper die consument niet informeert over die openingskosten op het moment dat de voorgestelde rentevoet wordt medegedeeld, geen uurtarief wordt medegedeeld, en geen gedetailleerde facturen worden overgelegd waarin die diensten worden uitgesplitst en de daarop betrekking hebbende belastingen worden vermeld.

33

Het Hof heeft erop gewezen dat het feit dat bedingen van overeenkomsten formeel en grammaticaal begrijpelijk zijn, niet volstaat om te voldoen aan het vereiste van transparantie van die bedingen dat is neergelegd in artikel 5 van richtlijn 93/13, maar dat, integendeel, aangezien het door die richtlijn uitgewerkte beschermingsstelsel op de gedachte berust dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke positie bevindt en met name over minder informatie dan laatstgenoemde beschikt, het in die richtlijn neergelegde vereiste dat bedingen van overeenkomsten duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd en derhalve transparant zijn, ruim moet worden opgevat [arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

34

Dit vereiste moet worden opgevat in die zin dat het niet alleen gebiedt dat het betrokken beding voor de consument grammaticaal begrijpelijk is, maar ook dat in de overeenkomst de concrete werking van het mechanisme waarnaar het betrokken beding verwijst alsook, in voorkomend geval, de verhouding tussen dit mechanisme en het mechanisme dat is voorgeschreven door andere bedingen transparant zijn gespecificeerd, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan beoordelen [arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

35

Uit deze rechtspraak vloeit niet voort dat de kredietgever verplicht is om in de betrokken overeenkomst te specificeren wat de aard is van alle diensten die als tegenprestatie voor de in een of meerdere contractuele bedingen bepaalde kosten worden verricht. Gelet op de bescherming die richtlijn 93/13 aan de consument beoogt te verlenen omdat hij zich tegenover de verkoper in een zwakkere onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie beschikt dan de verkoper, is het evenwel van belang dat uit de overeenkomst in haar geheel redelijkerwijs valt op te maken wat de juiste aard van de daadwerkelijk verrichte diensten is. Bovendien moet de consument kunnen vaststellen dat er geen overlapping is tussen de kosten of tussen de diensten die door die kosten worden vergoed [arresten van 3 oktober 2019, Kiss en CIB Bank, C‑621/17, EU:C:2019:820, punt 43, en 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 32].

36

Het Hof heeft wat dat betreft in punt 70 van het arrest van 16 juli 2020, Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (C‑224/19 en C‑259/19, EU:C:2020:578), verduidelijkt dat het aan de nationale rechter staat om te verifiëren of de financiële instelling de consument voldoende inlichtingen heeft gegeven om hem in staat te stellen de inhoud, de werking en de rol binnen de leningsovereenkomst te begrijpen van het beding volgens hetwelk hij openingskosten moet betalen. Op die manier zal de consument de redenen kennen voor de vergoeding die met deze kosten overeenstemt, en ook de omvang van zijn verbintenis en inzonderheid de totale kosten van de overeenkomst kunnen inschatten [arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

37

Of een beding zoals aan de orde is in het hoofdgeding duidelijk en begrijpelijk is, moet door de bevoegde rechter worden beoordeeld aan de hand van alle relevante feiten, en met name de bewoordingen van het onderzochte beding, de inlichtingen die de financiële instelling aan de kredietnemer heeft verstrekt, waaronder de inlichtingen die krachtens de relevante nationale regelgeving moeten worden verstrekt, en de reclame die deze instelling maakt voor het aangegane soort overeenkomst, waarbij moet worden gelet op het aandachtsniveau dat mag worden verwacht van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument [arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 40].

38

Wat betreft het tijdstip waarop die inlichtingen aan de consument ter kennis moeten worden gebracht, heeft het Hof geoordeeld dat het voor een consument van wezenlijk belang is dat hij vóór de sluiting van de overeenkomst kennisneemt van alle contractuele voorwaarden en de gevolgen die aan die sluiting zijn verbonden. Hij zal met name op basis van de aldus verkregen informatie besluiten of hij gebonden wenst te worden door de voorwaarden die de verkoper tevoren heeft vastgelegd [arresten van 9 juli 2020, Ibercaja Banco, C‑452/18, EU:C:2020:536, punt 47, en 12 januari 2023, D.V. (Honorarium van een advocaat – Principe van het uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 39].

39

Of die bedingen al dan niet het eigenlijke voorwerp van die overeenkomst betreffen is daarbij niet van belang. De consument kan overeenkomstig de doelstelling van het transparantievereiste immers pas met kennis van zaken beslissen of hij gebonden wenst te zijn door de voorwaarden die de verkoper vooraf heeft opgesteld wanneer hij eerst kennis heeft kunnen nemen van de overeenkomst in haar geheel, aangezien het geheel van de bedingen met name zal bepalen welke rechten en verplichtingen de consument uit hoofde van die overeenkomst zal hebben (arrest van 20 april 2023, Occidental – Companhia Portuguesa de Seguros de Vida, C‑263/22, EU:C:2023:311, punt 30).

40

Met betrekking tot een overeenkomst inzake volgens een uurtarief aangerekende juridische diensten, heeft het Hof verduidelijkt dat weliswaar niet van een verkoper kan worden geëist dat hij de consument informeert over de uiteindelijke financiële consequenties van zijn verbintenis, die afhangen van onvoorzienbare toekomstige gebeurtenissen waarover deze verkoper geen controle heeft, maar dat dit niet wegneemt dat de informatie die hij moet verstrekken vóórdat de overeenkomst wordt gesloten de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen, met volledige kennis van enerzijds de mogelijkheid dat dergelijke gebeurtenissen zich voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten [arrest van 12 januari 2023, D.V. (Honorarium van een advocaat – Principe van het uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 43].

41

In casu moet worden opgemerkt dat het beding waarbij aan de kredietnemer openingskosten van 588,70 EUR worden opgelegd, hetgeen overeenkomt met 0,35 % van het bedrag van de verstrekte lening – een bedrag van 168200 EUR dat over een periode van dertig jaar moet worden terugbetaald – in de nationale regeling wordt gedefinieerd als de vergoeding voor de diensten die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van de lening of het hypothecaire krediet of andere soortgelijke diensten. Het transparantievereiste, dat er hoofdzakelijk toe strekt ervoor te zorgen dat de consument in staat wordt gesteld de financiële gevolgen van een beding als dat in het hoofdgeding in te schatten, houdt voor de bankinstelling geen verplichting in om nauwkeurig de aard van de als tegenprestatie voor de openingskosten verrichte diensten te specificeren, noch het aantal uren dat aan de verrichting van elk van die diensten wordt besteed, aangezien die elementen geen gevolgen hebben voor de totale vergoeding die moet worden betaald in verband met die openingskosten of de mogelijkheid van de consument om de onderliggende redenen voor die vergoeding te begrijpen.

42

Uit richtlijn 93/13 volgt evenmin dat de bankinstelling verplicht is de consument facturen te verstrekken waarin de inhoud van de verrichte diensten en een uurtarief voor de uitvoering daarvan worden vermeld. Afgezien van het feit dat een dergelijke verplichting niet wordt opgelegd door de in de punten 35 en 36 aangehaalde rechtspraak, krijgt de consument daardoor niet per definitie een beter begrip voordat hij de overeenkomst sluit.

43

Er zij aan herinnerd dat de nationale rechter bij de beoordeling of een contractueel beding zoals aan de orde in het hoofdgeding „duidelijk en begrijpelijk” is in de zin van artikel 5 van richtlijn 93/13, rekening moet houden met alle relevante feiten en alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst. Bij die beoordeling moeten met name de inlichtingen in aanmerking worden genomen die de financiële instelling aan de kredietnemer heeft verstrekt tijdens de verschillende stappen die voorafgaan aan de sluiting van de leningsovereenkomst, waaronder de inlichtingen die krachtens de relevante nationale regelgeving moeten worden verstrekt. Het is des te belangrijker om dat onderzoek in elk afzonderlijk geval uit te voeren omdat de door artikel 5 van richtlijn 93/13 vereiste transparantie van een contractueel beding een van de elementen is waarmee rekening moet worden gehouden bij de door de nationale rechter krachtens artikel 3, lid 1, van die richtlijn uit te voeren beoordeling van het oneerlijke karakter van dat beding (arrest van 3 oktober 2019, Kiss en CIB Bank, C‑621/17, EU:C:2019:820, punt 49). In beginsel kan dus niet worden voorondersteld dat een specifiek contractueel beding oneerlijk is, aangezien een dergelijke kwalificatie afhangt van de specifieke omstandigheden bij de sluiting van elke overeenkomst, met inbegrip van de bijzondere informatie die verkopers aan consumenten verstrekken en de vraag of die diensten daadwerkelijk zijn verstrekt.

44

Gelet op het voorgaande moet op de eerste, de tweede, de vierde en de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 5 van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen nationale rechtspraak volgens welke, gelet op een nationale regeling die bepaalt dat de openingskosten van een hypothecair krediet de diensten vergoeden die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van een lening of een hypothecair krediet of andere soortgelijke diensten, het beding dat de consument dergelijke openingskosten oplegt aan het uit dat artikel voortvloeiende transparantiebeginsel voldoet, ook indien daarin geen details worden gegeven over alle als tegenprestatie voor die openingskosten verrichte diensten op het moment dat de voorgestelde rentevoet wordt medegedeeld, geen uurtarief wordt opgegeven en de bankinstelling de consument geen gedetailleerde facturen verschaft waarin die diensten worden uitgesplitst en de daarop betrekking hebbende belastingen worden vermeld, voor zover die consument daadwerkelijk in staat is gesteld om de uit dat beding voor hem voortvloeiende economische gevolgen te beoordelen, de aard van de diensten die zijn verricht als tegenprestatie voor de in dat beding opgenomen openingskosten te begrijpen en na te gaan of er geen sprake is van overlapping tussen de verschillende in de overeenkomst opgenomen kosten of tussen de door deze kosten vergoede diensten.

Zesde vraag

45

Met zijn zesde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 3 tot en met 5 van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat het bedrag van de openingskosten wordt uitgedrukt in de vorm van een percentage van het totale bedrag van de verstrekte lening.

46

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

47

Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan de vraag of er een dergelijke aanzienlijke verstoring van het evenwicht heeft plaatsgevonden niet louter worden beantwoord op basis van een kwantitatieve economische beoordeling die berust op een vergelijking tussen het totale bedrag van de transactie waarop de overeenkomst betrekking heeft en de kosten die overeenkomstig het betreffende beding van de overeenkomst voor rekening komen van de consument. Een aanzienlijke verstoring van het evenwicht kan namelijk reeds resulteren uit het feit dat de rechtspositie waarin de consument als partij bij de betrokken overeenkomst krachtens de toepasselijke nationale bepalingen verkeert, in voldoende ernstige mate wordt aangetast doordat de inhoud van de rechten die de consument volgens die bepalingen aan die overeenkomst ontleent wordt beperkt of de uitoefening van die rechten wordt belemmerd, dan wel doordat aan de consument een extra verplichting wordt opgelegd waarin de nationale bepalingen niet voorzien [arresten van 3 oktober 2019, Kiss en CIB Bank, C‑621/17, EU:C:2019:820, punt 51, en 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 51].

48

Uit deze rechtspraak volgt dat de nationale rechter, wanneer hij vaststelt dat uit een kwantitatieve economische beoordeling geen aanzienlijke verstoring van het evenwicht blijkt, zijn onderzoek niet tot die beoordeling mag beperken. In een dergelijk geval dient hij te onderzoeken of een zodanige verstoring van het evenwicht het gevolg is van een ander element, zoals een beperking van een uit het nationale recht voortvloeiend recht of een extra verplichting waarin dat recht niet voorziet (arrest van 23 november 2023, Provident Polska, C‑321/22, EU:C:2023:911, punt 46).

49

Wanneer daarentegen uit een kwantitatieve economische beoordeling blijkt dat het evenwicht aanzienlijk is verstoord, kan die verstoring worden vastgesteld zonder dat het noodzakelijk is om andere elementen te onderzoeken. In het geval van een kredietovereenkomst kan een dergelijke vaststelling met name worden gedaan indien de diensten die als tegenprestatie voor de niet-rentekosten verricht worden redelijkerwijs niet behoren tot de handelingen die zijn verricht in het kader van de sluiting of het beheer van die overeenkomst, of wanneer de bedragen die als kosten van de verstrekking en het beheer van de lening voor rekening van de consument komen, kennelijk niet in verhouding staan tot het bedrag van de lening. Het staat aan de nationale rechter om bij zijn onderzoek of die bedingen het evenwicht ten nadele van de kredietnemer aanzienlijk verstoren, in dit verband rekening te houden met de effecten van de andere contractuele bedingen (zie in die zin arrest van 3 september 2020, Profi Credit Polska e.a., C‑84/19, C‑222/19 en C‑252/19, EU:C:2020:631, punt 95).

50

Het staat aan de nationale rechter om vooraf na te gaan of het onderzoek naar het mogelijk oneerlijke karakter van de betrokken contractuele bedingen inzake de niet-rentekosten van het krediet niet is uitgesloten op grond van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 (zie in die zin arrest van 23 november 2023, Provident Polska, C‑321/22, EU:C:2023:911, punt 49).

51

Volgens deze bepaling, en onder voorbehoud van artikel 8 van die richtlijn, heeft de beoordeling van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen immers geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst en evenmin op de toereikendheid van enerzijds de prijs en vergoeding, en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (arrest van 23 november 2023, Provident Polska, C‑321/22, EU:C:2023:911, punt 50).

52

In dit verband zij eraan herinnerd dat de kosten voor diensten die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van een lening of een krediet of andere soortgelijke diensten voor het verstrekken van de lening of het krediet die verbonden zijn aan de activiteiten van de kredietgever, niet kunnen worden beschouwd als een van de voornaamste verbintenissen op grond van een kredietovereenkomst [zie in die zin arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punten 22 en 23].

53

Bedingen die betrekking hebben op de door de consument aan de kredietgever verschuldigde tegenprestatie of van invloed zijn op de werkelijke prijs die door de consument aan de kredietgever moet worden betaald, behoren daarentegen in beginsel tot de in punt 50 van het onderhavige arrest vermelde tweede categorie bedingen van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13, waar het gaat om de vraag of het in de overeenkomst vastgelegde bedrag van de tegenprestatie of de prijs passend is ten opzichte van de door de kredietgever als tegenprestatie verrichte dienst (zie in die zin arrest van 3 oktober 2019, Kiss en CIB Bank, C‑621/17, EU:C:2019:820, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

54

In casu bevat de tussen partijen in het hoofdgeding gesloten overeenkomst een beding op grond waarvan de kredietnemer openingskosten moet betalen ten belope van 0,35 % van het totale bedrag van de verstrekte lening, namelijk een bedrag van 588,70 EUR. Het enkele feit dat de openingskosten worden uitgedrukt in de vorm van een percentage van dat bedrag kan op zich niet met zich brengen dat er sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen onder de in de punten 46 tot en met 49 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte voorwaarden. Voor zover dat beding in overeenstemming is met het transparantievereiste, moet artikel 3 van richtlijn 93/13 dus zo worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat het bedrag van de openingskosten in de vorm van een percentage wordt uitgedrukt.

55

Met betrekking tot de vraag of een dergelijke uitdrukkingswijze van de prijs van de diensten waarop het in het hoofdgeding aan de orde zijnde beding betrekking heeft in overeenstemming is met het transparantievereiste van artikel 5 van richtlijn 93/13, zij eraan herinnerd dat uit het antwoord op de eerste, de tweede, de vierde en de vijfde vraag volgt dat de beoordeling of een dergelijk beding „duidelijk en begrijpelijk” is in de zin van die bepaling door de verwijzende rechter moet worden verricht aan de hand van alle relevante feiten en rekening houdend met alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst. In dit verband lijkt het in beginsel niet in strijd met het transparantievereiste van artikel 5 van richtlijn 93/13 dat het bedrag voor de openingskosten waarmee op forfaitaire wijze een geheel van diensten wordt vergoed, wordt bepaald door een percentage toe te passen op het bedrag van de verstrekte lening. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om aan de hand van alle elementen rond de sluiting van de overeenkomst na te gaan of een redelijk omzichtige en oplettende consument de uit dat beding voortvloeiende financiële gevolgen kan inschatten.

56

Hieruit volgt dat, indien de verwijzende rechter vaststelt dat het betrokken beding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, in elk geval moet worden beoordeeld of dat beding eventueel oneerlijk is, ook al wordt het in feite bestreden om redenen die verband houden met de gepastheid van de prijs of de vergoeding ten opzichte van de als tegenprestatie verrichte diensten (zie in die zin arresten van 26 februari 2015, Matei, C‑143/13, EU:C:2015:127, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 23 november 2023, Provident Polska, C‑321/22, EU:C:2023:911, punt 58).

57

Gelet op het voorgaande dient op de zesde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 3 tot en met 5 van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat de prijs van de diensten die het voorwerp vormen van een contractueel openingskostenbeding dat door de nationale regelgeving wordt gedefinieerd als een vergoeding voor de diensten die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van een lening of een hypothecair krediet of andere soortgelijke diensten wordt uitgedrukt in de vorm van een percentage van het bedrag van de verstrekte lening, op voorwaarde dat de consument daadwerkelijk in staat is gesteld om de uit dat beding voor hem voortvloeiende economische gevolgen te beoordelen, de aard van de als tegenprestatie voor het openingskostenbeding verrichte diensten te begrijpen, en na te gaan dat er geen sprake is van overlapping tussen de verschillende in de overeenkomst opgenomen kosten. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, brengt een dergelijk beding geen aanzienlijke verstoring met zich mee van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument.

Zevende, achtste en tiende vraag

58

Met zijn zevende, achtste en tiende vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikel 3 en artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale rechtspraak volgens welke, gelet op een nationale regeling die bepaalt dat de openingskosten de diensten vergoeden die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van een lening of een hypothecair krediet of andere soortgelijke diensten, enkel moet worden nagegaan of het openingskostenbeding duidelijk het uit dien hoofde verschuldigde bedrag vermeldt en of dat bedrag niet hoger is dan een maximumbedrag dat overeenkomt met de gemiddelde hoogte van de openingskosten zoals die blijkt uit nationale statistieken, ook indien een nadere toelichting op de tegen vergoeding verrichte diensten en de prijs van elk van die diensten ontbreekt.

59

Volgens vaste rechtspraak heeft de bevoegdheid van het Hof betrekking op de uitlegging van het begrip „oneerlijk beding” als bedoeld in artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13, alsmede op de criteria die de nationale rechter kan of moet toepassen wanneer hij een contractueel beding aan deze richtlijn toetst, met dien verstande dat het aan die rechter staat om zich, rekening houdend met die criteria, uit te spreken over de concrete kwalificatie van een bepaald contractueel beding in het licht van de omstandigheden van het betrokken geval. Daaruit volgt dat het Hof zich in zijn antwoord dient te beperken tot het verschaffen van aanwijzingen waarmee de verwijzende rechter geacht wordt rekening te houden bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van het betrokken beding [arresten van 16 juli 2020, Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C‑224/19 en C‑259/19, EU:C:2020:578, punt 73, en 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 49].

60

Overeenkomstig die bepaling wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

61

Met betrekking tot de vraag of het vereiste van goede trouw in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 is nageleefd, moet worden vastgesteld dat de nationale rechter, gelet op de zestiende overweging van deze richtlijn, dient na te gaan of de verkoper, door op eerlijke en billijke wijze te onderhandelen met de consument, redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou hebben aanvaard indien daarover afzonderlijk was onderhandeld (arrest van 16 juli 2020, Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C‑224/19 en C‑259/19, EU:C:2020:578, punt 74).

62

De vraag of een mogelijke aanzienlijke verstoring van het evenwicht heeft plaatsgevonden kan niet louter worden beantwoord op basis van een kwantitatieve economische beoordeling die berust op een vergelijking tussen het totale bedrag van de transactie waarop de overeenkomst betrekking heeft en de kosten die overeenkomstig dat beding voor rekening komen van de consument. Een aanzienlijke verstoring van het evenwicht kan namelijk reeds resulteren uit het feit dat de rechtspositie waarin de consument als partij bij de betrokken overeenkomst krachtens de toepasselijke nationale bepalingen verkeert, in voldoende ernstige mate wordt aangetast doordat de inhoud van de rechten die de consument volgens die bepalingen aan die overeenkomst ontleent wordt beperkt of de uitoefening van die rechten wordt belemmerd, dan wel doordat aan de consument een extra verplichting wordt opgelegd waarin de nationale bepalingen niet voorzien (arrest van 3 oktober 2019, Kiss en CIB Bank, C‑621/17, EU:C:2019:820, punt 51).

63

Bovendien volgt uit artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.

64

Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat, behoudens verificatie door de verwijzende rechter, een in het nationale recht geregeld openingskostenbeding dat voorziet in de vergoeding van diensten die verband houden met het beoordelen, opstellen en individueel behandelen van een aanvraag voor een lening of hypothecair krediet, die nodig zijn om die lening of dat krediet te verkrijgen, de rechtspositie van de consument krachtens het nationale recht niet lijkt te kunnen aantasten, tenzij de als tegenprestatie verrichte diensten niet redelijkerwijs onder de hierboven beschreven diensten vallen of de ten laste van de consument gebrachte openingskosten onevenredig zijn ten opzichte van de hoogte van de lening [arrest van 16 maart 2023, Caixabank (Openingskosten van een lening), C‑565/21, EU:C:2023:212, punt 59].

65

Als onderdeel van de criteria die hij overeenkomstig de in punt 62 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak toepast om te beoordelen of er sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht, kan de bevoegde rechter wel rekening houden met nationale statistieken waaruit de gemiddelde hoogte van de openingskosten over een bepaalde periode blijkt, maar dit volstaat op zich niet. Indien de nationale rechter zich beperkt tot een vergelijking tussen enerzijds het bedrag van de openingskosten waarin een beding voorziet en waarvan hij het mogelijk oneerlijke karakter onderzoekt, en anderzijds die gemiddelde kosten, zou een dergelijke vergelijking slechts van betekenis zijn indien wordt uitgegaan van de meest recente gegevens die noodzakelijkerwijs betrekking hebben op een periode waarin richtlijn 93/13 van toepassing was.

66

Aangezien uit de in punt 36 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak volgt dat het in artikel 5 van richtlijn 93/13 genoemde transparantievereiste niet inhoudt dat de bankinstelling verplicht is om in de betrokken kredietovereenkomst de aard van de als tegenprestatie voor de vergoeding in het openingskostenbeding verrichte diensten te specificeren, moet worden geoordeeld dat de naleving van artikel 3 van deze richtlijn evenmin vereist dat het openingskostenbeding de precieze inhoud vermeldt van de diensten waar dat beding betrekking op heeft of de prijs van elk van die diensten. Hoe dan ook staat het aan de bevoegde rechter om zich ervan te vergewissen dat het vereiste van goede trouw is nageleefd en dat het beding het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen niet aanzienlijk verstoort, door met name na te gaan of de aan de consument doorberekende kosten overeenkomstig de nationale regelgeving overeenstemmen met diensten die daadwerkelijk zijn verricht door de bankinstelling die de kosten ervan heeft gedragen.

67

Gelet op een en ander moet op de zevende, de achtste en de tiende vraag worden geantwoord dat artikel 3 en artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus dienen te worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale rechtspraak volgens welke een contractueel beding dat overeenkomstig de relevante nationale regelgeving voorziet in de betaling door de consument van openingskosten die bedoeld zijn om de diensten te vergoeden die verband houden met het beoordelen, verstrekken en individueel behandelen van een aanvraag voor een lening of hypothecair krediet, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen niet aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument, ook indien de verkoper niet verplicht is om de aard van de door die openingskosten vergoede diensten of de prijs van elk van die diensten in detail toe te lichten, mits de bevoegde rechter overeenkomstig de uit de rechtspraak van het Hof voortvloeiende criteria effectief kan toetsen of er van een dergelijk verstoord evenwicht sprake is, zo nodig door de hoogte van de aan een kredietnemer opgelegde openingskosten te vergelijken met de gemiddelde hoogte van de openingskosten die tijdens een recente periode zijn vastgesteld.

Kosten

68

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich niet verzet tegen nationale rechtspraak volgens welke, gelet op een nationale regeling die bepaalt dat de openingskosten van een hypothecair krediet de diensten vergoeden die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van een lening of een hypothecair krediet of andere soortgelijke diensten, het beding dat de consument dergelijke openingskosten oplegt aan het uit dat artikel voortvloeiende transparantiebeginsel voldoet, ook indien daarin geen details worden gegeven over alle als tegenprestatie voor die openingskosten verrichte diensten op het moment dat de voorgestelde rentevoet wordt medegedeeld, geen uurtarief wordt opgegeven en de bankinstelling de consument geen gedetailleerde facturen verschaft waarin die diensten worden uitgesplitst en de daarop betrekking hebbende belastingen worden vermeld, voor zover die consument daadwerkelijk in staat is gesteld om de uit dat beding voor hem voortvloeiende economische gevolgen te beoordelen, de aard van de diensten die zijn verricht als tegenprestatie voor de in dat beding opgenomen openingskosten te begrijpen en na te gaan of er geen sprake is van overlapping tussen de verschillende in de overeenkomst opgenomen kosten of tussen de door deze kosten vergoede diensten.

 

2)

De artikelen 3 tot en met 5 van richtlijn 93/13

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich er niet tegen verzetten dat de prijs van de diensten die het voorwerp vormen van een contractueel openingskostenbeding dat door de nationale regelgeving wordt gedefinieerd als een vergoeding voor de diensten die verband houden met het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van een lening of een hypothecair krediet of andere soortgelijke diensten, wordt uitgedrukt in de vorm van een percentage van het bedrag van de verstrekte lening, op voorwaarde dat de consument daadwerkelijk in staat is gesteld om de uit dat beding voor hem voortvloeiende economische gevolgen te beoordelen, de aard van de als tegenprestatie voor het openingskostenbeding verrichte diensten te begrijpen, en na te gaan dat er geen sprake is van overlapping tussen de verschillende in de overeenkomst opgenomen kosten. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, brengt een dergelijk beding geen aanzienlijke verstoring met zich mee van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument.

 

3)

Artikel 3, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich niet verzetten tegen nationale rechtspraak volgens welke een contractueel beding dat overeenkomstig de relevante nationale regelgeving voorziet in de betaling door de consument van openingskosten die bedoeld zijn om de diensten te vergoeden die verband houden met het beoordelen, verstrekken en individueel behandelen van een aanvraag voor een lening of hypothecair krediet, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen niet aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument, ook indien de verkoper niet verplicht is om de aard van de door die openingskosten vergoede diensten of de prijs van elk van die diensten in detail toe te lichten, mits de bevoegde rechter overeenkomstig de uit de rechtspraak van het Hof voortvloeiende criteria effectief kan toetsen of er van een dergelijk verstoord evenwicht sprake is, zo nodig door de hoogte van de aan een kredietnemer opgelegde openingskosten te vergelijken met de gemiddelde hoogte van de openingskosten die tijdens een recente periode zijn vastgesteld.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.