Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

29 juli 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EU) 2016/1012 – Raszuivere fokdieren – Procedure voor de erkenning van stamboekverenigingen – Procedure voor de goedkeuring van fokprogramma’s – Mogelijkheid om de goedkeuring van nog een fokprogramma voor hetzelfde ras en voor hetzelfde grondgebied te weigeren, indien deze goedkeuring een reeds bestaand fokprogramma in gevaar kan brengen – Recht van de fokkers van raszuivere dieren om te kiezen tussen de verschillende bestaande fokprogramma’s”

In zaak C‑286/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel Braşov (bestuursrechter in eerste aanleg Braşov, Roemenië) bij beslissing van 10 april 2023, ingekomen bij het Hof op 3 mei 2023, in de procedure

Asociaţia Crescătorilor de Vaci „Bălţată Românească” Tip Simmental

tegen

Genetica din Transilvania Cooperativă Agricolă,

Agenţia Naţională pentru Zootehnie „Prof. dr. G. K. Constantinescu”,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, P. G. Xuereb (rapporteur) en A. Kumin, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Asociaţia Crescătorilor de Vaci „Bălţată Românească” Tip Simmental, vertegenwoordigd door N.‑G. Comşa-Fulga, avocată,

–        Genetica din Transilvania Cooperativă Agricolă, vertegenwoordigd door A.‑A. Arseni, D. Dobrev en L. Dobrinescu, avocaţi,

–        de Roemeense regering, vertegenwoordigd door E. Gane en L. Ghiţă als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Radu Bouyon, B. Rechena en F. Thiran als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 3, onder b), en de artikelen 8, 10 en 13 van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van verordening (EU) nr. 652/2014, de richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij („fokkerijverordening”) (PB 2016, L 171, blz. 66), alsmede van bijlage I, deel I, punt A, 4, en bijlage I, deel I, punt B, 2, onder a), bij deze verordening, gelezen in het licht van de overwegingen 21 en 24 ervan.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Asociaţia Crescătorilor de Vaci „Bălţată Românească” Tip Simmental (fokkersvereniging voor het runderras „Bălțată Românească” van het type Simmental, Roemenië; hierna: „vereniging BR”), enerzijds, en Agenția Națională pentru Zootehnie „Prof. dr. G. K. Constantinescu” (nationaal agentschap voor zoötechniek „Prof. dr. G. K. Constantinescu”, Roemenië; hierna: „agentschap voor zoötechniek”) en Genetica din Transilvania Cooperativă Agricolă (landbouwcoöperatie „Genetica van Transsylvanië”, Roemenië; hierna: „GT”), anderzijds, betreffende de verlening aan GT van de erkenning als stamboekvereniging voor de uitvoering van een fokprogramma voor het runderras „Bălțată Românească”.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 20, 21, 24, 31, 32 en 34 van verordening 2016/1012 luiden als volgt:

„(1)      Het fokken van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen speelt economisch en sociaal gezien een strategische rol in de landbouw van de [Europese] Unie en behoort tot het cultureel erfgoed van de Unie. Deze landbouwactiviteit, die bijdraagt tot voedselzekerheid in de Unie, vormt een bron van inkomsten voor de landbouwgemeenschap. Het fokken van dieren van deze soorten wordt het best bevorderd door gebruik van raszuivere fokdieren of hybride fokvarkens van vastgelegde hoge genetische kwaliteit te stimuleren.

[...]

(20)      Fokprogramma’s met raszuivere fokdieren worden uitgevoerd met als algemeen doel de productieve en niet-productieve kenmerken van dieren van een ras duurzaam te verbeteren en/of een ras in stand te houden. Die fokprogramma’s moeten betrekking hebben op een toereikend aantal raszuivere fokdieren, gehouden door fokkers die, overeenkomstig de doelstellingen die door de deelnemende fokkers algemeen worden aanvaard, door middel van fokken en selecteren wenselijke kenmerken van die dieren bevorderen en ontwikkelen of de instandhouding van het ras waarborgen. [...] Fokdieren (raszuiver of hybride) die deelnemen aan een fokprogramma worden ingeschreven in een stamboek of register met informatie over hun nakomelingen, en ondergaan, afhankelijk van de in het fokprogramma vermelde fokdoelstellingen, een prestatieonderzoek of een andere beoordeling die resulteert in de registratie van gegevens over kenmerken in verband met de doelstellingen van dat fokprogramma. [...]

(21)      Het recht om te worden erkend als stamboekvereniging of fokkerijgroepering die aan de vastgestelde criteria voldoet, moet een basisbeginsel vormen van het Unierecht inzake het fokken van dieren en een basisbeginsel van de interne markt. De bescherming van de economische activiteit van een bestaande erkende stamboekvereniging mag voor de bevoegde autoriteit geen reden vormen om te weigeren een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras te erkennen of om schendingen van de beginselen van de interne markt te rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor de goedkeuring van nog een fokprogramma of de goedkeuring van de geografische uitbreiding van een bestaand fokprogramma dat wordt uitgevoerd met hetzelfde ras of met fokdieren van datzelfde ras die kunnen worden verworven uit de fokpopulatie van de stamboekvereniging die al een fokprogramma met dat ras uitvoert. Wanneer in een lidstaat al een of meer erkende stamboekverenigingen een goedgekeurd fokprogramma voor een bepaald ras uitvoeren, moet het de bevoegde autoriteit van die lidstaat echter in bepaalde specifieke gevallen zijn toegestaan de goedkeuring [van] nog een fokprogramma voor hetzelfde ras te weigeren, zelfs indien dat fokprogramma aan alle vereisten voor goedkeuring voldoet. Een reden voor weigering kan zijn dat de goedkeuring van nog een fokprogramma voor hetzelfde ras de instandhouding van dat ras of de genetische diversiteit binnen dat ras in die lidstaat in gevaar zou brengen. De instandhouding van dat ras zou met name in het gedrang kunnen komen als gevolg van de versnippering van de fokpopulatie, wat zou kunnen leiden tot meer inteelt, meer gevallen van waargenomen genetische defecten, verlies aan selectiepotentieel of verminderde toegang van fokkers tot raszuivere dieren of levende producten daarvan. Een andere reden voor weigering kan verband houden met inconsistenties in de vastgestelde raseigenschappen of in de hoofddoelstellingen van die fokprogramma’s. Onafhankelijk van het doel van het fokprogramma, namelijk de instandhouding of de verbetering van het ras, moet de bevoegde autoriteit immers de goedkeuring van nog een fokprogramma voor hetzelfde ras kunnen weigeren wanneer verschillen tussen de hoofddoelstellingen van de twee fokprogramma’s of in de wezenlijke raseigenschappen die in die fokprogramma’s zijn gedefinieerd, tot een minder doeltreffende genetische vooruitgang voor die doelstellingen of in die kenmerken of daarmee samenhangende kenmerken zouden leiden, of wanneer een uitwisseling van dieren tussen beide fokpopulaties het gevaar zou inhouden dat die wezenlijke kenmerken van de initiële fokpopulatie weggeselecteerd of weggefokt worden. Tot slot moet een bevoegde autoriteit voor een met uitsterven bedreigd ras of een inheems ras dat niet overal voorkomt in een of meer regio’s van de Unie de goedkeuring van nog een fokprogramma voor hetzelfde ras kunnen weigeren op grond van het feit dat dat andere fokprogramma de doeltreffende tenuitvoerlegging van het bestaande fokprogramma zou verhinderen, met name wegens gebrek aan coördinatie of aan uitwisseling van genealogische en zoötechnische informatie die resulteert in het ontbreken van voordelen die met een gemeenschappelijke evaluatie van over dat ras verzamelde gegevens zouden kunnen worden behaald. Wanneer de bevoegde autoriteit de goedkeuring van een fokprogramma weigert, moet zij de aanvrager altijd de redenen daarvoor meedelen en hem het recht geven tegen die weigering in beroep te gaan.

[...]

(24)      Fokkersverenigingen, fokkerijorganisaties, met inbegrip van fokkerijorganisaties die privéondernemingen zijn, of overheidsinstanties mogen uitsluitend als stamboekvereniging worden erkend wanneer zij fokkers hebben die deelnemen aan hun fokprogramma’s en wanneer zij ervoor zorgen dat hun fokkers de vrije keuze hebben in het selecteren en fokken van hun raszuivere fokdieren, het recht hebben op inschrijving van de nakomelingen van die dieren in hun stamboeken en de mogelijkheid hebben om eigenaar van die dieren te zijn.

[...]

(31)      Grensoverschrijdende samenwerking tussen stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen die dit willen, dient te worden gefaciliteerd, waarbij tevens de vrijheid van ondernemen wordt gewaarborgd en de belemmeringen voor het vrije verkeer van fokdieren en levende producten daarvan moeten worden weggenomen.

(32)      Aangezien het kan voorkomen dat een bevoegde autoriteit meerdere fokprogramma’s moet goedkeuren die door een door haar erkende stamboekvereniging of fokkerijgroepering worden uitgevoerd en aangezien het kan voorkomen dat een bevoegde autoriteit goedkeuring moet verlenen voor de uitbreiding tot haar grondgebied van fokprogramma’s die worden uitgevoerd door een in een andere lidstaat erkende stamboekvereniging of fokkerijgroepering, moet de erkenning van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering worden losgekoppeld van de erkenning van haar fokprogramma’s. Bij de beoordeling van een verzoek tot erkenning als stamboekvereniging of fokkerijgroepering moet de bevoegde autoriteit dus ook een verzoek tot goedkeuring van ten minste één fokprogramma voorgelegd krijgen.

[...]

(34)      De relatie tussen fokkers en stamboekverenigingen moet worden verduidelijkt om met name het recht van de fokkers op deelname aan het fokprogramma binnen het geografische gebied waarvoor het is goedgekeurd en, indien voorzien is in de mogelijkheid van lidmaatschap, het recht van die fokkers om lid te worden, te waarborgen. Stamboekverenigingen moeten voorschriften hebben om geschillen tussen aan hun fokprogramma’s deelnemende fokkers te beslechten en gelijke behandeling van die fokkers te waarborgen. Ook moeten zij hun eigen rechten en plichten en die van de aan hun fokprogramma’s deelnemende fokkers vastleggen.”

4        Artikel 1 („Voorwerp en toepassingsgebied”) van deze verordening bepaalt in lid 1, onder b):

„Bij deze verordening worden vastgesteld:

[...]

b)      voorschriften voor de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en voor de goedkeuring van hun fokprogramma’s”.

5        Artikel 2 („Definities”) van die verordening bepaalt in de punten 5, 8, 9, 12 en 26 het volgende:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

5)      ‚stamboekvereniging’: een fokkersvereniging, fokkerij-organisatie of overheidsinstantie, anders dan bevoegde autoriteiten, die overeenkomstig artikel 4, lid 3, door de bevoegde autoriteit van een lidstaat erkend is met het oog op de uitvoering van een fokprogramma met raszuivere fokdieren die in de door haar bijgehouden of opgestelde stamboeken zijn ingeschreven;

[...]

8)      ‚bevoegde autoriteiten’: de autoriteiten van een lidstaat die overeenkomstig deze verordening verantwoordelijk zijn voor:

a)      de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en de goedkeuring van de fokprogramma’s die zij uitvoeren met fokdieren;

[...]

9)      ‚raszuiver fokdier’: een dier dat is ingeschreven of is geregistreerd en in aanmerking komt voor inschrijving in de hoofdsectie van een stamboek;

[...]

12)      ‚stamboek’:

a)      door een stamboekvereniging bijgehouden stamboek, bestand of informatiedrager bestaande uit een hoofdsectie en, indien de stamboekvereniging daartoe besluit, een of meer aanvullende secties voor dieren van dezelfde soort die niet voor inschrijving in de hoofdsectie in aanmerking komen;

[...]

26)      ‚fokprogramma’: een reeks systematische verrichtingen, waaronder het registreren, selecteren, fokken en uitwisselen van fokdieren en levende producten daarvan, opgezet en uitgevoerd met het oog op de instandhouding of de verbetering van gewenste fenotypische en/of genotypische eigenschappen bij de beoogde fokpopulatie.”

6        De artikelen 4 tot en met 12 zijn opgenomen in hoofdstuk II („Erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen in de lidstaten en goedkeuring van fokprogramma’s”) van die verordening.

7        Artikel 4 („Erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen”) van verordening 2016/1012 luidt als volgt:

„1.      Met betrekking tot raszuivere fokdieren kunnen fokkersverenigingen, fokkerijorganisaties of overheidsinstanties een aanvraag tot erkenning als stamboekvereniging indienen bij de bevoegde autoriteiten.

[...]

3.      De bevoegde autoriteiten beoordelen de in lid 1 bedoelde aanvragen. Zij erkennen als stamboekvereniging iedere in lid 1, eerste alinea bedoelde aanvrager en als fokkerijgroepering iedere in lid 1, tweede alinea bedoelde aanvrager die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)      het hoofdkantoor bevindt zich op het grondgebied van de lidstaat waar de bevoegde autoriteit is gevestigd;

b)      in de aanvraag wordt aangetoond dat de aanvrager aan de voorschriften van deel 1 van bijlage I voldoet voor zijn fokprogramma’s waarvoor hij overeenkomstig artikel 8, lid 3, [...] een aanvraag tot goedkeuring wil doen;

c)      de aanvraag bevat, voor elk van de voorgenomen fokprogramma’s, een ontwerpversie van het fokprogramma die de informatie als bedoeld in deel 2 van bijlage I bevat, [...];

d)      bij de indiening van de in lid 1 bedoelde aanvraag dient de aanvrager overeenkomstig artikel 8, lid 2, een aanvraag tot goedkeuring in voor ten minste één van de voorgenomen fokprogramma’s.”

8        In artikel 8 („Goedkeuring van door stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen uitgevoerde fokprogramma’s”) van deze verordening is bepaald:

„1.      Een stamboekvereniging of fokkerijgroepering dient aanvragen tot goedkeuring van haar fokprogramma’s in bij de bevoegde autoriteit die die stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend.

[...]

3.      De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit beoordeelt die fokprogramma’s en keurt die goed, op voorwaarde dat zij:

a)      een of meer van de volgende doelen nastreven:

i)      in het geval van raszuivere fokdieren:

–        de verbetering van het ras;

–        de instandhouding van het ras;

[...]

[...]

b)      de selectie- en fokdoelstellingen gedetailleerd beschrijven;

c)      voldoen aan de vereisten van deel 2 van bijlage I [...].

[...]

5.      Wanneer er gedurende ten minste 24 maanden geen fokkers van wie het bedrijf, waar zij hun fokdieren houden, is gevestigd op een bepaald deel van het geografische gebied, deelnemen aan een overeenkomstig lid 3 goedgekeurd fokprogramma, kan de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit de betrokken stamboekvereniging of fokkerijgroepering verzoeken het geografische gebied van haar fokprogramma zodanig aan te passen dat het desbetreffende deel daar niet meer toe behoort.”

9        In artikel 10 („Afwijkingen van artikel 8, lid 3, betreffende de goedkeuring van fokprogramma’s”) van die verordening staat te lezen:

„1.      In afwijking van artikel 8, lid 3, kan de bevoegde autoriteit die een stamboekvereniging overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, weigeren een fokprogramma van [die] stamboekvereniging [...] [dat] aan de vereisten van deel 2 van bijlage I [...] voldoet, goed te keuren indien dat fokprogramma het reeds in die lidstaat goedgekeurde fokprogramma van een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras in gevaar zou brengen voor wat betreft ten minste één van de volgende aspecten:

a)      de essentiële kenmerken van de raseigenschappen of de hoofddoelstellingen van dat fokprogramma;

b)      de instandhouding van dat ras of het behoud van de genetische diversiteit binnen dat ras; of

c)      indien dat fokprogramma is gericht op de instandhouding van dat ras, de doeltreffende tenuitvoerlegging van dat fokprogramma:

i)      in het geval van een met uitsterven bedreigd ras; of

ii)      in het geval van een inheems ras dat niet wijdverspreid is over een of meer grondgebieden van de Unie.

2.      Voor de toepassing van lid 1 houdt de bevoegde autoriteit naar behoren rekening met het volgende:

a)      het aantal fokprogramma’s dat reeds voor dat ras in die lidstaat is goedgekeurd;

b)      de omvang van de fokpopulaties waarop die fokprogramma’s betrekking hebben;

c)      de mogelijke genetische inbreng van fokprogramma’s die voor hetzelfde ras door andere stamboekverenigingen in andere lidstaten of door fokorganen in derde landen worden uitgevoerd.”

10      Artikel 13 („Rechten van fokkers die deelnemen aan overeenkomstig artikel 8, lid 3, [...] goedgekeurde fokprogramma’s”) van die verordening bepaalt:

„1.      Fokkers hebben het recht deel te nemen aan een overeenkomstig artikel 8, lid 3, [...] goedgekeurd fokprogramma, op voorwaarde dat:

a)      hun fokdieren gehouden worden op bedrijven die binnen het geografische gebied van dat fokprogramma zijn gelegen;

b)      hun fokdieren behoren tot het ras, in het geval van raszuivere fokdieren, [...] waarop dat fokprogramma betrekking heeft.

2.      Fokkers die deelnemen aan een overeenkomstig artikel 8, lid 3, [...] goedgekeurd fokprogramma, hebben het recht:

a)      hun raszuivere fokdieren te laten inschrijven in de hoofdsectie van het stamboek die overeenkomstig de artikelen 18 en 20 door de stamboekvereniging voor het ras is opgesteld;

[...]

3.      Naast de in de leden 1 en 2 bedoelde rechten hebben de in lid 1 bedoelde fokkers, indien de voorschriften van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen lidmaatschap mogelijk maken, ook het recht om:

a)      lid te worden van die stamboekvereniging of fokkerijgroepering;

b)      deel te nemen aan de vaststelling en ontwikkeling van het fokprogramma overeenkomstig het in bijlage I, deel 1, punt B, 1, onder b), bedoelde huishoudelijk reglement.”

11      Artikel 18, lid 2, van verordening 2016/1012 luidt als volgt:

„Stamboekverenigingen mogen de inschrijving van een raszuiver fokdier in de hoofdsectie van hun stamboeken niet weigeren om de reden dat het reeds is ingeschreven in de hoofdsectie van een stamboek van hetzelfde ras [...].”

12      Bijlage I („Erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en de goedkeuring van de fokprogramma’s als bedoeld in hoofdstuk II”) bij deze verordening bevat drie delen.

13      Deel 1 [„Voorschriften voor de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, onder b)”] van deze bijlage luidt:

„A.      Fokkersverenigingen, fokkerijorganisaties, in gesloten productiesystemen werkende privéondernemingen, en overheidsinstanties:

[...]

4.      beschikken voor elk fokprogramma over een voldoende grote populatie fokdieren binnen de geografische gebieden die onder die fokprogramma’s zullen vallen;

[...]

B.      Naast de voorschriften onder A[:]

1.      geldt voor fokkersverenigingen, fokkerijorganisaties en overheidsinstanties dat zij:

a)      beschikken over voldoende fokkers om deel te nemen aan elk van hun fokprogramma’s;

b)      een huishoudelijk reglement hebben vastgesteld:

i)      tot regeling van het beslechten van geschillen met fokkers die deelnemen aan hun fokprogramma’s;

ii)      om de gelijke behandeling te waarborgen van fokkers die deelnemen aan hun fokprogramma’s;

iii)      waarin de rechten en plichten zijn neergelegd van fokkers die deelnemen aan hun fokprogramma’s en van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering;

iv)      waarin de rechten en plichten zijn neergelegd van leden, indien fokkers lid kunnen worden;

2.      niets in het in punt 1, onder b), bedoelde huishoudelijk reglement belet fokkers die deelnemen aan de fokprogramma’s om:

a)      vrij te kiezen bij het selecteren en fokken van hun fokdieren;

[...]”

14      Deel 2 („Voorschriften voor de goedkeuring van fokprogramma’s die door stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen worden uitgevoerd, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3 [...]”) van die bijlage bepaalt:

„1.      Het fokprogramma, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3, [...] omvat:

a)      informatie over het doel, te weten: de instandhouding van het ras, de verbetering van het ras, de foklijn of de kruising, de creatie van een nieuw ras, een nieuwe foklijn of een nieuwe kruising, of de reconstructie van een ras, of een combinatie daarvan;

[...]

2.      Het fokprogramma bestrijkt een voldoende ruime populatie van fokdieren en een toereikend aantal fokkers binnen het geografische gebied waar het wordt uitgevoerd of zal worden uitgevoerd.”

 Roemeens recht

15      Lege zootehniei nr. 32/2019 (wet nr. 32/2019 inzake zoötechniek) van 16 januari 2019 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 53, van 21 januari 2019), in de versie die van kracht was op de datum van de feiten in het hoofdgeding, bepaalt in artikel 7:

„Stamboekverenigingen en/of fokkerijgroeperingen en fokkersverenigingen/‑organisaties worden door het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling via de bevoegde nationale zoötechnische autoriteit erkend als partners bij de uitwerking van het beleid, de strategieën, de fokprogramma’s en het beleid inzake de producten.”

16      Artikel 21 van deze wet luidt als volgt:

„De organisatie en het verloop van de activiteiten op het gebied van de selectie en het fokken van dieren geschieden in overeenstemming met de Uniewetgeving en de nationale wetgeving.”

17      In artikel 24 van dezelfde wet is bepaald:

„1.      De erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en de goedkeuring van fokprogramma’s gebeurt door de bevoegde nationale zoötechnische autoriteit, overeenkomstig de Uniewetgeving.

2.      De bevoegde nationale zoötechnische autoriteit beoordeelt en keurt de door een stamboekvereniging of fokkerijgroepering ingediende fokprogramma’s slechts goed op voorwaarde dat zij:

a)      een of meer van de volgende doelen nastreven:

1.      de verbetering van het ras, de foklijn of de kruising;

2.      de instandhouding van het ras of de foklijn;

[...]

[...]

3.      De bevoegde nationale zoötechnische autoriteit die een stamboekvereniging heeft erkend, kan de goedkeuring van een fokprogramma weigeren indien dit fokprogramma een reeds goedgekeurd fokprogramma van een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras in gevaar zou brengen voor wat betreft ten minste een van de volgende aspecten:

a)      de essentiële kenmerken van de raseigenschappen of de hoofddoelstellingen van dat fokprogramma;

b)      de instandhouding van dat ras of het behoud van de genetische diversiteit binnen dat ras;

c)      in het geval van een met uitsterven bedreigd ras of in het geval van een inheems ras dat niet wijdverspreid is.

4.      Voor de toepassing van lid 3 houdt de bevoegde nationale zoötechnische autoriteit naar behoren rekening met het volgende:

a)      het aantal fokprogramma’s dat reeds voor dat ras is goedgekeurd;

b)      de omvang van de fokpopulaties waarop die fokprogramma’s betrekking hebben.”

18      Hotărâre Guvernului nr. 1188/2014 privind organizarea și funcționarea Agenției Naționale pentru Zootehnie „Prof. dr. G. K. Constantinescu” (regeringsbesluit nr. 1188/2014 inzake de organisatie en de werking van het nationaal Agentschap voor zoötechniek „Prof. dr. G. K. Constantinescu”) van 29 december 2014 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 21, van 12 januari 2015), in de versie die van kracht was op de datum van de feiten in het hoofdgeding, bepaalde in artikel 1, lid 1:

„Het [agentschap voor zoötechniek], opgericht bij artikel 8 van [Lege nr.°139/2014 privind unele măsuri pentru reorganizarea Ministerului agriculturii și Dezvoltării Rurale, precum și a unor structuri în subordinea acestuia (wet nr. 139/2014 betreffende bepaalde maatregelen tot reorganisatie van het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling en van bepaalde daaronder vallende structuren) van 15 oktober 2014 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 758, van 20 oktober 2014)], zoals later gewijzigd, is een gespecialiseerd orgaan van de centrale overheid met rechtspersoonlijkheid, dat volledig uit de staatsbegroting wordt gefinancierd en onder het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling valt.”

19      Artikel 5 van dit regeringsbesluit bepaalde onder a) en i):

„Overeenkomstig zijn werkterrein en onder de bij de wet bepaalde voorwaarden is het agentschap voor zoötechniek bevoegd:

a)      stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen te erkennen met het oog op de uitvoering van een fokprogramma met raszuivere fokdieren die in het stamboek of de stamboeken zijn ingeschreven, of van een fokprogramma met hybride fokvarkens die zijn geregistreerd in het (de) door haar beheerde of opgestelde fokregister(s);

[...]

i)      fokprogramma’s goed te keuren die worden uitgevoerd met fokdieren door erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20      Bij besluit van 24 november 2020 heeft het agentschap voor zoötechniek GT krachtens artikel 4, lid 3, van verordening 2016/1012 erkend als stamboekvereniging met het oog op de uitvoering van een fokprogramma met raszuivere fokdieren van het runderras „Bălțată Românească” (hierna: „fokprogramma van GT”). Bij besluit van 2 december 2020 (hierna, samen met het besluit van 24 november 2020: „betrokken besluiten”) heeft bovengenoemd agentschap dit programma goedgekeurd.

21      De vereniging BR, in haar hoedanigheid van door het agentschap voor zoötechniek erkende stamboekvereniging, waarvan het in 2011 voor hetzelfde runderras „Bălțată Românească” goedgekeurde fokprogramma nog steeds liep, heeft tegen de betrokken besluiten beroep ingesteld bij de Curte de Apel Braşov (bestuursrechter in eerste aanleg Braşov, Roemenië), de verwijzende rechter.

22      Ter ondersteuning van haar beroep heeft deze vereniging in wezen betoogd dat het fokprogramma van GT, dat betrekking had op fokdieren van hetzelfde ras in hetzelfde geografische gebied, namelijk het grondgebied van Roemenië, en dat dezelfde doelstelling van verbetering van het betrokken ras nastreefde als haar eigen fokprogramma, laatstgenoemd programma in gevaar kon brengen doordat de goedkeuring ervan zou hebben geleid tot het vertrek van een groot aantal fokkers uit het fokprogramma van die vereniging en ernstige financiële schade zou hebben veroorzaakt.

23      De verwijzende rechter merkt om te beginnen op dat in casu volgens de conclusie van een deskundigenverslag van de interne dienst van het agentschap voor zoötechniek „het fokprogramma [van GT] het fokprogramma van [de vereniging BR] in gevaar [zou] brengen wegens de versnippering van de fokpopulatie, aangezien hoe kleiner die populatie is, hoe vaker inteelt plaatsvindt, waardoor de genetische vooruitgang afneemt. Bovendien zijn de twee programma’s niet identiek, worden zij grotendeels in hetzelfde geografische gebied van Roemenië uitgevoerd en overlappen zij elkaar, wat betekent dat één enkel fokprogramma voor hetzelfde ras doeltreffender is dan meerdere soortgelijke programma’s naast elkaar”.

24      De verwijzende rechter merkt eveneens op dat de vereniging BR bij de kamer voor administratieve en fiscale geschillen van deze rechterlijke instantie om opschorting van de tenuitvoerlegging van de betrokken besluiten heeft verzocht en dat dit verzoek bij beslissing van 4 juni 2021 is afgewezen op grond dat, anders dan deze vereniging stelt, ten eerste de procedures voor de erkenning van een stamboekvereniging en voor de goedkeuring van haar fokprogramma(’s) niet gelijktijdig plaatsvinden, aangezien de tweede procedure overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening 2016/1012 moest plaatsvinden na de eerste, en ten tweede het fokprogramma van GT naar behoren heeft voldaan aan het vereiste van bijlage I, deel 1, punt A, 4, van die verordening, betreffende het bestaan van een voldoende grote populatie fokdieren in het door dat programma bestreken geografische gebied, hetgeen in casu blijkt uit het feit dat de GT aan het agentschap voor zoötechniek een lijst van dieren had meegedeeld waarvan de respectieve fokkers om deelname aan haar fokprogramma hadden verzocht. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt ook dat het hoger beroep dat deze vereniging tegen die beslissing heeft ingesteld bij de Înalta Curte de Casație şi Justiție (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië), bij arrest van 5 april 2022 is verworpen.

25      De verwijzende rechter benadrukt evenwel dat in een zaak die vergelijkbaar is met die welke in het hoofdgeding aan de orde is, de kamer voor administratieve en fiscale geschillen van deze rechterlijke instantie een tegengestelde benadering heeft gevolgd door de verzoeken toe te wijzen waarmee dezelfde vereniging opkwam tegen de erkenning van een andere fokkersvereniging van runderen als stamboekvereniging en tegen de goedkeuring van het fokprogramma van laatstgenoemde vereniging. Thans is in deze zaak hoger beroep aanhangig bij de Înalta Curte de Casație şi Justiție.

26      Gelet op het voorgaande vraagt de verwijzende rechter zich ten eerste af welke voorwaarden gelden voor de erkenning van stamboekverenigingen. Hij vraagt zich in het bijzonder af of artikel 4, lid 3, onder b), van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van overweging 21 van en bijlage I, deel 1, punt A, 4, bij die verordening, aldus moet worden uitgelegd dat een entiteit als stamboekvereniging kan worden erkend wanneer zij op het moment van de aanvraag tot erkenning slechts voornemens is om – door middel van de ondertekening van aanvragen of het aangaan van verbintenissen daartoe – fokkers te werven die reeds deelnemen aan een ander goedgekeurd fokprogramma van een andere stamboekvereniging, dan wel in die zin dat de erkenning slechts kan worden verkregen indien die fokkers op de datum van indiening van de aanvraag tot erkenning daadwerkelijk deel uitmaken van het „fokkersbestand” van de stamboekvereniging die om erkenning verzoekt.

27      Ten tweede vraagt de verwijzende rechter zich af onder welke voorwaarden fokprogramma’s worden goedgekeurd. Onder verwijzing naar artikel 13 van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van overweging 24 en bijlage I, deel 1, punt B, 2, onder a), vraagt hij zich in dit verband in de eerste plaats af of het de fokkers van raszuivere dieren vrijstaat om een reeds goedgekeurd fokprogramma te verlaten teneinde deel te nemen aan een ander fokprogramma waarvoor goedkeuring nog dient te worden gegeven. Indien die vrijheid zou bestaan, moet worden bepaald in hoeverre zij eventueel kan worden beperkt door de noodzaak – als bedoeld in artikel 10, lid 1, van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van overweging 21 van die verordening – om een reeds lopend fokprogramma niet in gevaar te brengen.

28      In de tweede plaats vraagt deze rechter zich af hoe de uitdrukking „kan [...] weigeren” in dat artikel 10, lid 1, moet worden uitgelegd. Hij vraagt zich in het bijzonder af of deze uitdrukking suggereert dat de bevoegde nationale autoriteit over een zekere beoordelingsmarge beschikt bij de goedkeuring van fokprogramma’s, dan wel of deze autoriteit verplicht is om de goedkeuring van een nieuw fokprogramma te weigeren indien dit een reeds bestaand programma in gevaar kan brengen.

29      In de derde en laatste plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of verschillende fokprogramma’s voor fokdieren van hetzelfde ras en in hetzelfde geografische gebied, die soortgelijke doelstellingen in verband met de verbetering van het betrokken ras nastreven, naast elkaar kunnen bestaan.

30      Tegen deze achtergrond heeft de Curte de Apel Braşov de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 4, lid 3, onder b), van verordening [2016/1012], gelezen in samenhang met overweging 24 van en bijlage I, deel 1, punt A, 4, bij deze verordening, aldus worden uitgelegd dat een stamboekvereniging ook kan worden erkend als zij slechts voornemens is – door middel van de ondertekening van aanvragen of het aangaan van verbintenissen daartoe – fokkers te werven die reeds zijn ingeschreven voor een ander goedgekeurd fokprogramma van een andere stamboekvereniging, dan wel in die zin dat het noodzakelijk is dat die fokkers op de datum van indiening van de aanvraag tot erkenning daadwerkelijk deel uitmaken van het fokkersbestand van de stamboekvereniging die om erkenning verzoekt?

2)      Moeten artikel 13 van en bijlage I, deel 1, punt B, 2, onder a), bij verordening 2016/1012, gelezen in samenhang met overweging 24 ervan, aldus worden uitgelegd dat fokkers vrij zijn te kiezen in welke fokprogramma’s voor de verbetering van het ras zij hun raszuivere fokdieren inschrijven en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dat die vrijheid kan worden beperkt door de noodzaak dat een fokprogramma waaraan die fokkers reeds deelnemen niet in het gedrang of in gevaar wordt gebracht wanneer die fokkers overstappen of toezeggen over te stappen naar een ander fokprogramma waarvoor goedkeuring nog dient te worden gegeven?

3)      Moet artikel 10, lid 1, van verordening 2016/1012, gelezen in samenhang met overweging 21 ervan, aldus worden uitgelegd dat indien een van de situaties onder a) tot en met c) van artikel 10, lid 1, aan de orde is, de bevoegde autoriteit die de stamboekvereniging heeft erkend, verplicht is tot weigering van de goedkeuring van het fokprogramma dat een ander programma in gevaar dreigt te brengen voor wat betreft de [in dat artikel] genoemde aspecten, dan wel in die zin dat het gebruik van de woorden ‚kan [...] weigeren’ betekent dat de autoriteit in dat kader over een discretionaire bevoegdheid beschikt?

4)      Moeten de artikelen 8 en 10 van verordening 2016/1012, gelezen in samenhang met overweging 21 ervan, aldus worden uitgelegd dat wanneer in een lidstaat reeds een fokprogramma wordt uitgevoerd dat de verbetering van het ras tot hoofddoel heeft, goedkeuring mag worden gegeven aan een nieuw fokprogramma voor hetzelfde ras, in dezelfde staat (voor hetzelfde geografische gebied), dat eveneens de verbetering van het ras tot hoofddoel heeft en in het kader waarvan fokdieren kunnen worden geselecteerd uit het fokprogramma dat reeds wordt uitgevoerd?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

31      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 3, onder b), van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van overweging 24 van en bijlage I, deel 1, bij deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een erkenning als stamboekvereniging wordt verleend aan een aanvrager die zich, om aan te tonen dat hij over een voldoende grote populatie fokdieren en een toereikend aantal fokkers beschikt, beroept op verbintenissen tot deelname die zijn ondertekend door fokkers die reeds in een fokprogramma bij een andere erkende stamboekvereniging zijn ingeschreven.

 Ontvankelijkheid

32      De Roemeense regering betoogt primair dat de eerste prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is, in wezen omdat een antwoord op deze vraag niet noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding. Volgens deze regering dient de verwijzende rechter enkel feitelijke verificaties te verrichten en beschikt hij bovendien over de relevante informatie om te beoordelen of is voldaan aan de vereisten van verordening 2016/1012 wat betreft het aantal fokkers en dieren dat vereist is met het oog op de erkenning van een stamboekvereniging. Bovendien is deze vraag overbodig ten opzichte van de derde en de vierde prejudiciële vraag.

33      In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging of de geldigheid van een Unierechtelijke regel is het Hof bijgevolg in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 18 april 2024, Girelli Alcool, C‑509/22, EU:C:2024:341, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Bijgevolg geldt voor vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging of toetsing van de geldigheid van een regel van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 18 april 2024, Girelli Alcool, C‑509/22, EU:C:2024:341, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      In casu moet worden vastgesteld dat de eerste prejudiciële vraag betrekking heeft op de uitlegging van verordening 2016/1012 en ertoe strekt de bewijsvereisten die worden gesteld voor de verlening van een erkenning als stamboekvereniging te verduidelijken.

36      In dit verband lijkt de gevraagde uitlegging van het Unierecht verband te houden met het voorwerp van het hoofdgeding, dat betrekking heeft op de erkenning van GT als stamboekvereniging op grond van deze verordening. De gestelde vraag strekt er juist toe de in die verordening gestelde vereisten te verduidelijken. Bovendien blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier geenszins dat het vraagstuk van hypothetische aard is. Voorts bevat het verzoek om een prejudiciële beslissing de feitelijke en juridische gegevens die het Hof nodig heeft om de gestelde vraag te kunnen beantwoorden. De omstandigheid, ten slotte, dat diezelfde vraag overbodig is ten opzichte van andere vragen die in hetzelfde verzoek om een prejudiciële beslissing zijn gesteld, heeft geen invloed op de ontvankelijkheid ervan. In die omstandigheden kan het in punt 34 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte vermoeden van relevantie niet ter discussie worden gesteld.

37      Hieruit volgt dat de eerste vraag ontvankelijk is.

 Ten gronde

38      Opgemerkt dient te worden dat volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en met de doelstellingen en het oogmerk van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De ontstaansgeschiedenis van een bepaling van Unierecht kan ook elementen aan het licht brengen die relevant zijn voor de uitlegging ervan (arrest van 11 januari 2024, Inditex, C‑361/22, EU:C:2024:17, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Krachtens artikel 4, lid 3, tweede volzin, van verordening 2016/1012 erkennen de bevoegde autoriteiten als stamboekvereniging aanvragers die voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld onder a) tot en met d) van deze bepaling.

40      Artikel 4, lid 3, onder b), van verordening 2016/1012 bepaalt dat in de aanvraag tot erkenning moet worden aangetoond dat de aanvrager aan de voorschriften van deel 1 van bijlage I bij deze verordening voldoet voor zijn fokprogramma’s waarvoor hij een aanvraag tot goedkeuring wil doen.

41      Overeenkomstig bijlage I, deel 1, punt A, 4, bij diezelfde verordening moet de aanvrager voor elk fokprogramma over een voldoende grote populatie fokdieren beschikken binnen de geografische gebieden die onder die fokprogramma’s zullen vallen. Bovendien moet de aanvrager volgens bijlage I, deel 1, punt B, 1, onder a), bij verordening 2016/1012 beschikken over voldoende fokkers die deelnemen aan elk van hun fokprogramma’s. In dit verband zij eraan herinnerd dat het aan de nationale rechter staat om na te gaan of in elk concreet geval al dan niet aan deze vereisten is voldaan.

42      De bewoordingen van artikel 4, lid 3, van verordening 2016/1012 staan er dus niet aan in de weg dat het bewijs dat de aanvragende vereniging over een voldoende grote populatie fokdieren en over voldoende fokkers beschikt, berust op verbintenissen tot deelname die zijn ondertekend door fokkers die reeds in een fokprogramma bij een andere erkende stamboekvereniging zijn ingeschreven en die dus niet formeel als lid zijn aangesloten bij die aanvragende vereniging.

43      Wat de context van deze bepaling betreft, moet worden opgemerkt dat de aanvragers volgens overweging 24 van verordening 2016/1012 uitsluitend als stamboekvereniging mogen worden erkend „wanneer zij fokkers hebben die deelnemen aan hun fokprogramma’s”. Uit artikel 8, lid 5, van die verordening blijkt echter dat een door de bevoegde nationale autoriteit goedgekeurd fokprogramma gedurende ten minste 24 maanden zonder deelname van dieren kan worden uitgevoerd.

44      Bovendien blijkt ook uit overweging 34 en artikel 13, lid 3, van alsmede bijlage I, deel 1, punt B, 1, onder b), iv), bij die verordening, dat de deelname van fokkers niet noodzakelijkerwijs vereist dat zij lid zijn van een stamboekvereniging, zodat de formele affiliatie bij een dergelijke vereniging niet bepalend kan zijn voor de beoordeling of een dergelijke vereniging voldoet aan de erkenningsvoorwaarden van die verordening.

45      Ten slotte moet ook worden vastgesteld dat volgens overweging 32 van verordening 2016/1012 de erkenning van de stamboekvereniging moet worden losgekoppeld van de erkenning van haar fokprogramma(’s).

46      Wat de door verordening 2016/1012 nagestreefde doelstellingen betreft, moet worden opgemerkt dat deze verordening, gelet op overweging 1, tot doel heeft het fokken van met name runderen te bevorderen door daartoe het gebruik van raszuivere fokdieren te stimuleren. Bovendien moet volgens overweging 21, eerste en tweede volzin, van deze verordening het recht om te worden erkend als stamboekvereniging of fokkerijgroepering die aan de vastgestelde criteria voldoet, een basisbeginsel vormen van het Unierecht inzake het fokken van dieren en een basisbeginsel van de interne markt. De bescherming van de economische activiteit van een bestaande erkende stamboekvereniging mag voor de bevoegde autoriteit geen reden vormen om te weigeren een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras te erkennen of om schendingen van de beginselen van de interne markt te rechtvaardigen. Uit overweging 31 van die verordening blijkt ook dat deze tot doel heeft de vrijheid van ondernemen te waarborgen en de belemmeringen voor het vrije verkeer van fokdieren en levende producten daarvan weg te nemen.

47      Het nastreven van de doelstellingen die erin bestaan het fokken van runderen te stimuleren en de afzet ervan in het intracommunautaire handelsverkeer te ontwikkelen, vooronderstelt dus dat er in de verschillende lidstaten voldoende stamboekverenigingen bestaan. In deze context moedigt verordening 2016/1012 de erkenning van nieuwe stamboekverenigingen aan (zie naar analogie arrest van 11 november 2004, Zuchtverband für Ponys, C‑216/02, EU:C:2004:703, punten 32 en 33).

48      Indien een aanvraag tot erkenning zou kunnen worden afgewezen op de enkele grond dat zij is gebaseerd op verbintenissen tot deelname die zijn ondertekend door fokkers die reeds in een fokprogramma voor hetzelfde ras zijn ingeschreven bij een andere reeds erkende stamboekvereniging, zou de verwezenlijking van de in de overwegingen 1, 21 en 31 van verordening 2016/1012 genoemde doelstellingen dus in gevaar kunnen komen.

49      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 3, onder b), van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van overweging 24 van en bijlage I, deel 1, bij deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een erkenning als stamboekvereniging wordt verleend aan een aanvrager die zich, om aan te tonen dat hij over een voldoende grote populatie fokdieren en een toereikend aantal fokkers beschikt, beroept op verbintenissen tot deelname die zijn ondertekend door fokkers die reeds in een fokprogramma bij een andere erkende stamboekvereniging zijn ingeschreven.

 Tweede tot en met vierde vraag

50      Met zijn tweede tot en met vierde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10 van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van artikel 13 en de overwegingen 21 en 24 van alsmede bijlage I, deel 1, punt B, 2, onder a), bij deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat, ten eerste, wanneer in een lidstaat reeds een fokprogramma wordt uitgevoerd dat de verbetering van een bepaald dierenras tot hoofddoel heeft, de bevoegde autoriteit van die staat een nieuw fokprogramma kan goedkeuren dat door een andere stamboekvereniging voor hetzelfde dierenras wordt ingediend, dat betrekking heeft op hetzelfde geografische gebied en hetzelfde doel nastreeft en in het kader waarvan fokdieren zijn verworven uit de fokpopulatie van het reeds lopende fokprogramma, en ten tweede, wanneer die goedkeuring een of meer van de in artikel 10, lid 1, onder a) tot en met c), van verordening 2016/1012 bedoelde aspecten in gevaar kan brengen, die autoriteit de verplichting en niet louter de mogelijkheid heeft om de goedkeuring van het nieuwe fokprogramma te weigeren.

 Ontvankelijkheid

51      De Roemeense regering betoogt dat de tweede vraag niet-ontvankelijk is, omdat een antwoord op die vraag niet noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding en omdat die vraag overbodig is ten opzichte van de derde en de vierde vraag.

52      Om dezelfde redenen als die welke in punt 36 van het onderhavige arrest zijn uiteengezet, moet worden vastgesteld dat het vermoeden van relevantie van de tweede vraag niet ter discussie kan worden gesteld. Deze vraag is dus ontvankelijk.

 Ten gronde

53      In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de bevoegde autoriteit weliswaar krachtens artikel 8, lid 3, van verordening 2016/1012 de bij haar ingediende fokprogramma’s goedkeurt op voorwaarde dat aan de voorwaarden onder a) tot en met c) van dat lid is voldaan, maar dat artikel 10 van deze verordening in dit verband voorziet in een afwijking, door in lid 1 te bepalen dat de bevoegde autoriteit die een stamboekvereniging heeft erkend, kan weigeren een fokprogramma van die vereniging goed te keuren indien dat fokprogramma het reeds in die lidstaat goedgekeurde fokprogramma van een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras in gevaar zou brengen voor wat betreft ten minste een van de in dat artikel 10, lid 1, onder a) tot en met c), bedoelde aspecten.

54      Artikel 10, lid 2, van verordening 2016/1012 somt de criteria op waarmee deze autoriteit rekening moet houden bij de beoordeling van het bestaan van een dergelijk risico; daartoe behoren criteria die verband houden met, ten eerste, het aantal fokprogramma’s dat reeds voor dat ras in die lidstaat is goedgekeurd en, ten tweede, de omvang van de fokpopulaties waarop die fokprogramma’s betrekking hebben.

55      In de tweede plaats moet echter worden vastgesteld dat overweging 21 van verordening 2016/1012 uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om „nog een fokprogramma” voor hetzelfde ras, voor hetzelfde geografische gebied en met dezelfde doelstelling als die van een reeds bestaand fokprogramma goed te keuren. Uit diezelfde overweging blijkt ook dat de Uniewetgever de mogelijkheid wilde toestaan dat een dergelijk bijkomend programma wordt gepland met fokdieren „die kunnen worden verworven uit de fokpopulatie van de stamboekvereniging die al een fokprogramma met [hetzelfde] ras uitvoert”.

56      In deze context verduidelijkt artikel 18, lid 2, van die verordening dat „[s]tamboekverenigingen [...] de inschrijving van een raszuiver fokdier in de hoofdsectie van hun stamboeken niet [mogen] weigeren om de reden dat het reeds is ingeschreven in de hoofdsectie van een stamboek van hetzelfde ras”.

57      Bovendien blijkt ondubbelzinnig uit artikel 13, lid 1, van deze verordening dat fokkers het recht hebben om deel te nemen aan een goedgekeurd fokprogramma, voor zover zij voldoen aan de onder a) en b) van deze bepaling gestelde voorwaarden.

58      In de derde plaats zij eraan herinnerd dat artikel 10, lid 1, van verordening 2016/1012 een uitzondering vormt op de algemene regeling van artikel 8, lid 3, van die verordening, volgens welke de bevoegde autoriteit de bij haar ingediende fokprogramma’s moet goedkeuren op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorwaarden onder a) tot en met c) van laatstgenoemde bepaling. Volgens vaste rechtspraak van het Hof dienen uitzonderingen strikt te worden uitgelegd om te voorkomen dat algemene regelingen worden uitgehold [arrest van 28 oktober 2022, Generalstaatsanwaltschaft München (Uitlevering en ne bis in idem), C‑435/22 PPU, EU:C:2022:852, punt 120 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

59      Bovendien gebruikt artikel 10, lid 1, van verordening 2016/1012 de uitdrukking „kan [...] weigeren”. Voorts wordt in overweging 21 van die verordening de weigering van goedkeuring van een nieuw fokprogramma in limitatieve bewoordingen gesteld, aangezien het de bevoegde autoriteit van een lidstaat volgens de bewoordingen ervan „in bepaalde specifieke gevallen [moet] zijn toegestaan de goedkeuring [van] nog een fokprogramma voor hetzelfde ras te weigeren”.

60      Hieruit volgt dat verordening 2016/1012 de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een beoordelingsmarge laat op grond waarvan zij kunnen weigeren een nieuw fokprogramma goed te keuren, ook al voldoet het aan de voorwaarden van bijlage I bij die verordening, wanneer een dergelijk programma een reeds bestaand fokprogramma in gevaar dreigt te brengen wat een of meer van de limitatief in artikel 10, lid 1, onder a) tot en met c), opgesomde aspecten betreft, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. Buiten die omstandigheden zijn de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening 2016/1012 gehouden de bij hen ingediende fokprogramma’s goed te keuren voor zover deze voldoen aan de voorwaarden van artikel 8, lid 3, onder a) tot en met c).

61      Gelet op een en ander moet op de tweede tot en met de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 10 van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van artikel 13 en de overwegingen 21 en 24 van alsmede bijlage I, deel 1, punt B, 2, onder a), bij deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat, ten eerste, wanneer in een lidstaat reeds een fokprogramma wordt uitgevoerd dat de verbetering van een bepaald dierenras tot hoofddoel heeft, de bevoegde autoriteit van die staat een nieuw fokprogramma kan goedkeuren dat door een andere stamboekvereniging voor hetzelfde dierenras wordt ingediend, dat betrekking heeft op hetzelfde geografische gebied en hetzelfde doel nastreeft en in het kader waarvan fokdieren zijn verworven uit de fokpopulatie van het reeds lopende fokprogramma, en ten tweede, wanneer die goedkeuring een of meer van de in artikel 10, lid 1, onder a) tot en met c), van verordening 2016/1012 bedoelde aspecten in gevaar kan brengen, die autoriteit de mogelijkheid heeft om de goedkeuring van het nieuwe fokprogramma te weigeren.

 Kosten

62      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 4, lid 3, onder b), van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van verordening (EU) nr. 652/2014, de richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij („fokkerijverordening”), gelezen in het licht van overweging 24 van en bijlage I, deel 1, bij deze verordening,

moet aldus worden uitgelegd dat

het er niet aan in de weg staat dat een erkenning als stamboekvereniging wordt verleend aan een aanvrager die zich, om aan te tonen dat hij over een voldoende grote populatie fokdieren en een toereikend aantal fokkers beschikt, beroept op verbintenissen tot deelname die zijn ondertekend door fokkers die reeds in een fokprogramma bij een andere erkende stamboekvereniging zijn ingeschreven.

2)      Artikel 10 van verordening 2016/1012, gelezen in het licht van artikel 13 en de overwegingen 21 en 24 van alsmede bijlage I, deel 1, punt B, 2, onder a), bij deze verordening,

moet aldus worden uitgelegd dat,

ten eerste, wanneer in een lidstaat reeds een fokprogramma wordt uitgevoerd dat de verbetering van een bepaald dierenras tot hoofddoel heeft, de bevoegde autoriteit van die staat een nieuw fokprogramma kan goedkeuren dat door een andere stamboekvereniging voor hetzelfde dierenras wordt ingediend, dat betrekking heeft op hetzelfde geografische gebied en hetzelfde doel nastreeft en in het kader waarvan fokdieren zijn verworven uit de fokpopulatie van het reeds lopende fokprogramma, en ten tweede, wanneer die goedkeuring een of meer van de in artikel 10, lid 1, onder a) tot en met c), van verordening 2016/1012 bedoelde aspecten in gevaar kan brengen, die autoriteit de mogelijkheid heeft om de goedkeuring van het nieuwe fokprogramma te weigeren.

ondertekeningen


*      Procestaal: Roemeens.