5.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 340/50


Beroep ingesteld op 11 juli 2022 — D’Agostino e Dafin / ECB

(Zaak T-424/22)

(2022/C 340/69)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Vincenzo D’Agostino (Napels, Italië), Dafin Srl (Casandrino, Italië) (vertegenwoordigers: M. De Siena, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

vast te stellen dat de Europese Centrale Bank (ECB), vertegenwoordigd door haar president, Christine Lagarde, niet-contractueel aansprakelijk is:

a)

omdat de ECB een waardevermindering heeft veroorzaakt van de financiële effecten die eigendom zijn van Vincenzo D’Agostino en bekend zijn onder de naam SI FTSE.COPERP, waardoor D’Agostino een verlies heeft geboekt ten belope van de totale waarde van het geïnvesteerde kapitaal, gelijk aan 450 596,28 EUR, aangezien Christine Lagarde op 12 maart 2020, in haar hoedanigheid van president van de ECB, door het uitspreken van de beroemde zin “Wij zijn hier niet om de spreads te verminderen, dat is niet de taak van de ECB”, een aanzienlijke daling had veroorzaakt van de waarde van effecten op alle beurzen in de wereld en met 16,92 % op de beurs van Milaan, gekwantificeerd in een percentage dat nooit eerder in de geschiedenis van die instelling is voorgekomen, en van de andere beurzen in de wereld, door in een persconferentie aan de hele wereld mee te delen dat de ECB niet langer de waarde zou ondersteunen van effecten die zijn uitgegeven door landen die in moeilijkheden verkeren, en aldus mee te delen dat het monetaire beleid dat de ECB heeft gevoerd toen zij werd voorgezeten door Mario Draghi, die in november 2019 zijn mandaat had beëindigd, volledig zou worden gewijzigd;

b)

omdat zij door dit gedrag, en als gevolg van de bovenvermelde duizelingwekkende daling van de beursindex van Milaan, de waardevermindering van verzoekers vermogen heeft veroorzaakt;

c)

omdat zij, als gevolg van de aanzienlijke en significante vermindering van de waarde van verzoekers activa, waardoor deze, ter compensatie van deze vermindering van activa, in zijn hoedanigheid van borg van de vennootschap Dafin Srl voor de kredietlijn die door de Banca Fideuram SpA aan deze vennootschap was toegekend, verplicht was het opgenomen gedeelte van deze kredietlijn terug te betalen door op korte termijn de nodige fondsen te verwerven via de verkoop van andere effecten die hij bezat, waardoor hij een verlies van 2 534 422,16 EUR heeft geleden in 2020 en nog eens 336 517,30 EUR in de periode van 1 januari 2021 tot 15 april 2021, en derhalve een totaal kapitaalverlies van 2 870 939,30 EUR;

e)

omdat zij vermogensschade door gederfde winst ten bedrage van 1 013 074,00 EUR heeft veroorzaakt;

f)

omdat zij dientengevolge een totaalbedrag van 4 334 609,28 EUR aan vermogensschade heeft veroorzaakt.

de BCE, in de persoon van haar president te veroordelen tot:

vergoeding van de materiële schade, bestaande in de reële schade en de gederfde winst, de immateriële schade en de schade wegens verlies van kans, ten gunste van verzoeker Vincenzo D'Agostino, begroot volgens de criteria die zijn vermeld in de relevante hoofdstukken en punten van dit verzoekschrift, door betaling van de volgende bedragen: 1) 4 334 609,28 EUR als materiële schade; 2) 1 000 000 EUR als immateriële schade; 3) en, derhalve, betaling van het totale bedrag van 5 321 535 EUR;

subsidiair, betaling van de verschillende bedragen die in de loop van het geding zullen worden vastgesteld, voor zover dit billijk wordt geacht, onder meer door middel van een deskundigenonderzoek dat het Gerecht zal gelasten op grond van artikel 70 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht;

tot betaling van een zodanig nader bedrag als het Hof in billijkheid zal vaststellen en toekennen als schadevergoeding wegens gederfde kans;

Dit alles vermeerderd met vertragingsrente, te berekenen vanaf 12 maart 2020, de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, tot aan de daadwerkelijke schadeloosstelling.

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan de aansprakelijkheid van de ECB krachtens artikel 340, lid 3, VWEU en artikel 2043 van het Italiaanse burgerlijk wetboek voor de materiële en immateriële schade die verzoeker als natuurlijke persoon en als aandeelhouder van Dafin Srl heeft geleden.

2.

Tweede middel, ontleend aan de beginselen die zijn neergelegd in de rechtspraak van de Unie, met name in de arresten van 28 oktober 2021, Vialto Consulting/Commissie, C-650/19 P, 9 februari 2022, QI e.a./Commissie en ECB, T-868/16, en 21 januari 2014, Klein/Commissie, T-309/10).

De voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van een Europese instelling jegens een burger van de Europese Unie worden uiteengezet en er wordt aangevoerd dat die voorwaarden zijn vervuld.

3.

Derde middel, ontleend aan schending door de ECB van primair en afgeleid Unierecht en misbruik van bevoegdheid door de president.

Er wordt aangevoerd dat de ECB, in de persoon van haar president, op 12 maart 2020 inbreuk heeft gemaakt op artikel 127, VWEU, hoofdstuk 1, getiteld “Monetair beleid”, de artikelen 3, 10, 11, 12, 13 en 38 van de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, alsmede op de artikelen 17.2 en 17.3 van het reglement van orde dat bij het besluit van de ECB van 19 februari 2004 (1) is vastgesteld.

4.

Het vierde middel kwantificeert, motiveert en bewijst de door verzoeker geleden geldelijke schade (werkelijke schade en gederfde winst).


(1)  Besluit 2004/257/EG van de Europese Centrale Bank van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/2) (PB 2004, L 80, blz. 33), zoals gewijzigd bij besluit BCE/2014/1 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2014 (GU 2014, L 95, blz. 56).