3.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 380/15


Beroep ingesteld op 29 juni 2022 — Deutsche Kreditbank/GAR

(Zaak T-404/22)

(2022/C 380/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Kreditbank AG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Berger en M. Weber, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 11 april 2022 over de berekening van de voor 2022 vooraf aan het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds te betalen bijdragen (SRB/ES/2022/18), met inbegrip van de bijlagen, nietig verklaren voor zover het bestreden besluit, met inbegrip van bijlage I, bijlage II en bijlage III erbij, verzoeksters bijdrage betreft;

verweerder verwijzen in de kosten.

Subsidiair, voor het geval dat het Gerecht zou oordelen dat het bestreden besluit ingevolge het gebruik van de verkeerde officiële taal door verweerder rechtens niet bestaat en het beroep tot nietigverklaring derhalve niet-ontvankelijk is omdat het zonder voorwerp is geraakt, vordert verzoekster dat

wordt vastgesteld dat het bestreden besluit rechtens niet bestaat;

verweerder wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

Eerste middel: het besluit is in strijd met artikel 81, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/2014 (1) juncto artikel 3 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 (2), omdat het niet is opgesteld in de jegens verzoekster te gebruiken officiële taal, namelijk Duits.

Tweede middel: het besluit schendt de motiveringsplicht van artikel 296, tweede alinea, VWEU, artikel 41, lid 1 en lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) en het grondrecht op effectieve rechterlijke bescherming overeenkomstig artikel 47, lid 1, van het Handvest, omdat het blijk geeft van een gebrekkige motivering, in het bijzonder wanneer verweerder verschillende wettelijke discretionaire bevoegdheden uitoefent, en de gegevens van de andere instellingen niet openbaar maakt, en omdat rechterlijke toetsing van het besluit praktisch onmogelijk is.

Derde middel: het besluit is in strijd met de artikelen 69 en 70 van verordening (EU) nr. 806/2014 en met de artikelen 16, 17, 41 en 53 van het Handvest, omdat verweerder het jaarlijkse streefbedrag onjuist heeft vastgesteld; subsidiair zijn de artikelen 69 en 70 van verordening (EU) nr. 806/2014 in strijd met hogere rechtsregels.

Vierde middel: de artikelen 6, 7 en 9 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 alsmede bijlage I bij deze verordening zijn in strijd met hogere rechtsregels, onder meer omdat zij niet stroken met het vereiste van een risicogeörienteerde berekening van de bijdrage, het evenredigheidsbeginsel en het vereiste om ten volle rekening te houden met de feiten van de zaak.

Vijfde middel: het besluit is in strijd met verzoeksters vrijheid van ondernemerschap overeenkomstig artikel 16 van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel, omdat de in het besluit gehanteerde risicoaanpassingsmultiplicatoren niet in overeenstemming zijn met verzoeksters risicoprofiel, dat beter is dan het gemiddelde risicoprofiel.

Zesde middel: het besluit schendt de artikelen 16 en 20 van het Handvest, het evenredigheidsbeginsel en het recht op behoorlijk bestuur wegens de kennelijke fouten van verweerder bij de uitoefening van talrijke discretionaire bevoegdheden.

Zevende middel: artikel 20, lid 1, eerste en tweede volzin, van de gedelegeerde verordening is in strijd met artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU (3) en het vereiste van een risicogeörienteerde berekening van de bijdrage.


(1)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

(2)  Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385).

(3)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).