Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 27 maart 2023 –
Belgische Staat

(Zaak C‑34/22) ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Vrij verrichten van diensten – Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen – Belastingwetgeving – Inkomstenbelasting – Belastingvrijstelling die uitsluitend geldt voor interesten die worden betaald door banken die voldoen aan bepaalde wettelijke voorwaarden – Indirecte discriminatie – Kredietinstellingen die gevestigd zijn in België en kredietinstellingen die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte”

1. 

Prejudiciële vragen – Antwoord dat duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid – Toepassing van artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering

(Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 99)

(zie punten 20, 23, 24)

2. 

Vrij verrichten van diensten – Vrij verkeer van kapitaal – Verdragsbepalingen – Onderzoek van een nationale maatregel die verband houdt met deze twee fundamentele vrijheden – Criteria voor vaststelling van de toepasselijke regels

(Art. 56 en 63 VWEU)

(zie punt 25)

3. 

Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Belastingwetgeving – Maatregel die zonder onderscheid geldt voor alle diensten – Nationale regeling die een belastingvrijstelling voorbehoudt aan inkomsten uit spaardeposito’s bij aanbieders van bankdiensten die voldoen aan voorwaarden die eigen zijn aan de nationale markt – Ontoelaatbaarheid

(Art. 56 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 36)

(zie punten 29‑41 en dictum)

4. 

Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Vragen gesteld zonder voldoende precisering van de juridische context en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Kennelijke niet-ontvankelijkheid

[Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2, en art. 94, b) en c)]

(zie punten 43‑45)

Dictum

Artikel 56 VWEU en artikel 36 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een belastingvrijstellingsregeling die weliswaar zonder onderscheid van toepassing is op vergoedingen van spaardeposito’s die worden aangehouden bij binnenlandse kredietinstellingen en op vergoedingen van spaardeposito’s die worden aangehouden bij buitenlandse kredietinstellingen, maar die de vrijstelling van inkomsten uit spaardeposito’s bij kredietinstellingen die gevestigd zijn in andere lidstaten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte afhankelijk stelt van de vervulling van voorwaarden die moeten overeenkomen met de in die nationale regeling neergelegde voorwaarden, die de facto eigen zijn aan de nationale markt.


( 1 ) PB C 213 van 30.5.2022.