9.1.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 7/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 19 oktober 2022 — I (*1) GmbH & Co. KG / Hauptzollamt HZA (*1)
(Zaak C-655/22)
(2023/C 7/20)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster tot Revision: I (*1) GmbH & Co. KG
Verweerder in Revision: Hauptzollamt HZA (*1)
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 2 van verordening nr. 1360/2013 (1) aldus worden uitgelegd dat een suikerfabrikant zijn verzoek om terugbetaling van onverschuldigd geïnde heffingen uiterlijk op 30 september 2014 had moeten indienen? |
2) |
Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: Heeft de bevoegde autoriteit in een geval als het onderhavige (heffingen die in strijd met het Unierecht maar definitief zijn vastgesteld, waarvoor pas een jaar na de vaststelling met terugwerkende kracht van een lagere coëfficiënt bij verordening nr. 1360/2013 om terugbetaling is verzocht) het recht om de terugbetaling van onverschuldigd geïnde productieheffingen te weigeren met een beroep op het nationale recht inzake het definitieve karakter [van een besluit] en op de vaststellingstermijn die volgens het nationale recht voor heffingsbesluiten geldt, alsook op het Unierechtelijke rechtszekerheidsbeginsel? |
(*1) Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.
(1) Verordening (EU) nr. 1360/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing voor de verkoopseizoenen 2001/2002 en 2004/2005 en de bedragen die de suikerfabrikanten aan de suikerbietenverkopers moeten betalen vanwege het verschil tussen de maximumheffing en de te innen heffing voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2005/2006 (PB 2013, L 343, blz. 2).