23.1.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 11 oktober 2022 — Real Madrid Club de Fútbol, AE / EE, Société Éditrice du Monde SA

(Zaak C-633/22)

(2023/C 24/34)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Real Madrid Club de Fútbol, AE

Verwerende partijen: EE, Société Éditrice du Monde SA

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 34 en 36 van de Brussel I-verordening (1) en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat een veroordeling wegens aantasting van de reputatie van een sportclub door informatie die is gepubliceerd in een krant, kennelijk inbreuk kan maken op de vrijheid van meningsuiting en bijgevolg een grond voor de weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging kan vormen?

2)

Ingeval het antwoord op die vraag bevestigend luidt, moeten die bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat de aangezochte rechter de veroordeling slechts onevenredig kan achten indien de schadevergoeding als straf wordt aangemerkt door ofwel de rechter in de lidstaat van herkomst ofwel de aangezochte rechter, en niet indien zij is toegekend met het oog op het herstel van immateriële schade?

3)

Moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd dat de aangezochte rechter zich enkel kan baseren op de afschrikkende werking van de veroordeling in het licht van de middelen van de veroordeelde persoon, dan wel aldus dat hij andere elementen in aanmerking kan nemen, zoals de ernst van de fout of de omvang van de schade?

4)

Kan de afschrikkende werking in het licht van de middelen van de krant op zichzelf beschouwd een grond zijn om de erkenning of tenuitvoerlegging te weigeren wegens kennelijke schending van het fundamentele beginsel van de persvrijheid?

5)

Moet de afschrikkende werking worden opgevat als een bedreiging van het financiële evenwicht van de krant of kan zij enkel bestaan in een intimiderend effect?

6)

Moet de afschrikkende werking op dezelfde wijze worden beoordeeld ten aanzien van de uitgeverij van een krant als ten aanzien van een journalist, die een natuurlijke persoon is?

7)

Vormt de algemene economische situatie van de geschreven pers een relevante omstandigheid om te beoordelen of de veroordeling, los van het lot van de betreffende krant, een intimiderend effect kan hebben op alle media?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1)