ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

12 oktober 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13/EEG – Gevolgen van de vaststelling dat een beding oneerlijk is – Wil van de consument om de overeenkomst te handhaven door de als oneerlijk aangemerkte bedingen te wijzigen – Bevoegdheden van de nationale rechter”

In zaak C‑645/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen) bij beslissing van 12 oktober 2022, ingekomen bij het Hof op 13 oktober 2022, in de procedure

R. A. e.a.

tegen

Luminor Bank AS”, optredend via „Luminor Bank AS” Lietuvos skyrius,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: O. Spineanu-Matei (rapporteur), kamerpresident, S. Rodin en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: A. M. Collins,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

„Luminor Bank AS”, optredend via „Luminor Bank AS” Lietuvos skyrius, vertegenwoordigd door K. Karpickis, A. Klezys, advokatai, en A. Sovaitė,

de Litouwse regering, vertegenwoordigd door K. Dieninis, S. Grigonis en V. Kazlauskaitė-Švenčionienė als gemachtigden,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, A. Cunha, I. Gameiro en L. Medeiros als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Jokubauskaitė en N. Ruiz García als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen R. A. e.a. en „Luminor Bank AS”, handelend via „Luminor Bank AS” Lietuvos skyrius, over het oneerlijke karakter van bedingen in tussen die partijen gesloten leningsovereenkomsten, en de daaruit voortvloeiende gevolgen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De eenentwintigste en vierentwintigste overweging van richtlijn 93/13 luiden als volgt:

„Overwegende dat de lidstaten de nodige maatregelen dienen te treffen om te voorkomen dat in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument oneerlijke bedingen worden opgenomen; […]

[…]

Overwegende dat de gerechtelijke en administratieve instanties van de lidstaten over passende en doeltreffende middelen moeten beschikken om een eind te maken aan de toepassing van oneerlijke bedingen in overeenkomsten met consumenten”.

4

Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”

5

Artikel 7, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

„De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.”

Litouws recht

6

Artikel 6.2284, lid 8, van de Lietuvos Respublikos civilinis kodeksas (burgerlijk wetboek van de Republiek Litouwen) bepaalt het volgende:

„Wanneer een rechter een of meer bedingen van de overeenkomst als oneerlijk aanmerkt, is dat beding of zijn die bedingen vanaf het sluiten van de overeenkomst ongeldig; de overige bedingen van de overeenkomst blijven voor de partijen evenwel bindend, mits de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”

7

Artikel 353, leden 1 en 2, van de Lietuvos Respublikos civilinio proceso kodeksas (wetboek van burgerlijke rechtsvordering van de Republiek Litouwen) bepaalt:

„1.   De cassatierechter toetst binnen de grenzen van het cassatieberoep de bestreden uitspraken en/of beschikkingen op de toepassing van het recht. De cassatierechter is gebonden aan de door de rechter in eerste aanleg en de rechter in tweede aanleg vastgestelde feiten.

2.   De rechter is bevoegd buiten de grenzen van het cassatieberoep te treden wanneer het algemeen belang dit vereist, en de rechten en legitieme belangen van een persoon, de samenleving of de staat zouden worden geschonden indien niet buiten de grenzen van het beroep zou worden getreden. […]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8

In 2008 hebben verzoekers in het hoofdgeding met verweerster in het hoofdgeding kredietovereenkomsten in Zwitserse frank (hierna: „litigieuze overeenkomsten”) gesloten, op grond waarvan zij bij verweerster in het hoofdgeding een lening in Zwitserse frank zijn aangegaan, bestaande leningen die waren aangegaan in euro of Litouwse litas hebben omgezet in Zwitserse frank, of bij andere kredietinstellingen in andere valuta dan de Zwitserse frank aangegane leningen hebben geherfinancierd. De aldus verstrekte leningen moesten in Zwitserse frank worden terugbetaald. Als gevolg van een aanzienlijke waardevermindering van de Litouwse litas ten opzichte van de Zwitserse frank is het terug te betalen bedrag sinds het sluiten van deze overeenkomsten bijna verdubbeld.

9

In 2017 hebben verzoekers in het hoofdgeding, die van mening waren dat bepaalde bedingen van die overeenkomsten oneerlijk waren, bij de Vilniaus apygardos teismas (rechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) een vordering ingesteld die er onder meer toe strekte de Zwitserse frank te vervangen door de euro, rekening houdend met de wisselkoers die gold ten tijde van de toekenning van de leningen in kwestie, en de in Zwitserse frank betaalde termijnen voor de terugbetaling van het krediet (hoofdsom en rente) te herberekenen in euro, rekening houdend met de wisselkoers die gold op de datum van betaling van die termijnen.

10

Bij vonnis van 20 november 2018 van deze rechter is de vordering van verzoekers in het hoofdgeding afgewezen. Op 5 mei 2020 is dat vonnis in hoger beroep bevestigd bij arrest van de Lietuvos apeliacinis teismas (rechter in tweede aanleg, Litouwen).

11

Verzoekers in het hoofdgeding hebben cassatieberoep ingesteld bij de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen). Bij arrest van 14 april 2021 heeft deze rechter de zaak terugverwezen naar de Lietuvos apeliacinis teismas voor een nieuw onderzoek naar het oneerlijke karakter van de betrokken bedingen van de litigieuze overeenkomsten. Volgens de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas betekent het feit dat verweerster in het hoofdgeding heeft voldaan aan haar verplichting om informatie te verstrekken over het risico van koersschommelingen van de Zwitserse frank niet dat de rechter niet verplicht was om te beoordelen of die bedingen oneerlijk waren.

12

Bij beschikking van 4 mei 2021 heeft de Lietuvos apeliacinis teismas verzoekers in het hoofdgeding gelast zich uit te spreken over de wijze waarop de betrokken bedingen van de litigieuze overeenkomsten volgens hen zouden moeten worden gewijzigd indien zou worden vastgesteld dat zij oneerlijk zijn. Zij hebben te kennen gegeven dat zij verzochten om wijziging van die bedingen overeenkomstig het inleidend verzoekschrift, dat wil zeggen, in wezen, door vervanging van de Zwitserse frank door de euro, tegen de wisselkoers die gold ten tijde van de toekenning van de leningen in kwestie. Verweerster in het hoofdgeding daarentegen heeft zich verzet tegen de vaststelling van het oneerlijke karakter van die bedingen en tegen de wijziging ervan, bij gebreke van aanvullende regels in de Litouwse rechtsorde.

13

Bij arrest van 2 september 2021 van de Lietuvos apeliacinis teismas zijn de bedingen van de litigieuze overeenkomsten betreffende de valuta waarin de leningen in kwestie waren opgesteld, als oneerlijk aangemerkt op grond dat zij niet voldeden aan het transparantievereiste, en is de valuta in deze overeenkomsten gewijzigd in euro, tegen de wisselkoers die gold ten tijde van de toekenning van die leningen, door het referentietarief in die overeenkomsten, te weten Libor CHF, te vervangen door de Euribor. Volgens deze rechter was een dergelijke oplossing in overeenstemming met de beginselen van billijkheid, goede trouw en redelijkheid, en met de door richtlijn 93/13 nagestreefde doelstellingen.

14

Verweerster in het hoofdgeding heeft tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas, de verwijzende rechter, op grond dat de Lietuvos apeliacinis teismas de betrokken bedingen van de litigieuze overeenkomsten ten onrechte als „oneerlijk” had aangemerkt en dat laatstgenoemde rechter die bedingen niet mocht wijzigen, aangezien er naar Litouws recht geen bepalingen van aanvullend recht bestonden die deze bedingen konden vervangen, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 verbiedt om die bedingen te wijzigen op basis van de beginselen van billijkheid, goede trouw en redelijkheid.

15

Bij deelarrest van 25 augustus 2022 heeft de verwijzende rechter het arrest van 2 september 2021 van de Lietuvos apeliacinis teismas gehandhaafd voor zover daarin de betrokken bedingen van de litigieuze overeenkomsten als „oneerlijk” werden aangemerkt en de procedure met betrekking tot de wijziging van die overeenkomsten door laatstgenoemde rechter heropend.

16

Voor de verwijzende rechter voeren verzoekers in het hoofdgeding aan dat over een eventuele wijziging van de als oneerlijk aangemerkte bedingen geen overeenstemming kon worden bereikt wegens de passiviteit van verweerster in het hoofdgeding. Zij betogen eveneens dat zij niet aanvaarden dat deze bedingen worden gehandhaafd en vorderen primair dat de litigieuze overeenkomsten worden gewijzigd zoals zij hebben aangegeven in het stuk waarmee het geding is ingeleid. Zou evenwel worden geoordeeld dat er geen rechtsgrondslag bestaat om tot een dergelijke wijziging over te gaan, dan vorderen verzoekers in het hoofdgeding nietigverklaring van die overeenkomsten en restitutie van de op basis daarvan verrichte prestaties. Verweerster in het hoofdgeding vordert dat deze overeenkomsten ex nunc nietig worden verklaard.

17

Deze rechter vraagt zich af wat de gevolgen zijn van de kwalificatie van de betrokken bedingen van de litigieuze overeenkomsten als „oneerlijk”, aangezien verzoekers in het hoofdgeding hebben gevraagd dat die overeenkomsten worden gehandhaafd en die bedingen worden gewijzigd. In dit verband wijst de verwijzende rechter erop dat in casu niet wordt betwist dat die overeenkomsten niet kunnen blijven voortbestaan zonder die bedingen. De verwijzende rechter merkt op dat de Lietuvos apeliacinis teismas niet heeft onderzocht of een eventuele nietigverklaring van de litigieuze overeenkomsten voor verzoekers in het hoofdgeding tot uiterst nadelige gevolgen zou hebben geleid. Dat een dergelijk onderzoek ontbrak, is volgens de verwijzende rechter te verklaren doordat in het gedinginleidende stuk niet werd gevorderd die overeenkomsten nietig te verklaren, maar enkel te wijzigen, en doordat artikel 265, lid 2, en artikel 320, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering van de Republiek Litouwen respectievelijk de rechter in eerste aanleg en de rechter in tweede aanleg verbieden de grenzen van de bij hen aanhangige vorderingen te overschrijden.

18

Bijgevolg vraagt de verwijzende rechter zich in de eerste plaats af of de rechter in tweede aanleg de litigieuze overeenkomsten kon wijzigen zonder eerst te onderzoeken of de nietigverklaring van die overeenkomsten voor verzoekers in het hoofdgeding tot uiterst nadelige gevolgen zou hebben geleid. Volgens de verwijzende rechter hangt het antwoord op deze vraag af van de waarde die moet worden gehecht aan de wil van verzoekers in het hoofdgeding om die overeenkomsten te handhaven door de oneerlijke bedingen ervan te wijzigen.

19

De verwijzende rechter vraagt zich in de tweede plaats af of het antwoord op die vraag afhangt van de vraag of het voor de nationale rechter mogelijk is om een oneerlijk beding te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht of door een bepaling die van toepassing is indien de partijen bij de overeenkomst in kwestie daarmee instemmen.

20

Deze rechter is van oordeel dat deze twee vragen bevestigend kunnen worden beantwoord. Zo is een bevestigend antwoord op de eerste vraag in overeenstemming met de doelstelling van richtlijn 93/13, die met name het herstel van het evenwicht tussen de partijen beoogt, in principe met behoud van de geldigheid van een overeenkomst in haar geheel, en niet een nietigverklaring van alle overeenkomsten met oneerlijke bedingen (arrest van 15 maart 2012, Pereničová en Perenič, C‑453/10, EU:C:2012:144, punt 31). Ook de tweede vraag kan bevestigend worden beantwoord omdat de nationale rechter – indien het mogelijk is om een oneerlijk beding te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht of door een bepaling die in onderlinge overeenstemming tussen de partijen bij de betrokken overeenkomst wordt toegepast, en indien de consument verzoekt die overeenkomst te handhaven door dat oneerlijke beding te wijzigen – de vraag om dat beding te wijzigen, moet kunnen beslechten zonder eerst de gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel te beoordelen.

21

De verwijzende rechter is daarentegen van oordeel dat wanneer het nationale recht niet voorziet in een geschikte aanvullende bepaling en de partijen geen dergelijke overeenstemming bereiken, de rechter moet beslissen over de nietigverklaring van de overeenkomst in kwestie in haar geheel, onafhankelijk van de intentie van de consument, behalve in gevallen waarin de consument te kennen geeft de oneerlijke bedingen te willen handhaven. Daarbij moet de rechter alle nodige maatregelen nemen om de consument te beschermen tegen de uiterst nadelige gevolgen van die nietigverklaring.

22

Aangezien het Litouwse recht in casu niet voorziet in een bepaling van aanvullend recht die de als oneerlijk aangemerkte bedingen van de litigieuze overeenkomsten zou kunnen vervangen en partijen geen onderlinge overeenstemming hebben bereikt over de toe te passen bepaling, kan de intentie van verzoekers in het hoofdgeding om die overeenkomsten te handhaven en deze bedingen te wijzigen de rechter niet beletten uitspraak te doen over de nietigverklaring van die overeenkomsten.

23

In die omstandigheden heeft de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Kunnen artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn [93/13] aldus worden uitgelegd dat ingeval een consument te kennen geeft een overeenkomst te willen handhaven door een daarin opgenomen oneerlijk beding te vervangen, een rechter, nadat hij heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet geldig kan blijven na de schrapping van het als oneerlijk aangemerkte beding, zich kan uitspreken over de vervanging van het oneerlijke beding zonder eerst te beoordelen of de overeenkomst in haar geheel nietig kan worden verklaard?

2)

Hangt het antwoord op de eerste vraag ervan af of de nationale rechter de mogelijkheid heeft om het in de overeenkomst opgenomen oneerlijke beding te vervangen door een aanvullende bepaling of een bepaling van nationaal recht die in onderlinge overeenstemming tussen de partijen bij de betrokken overeenkomst wordt toegepast?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

24

Vooraf zij opgemerkt dat hoewel de verwijzende rechter om uitlegging van artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 verzoekt, hij twijfels heeft over wat de gevolgen zijn van de vaststelling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding. Gelet op de aanwijzingen in de verwijzingsbeslissing moeten de gestelde vragen dan ook zo worden opgevat dat zij enkel betrekking hebben op artikel 6, lid 1.

25

Derhalve wenst de verwijzende rechter met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat wanneer een nationale rechter heeft vastgesteld dat een overeenkomst na de schrapping van een oneerlijk beding niet geldig kan blijven en de betrokken consument te kennen geeft die overeenkomst te willen handhaven door dat beding te vervangen, deze rechter uitspraak kan doen over de maatregelen die moeten worden genomen teneinde het reële evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overeenkomst te herstellen, zonder eerst de gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel te beoordelen. De verwijzende rechter vraagt zich bovendien af of de omstandigheid dat die rechter dat beding kan vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht of door een bepaling die in onderlinge overeenstemming tussen die partijen wordt toegepast, in dit verband van belang is.

26

Voor de beantwoording van deze vragen moet de rechtspraak van het Hof in herinnering worden gebracht volgens welke de vaststelling dat een in een overeenkomst opgenomen beding oneerlijk is, ertoe moet kunnen leiden dat de situatie waarin de consument zich rechtens en feitelijk zou hebben bevonden zonder dat oneerlijke beding, wordt hersteld [arrest van 12 januari 2023, D. V. (Honorarium van een advocaat – Principe van het uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

27

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 dient de nationale rechter oneerlijke bedingen buiten toepassing te laten opdat zij geen dwingende gevolgen hebben voor de consument, tenzij de consument zich daartegen verzet. De overeenkomst moet evenwel in beginsel voortbestaan zonder andere wijzigingen dan die welke het gevolg zijn van de schrapping van de oneerlijke bedingen voor zover volgens de regels van nationaal recht dat voortbestaan van de overeenkomst rechtens mogelijk is [arrest van 12 januari 2023, D. V. (Honorarium van een advocaat – Principe van het uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

28

De nationale rechter is dus niet verplicht een oneerlijk beding buiten toepassing te laten indien de consument, na door die rechter te zijn voorgelicht, niet van plan is zich op het oneerlijke en niet-bindende karakter ervan te beroepen en dus vrijwillig en met kennis van zaken met dat beding instemt (zie in die zin arrest van 3 oktober 2019, Dziubak, C‑260/18, EU:C:2019:819, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29

Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat de consument, aangezien het systeem van bescherming tegen oneerlijke bedingen van richtlijn 93/13 niet van toepassing is wanneer hij daartegen bezwaar maakt, a fortiori het recht moet hebben om zich ertegen te verzetten dat hij krachtens dat systeem wordt beschermd tegen de schadelijke gevolgen van de nietigverklaring van de overeenkomst in haar geheel, wanneer hij zich niet op deze bescherming wenst te beroepen (arrest van 3 oktober 2019, Dziubak, C‑260/18, EU:C:2019:819, punt 55).

30

Wanneer de consument daarentegen te kennen geeft zich te willen beroepen op de door richtlijn 93/13 geboden bescherming, moet de nationale rechter onderzoeken of de overeenkomst volgens de criteria van het nationale recht kan voortbestaan zonder andere wijzigingen dan die welke voortvloeien uit de schrapping van het oneerlijke beding in kwestie.

31

Dit onderzoek van de mogelijkheid dat een overeenkomst zonder het oneerlijke beding in kwestie blijft voortbestaan, vormt een objectief onderzoek dat de nationale rechter moet verrichten in het licht van de regels van het nationale recht en ongeacht de omstandigheid dat de consument te kennen geeft deze overeenkomst te willen handhaven (zie in die zin arrest van 3 oktober 2019, Dziubak, C‑260/18, EU:C:2019:819, punten 3941 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

In het geval dat de overeenkomst volgens de relevante regels van nationaal recht na de schrapping van het oneerlijke beding in kwestie niet kan voortbestaan, staat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 er niet aan in de weg dat die overeenkomst nietig wordt verklaard [zie in die zin arrest van 12 januari 2023, D. V. (Honorarium van een advocaat – Principe van het uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 59].

33

Enkel indien de consument door de nietigverklaring van de overeenkomst in haar geheel gevolgen zou ondervinden die voor hem uiterst nadelig zijn, bijvoorbeeld wanneer hij daardoor in een situatie van rechtsonzekerheid zou komen te verkeren, maar die niet kunnen worden herleid tot alleen de louter financiële consequenties, kan de nationale rechter bij wege van uitzondering het nietig verklaarde oneerlijke beding vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht of een nationale bepaling die in onderlinge overeenstemming tussen de partijen bij de betrokken overeenkomst wordt toegepast [zie in die zin arrest van 12 januari 2023, D. V. (Honorarium van een advocaat – Principe van het uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punten 6062].

34

Uit de rechtspraak volgt tevens dat wanneer er geen nationale bepaling van aanvullend recht of een in onderlinge overeenstemming tussen de partijen bij de betrokken overeenkomst toegepaste bepaling is die de oneerlijke bedingen in kwestie kan vervangen, en de nietigverklaring van de overeenkomst uiterst nadelige gevolgen voor de consument zou hebben, de nationale rechter, met inachtneming van het volledige nationale recht, alle maatregelen moet nemen die noodzakelijk zijn om de consument tegen die gevolgen te beschermen en aldus het reële evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst te herstellen (zie in die zin arrest van 25 november 2020, Banca B., C‑269/19, EU:C:2020:954, punt 41).

35

De maatregelen die de nationale rechter kan nemen in geval van vaststelling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding waarvan de schrapping zou leiden tot nietigverklaring van de overeenkomst waarvan het deel uitmaakt, zijn niet uitputtend (zie in die zin arrest van 25 november 2020, Banca B., C‑269/19, EU:C:2020:954, punt 40), met dien verstande dat de nationale rechter die overeenkomst niet kan aanvullen door de inhoud van dat beding te herzien [arresten van 26 maart 2019, Abanca Corporación Bancaria en Bankia, C‑70/17 en C‑179/17, EU:C:2019:250, punt 53, en 12 januari 2023, D.V. (Honorarium van een advocaat – Principe van het uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 65].

36

Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 zich ertegen verzet dat leemten in een overeenkomst die zijn veroorzaakt door de schrapping van daarin opgenomen oneerlijke bedingen worden verholpen op de enkele basis van nationale open normen, volgens welke de in een rechtshandeling tot uitdrukking gebrachte gevolgen met name worden aangevuld door de gevolgen die voortvloeien uit het billijkheidsbeginsel of uit de gangbare praktijken, en die geen bepalingen van aanvullend recht zijn, noch bepalingen die van toepassing zijn indien de partijen bij de overeenkomst dit zijn overeengekomen (arrest van 3 oktober 2019, Dziubak, C‑260/18, EU:C:2019:819, punt 62).

37

Uit het voorgaande volgt ten eerste dat de intentie van de consument om zich te beroepen op de door richtlijn 93/13 geboden bescherming en zijn wil om een overeenkomst te handhaven, geen afbreuk doet aan de verplichting van de nationale rechter om op objectieve wijze en in het licht van de regels van het nationale recht te onderzoeken of die overeenkomst na de schrapping van het oneerlijke beding in kwestie kan voortbestaan.

38

Ten tweede kan die rechter, wanneer hij heeft vastgesteld dat een overeenkomst na de schrapping van een dergelijk oneerlijk beding niet geldig kan blijven, dat beding niet vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht of door een bepaling die in onderlinge overeenstemming tussen de partijen bij die overeenkomst wordt toegepast, of, indien dat recht niet in dergelijke bepalingen voorziet, andere maatregelen treffen teneinde het reële evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van die partijen te herstellen, zonder eerst te onderzoeken en vast te stellen dat de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel uiterst nadelige gevolgen zou hebben voor de betrokken consument.

39

In casu is bij de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas cassatieberoep ingesteld tegen een arrest van de Lietuvos apeliacinis teismas waarbij deze rechter, na te hebben vastgesteld dat bedingen die tot het primaire voorwerp van de litigieuze overeenkomsten behoren, te weten die betreffende de valuta waarin de betrokken leningen waren opgesteld, oneerlijk zijn, de vordering van verzoekers in het hoofdgeding heeft toegewezen en deze overeenkomsten heeft gewijzigd zonder eerst de gevolgen voor verzoekers in het hoofdgeding van een eventuele nietigverklaring van die overeenkomsten te onderzoeken. De Lietuvos Aukščiausiasis Teismas heeft het arrest waartegen cassatieberoep was ingesteld gehandhaafd voor zover die bedingen daarin als „oneerlijk” werden aangemerkt. Wat daarentegen de gevolgen van deze kwalificatie betreft, vraagt deze rechter zich af of de rechter in tweede aanleg de vordering van verzoekers in het hoofdgeding om de litigieuze overeenkomsten te handhaven door die bedingen te wijzigen, kon inwilligen zonder eerst te onderzoeken of die nietigverklaring voor verzoekers in het hoofdgeding uiterst nadelige gevolgen zou hebben.

40

In het geval dat verzoekers in het hoofdgeding zich willen beroepen op de door richtlijn 93/13 geboden bescherming en de litigieuze overeenkomsten naar nationaal recht niet kunnen voortbestaan na de schrapping van de oneerlijke bedingen in kwestie, is de nationale rechter evenwel verplicht, zoals blijkt uit de in de punten 26 tot en met 38 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof, de gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomsten te onderzoeken, ongeacht de intentie van verzoekers in het hoofdgeding om die overeenkomsten te handhaven door die bedingen te wijzigen. Alleen indien die gevolgen dermate ernstig zijn dat zij voor verzoekers in het hoofdgeding als „uiterst nadelig” kunnen worden aangemerkt, staat het namelijk aan die rechter om, bij gebreke van bepalingen van aanvullend recht of bepalingen die in onderlinge overeenstemming tussen de partijen bij de litigieuze overeenkomsten worden toegepast, alle nodige maatregelen te nemen om de consument tegen die gevolgen te beschermen en het reële evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van die partijen te herstellen, met dien verstande dat die rechter die overeenkomsten niet kan aanvullen door de inhoud van die bedingen te herzien.

41

Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale rechter, wanneer hij heeft vastgesteld dat een overeenkomst na de schrapping van een oneerlijk beding niet geldig kan blijven en de betrokken consument te kennen geeft die overeenkomst te willen handhaven door dat beding te vervangen, uitspraak kan doen over de maatregelen die moeten worden genomen teneinde het reële evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overeenkomst te herstellen, zonder eerst de gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel te beoordelen en dit zelfs indien die rechter dat beding kan vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht of door een bepaling die in onderlinge overeenstemming tussen die partijen wordt toegepast.

Kosten

42

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

 

moet aldus worden uitgelegd dat

 

het eraan in de weg staat dat een nationale rechter, wanneer hij heeft vastgesteld dat een overeenkomst na de schrapping van een oneerlijk beding niet geldig kan blijven en de betrokken consument te kennen geeft die overeenkomst te willen handhaven door dat beding te vervangen, uitspraak kan doen over de maatregelen die moeten worden genomen teneinde het reële evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overeenkomst te herstellen, zonder eerst de gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel te beoordelen en dit zelfs indien die rechter dat beding kan vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht of door een bepaling die in onderlinge overeenstemming tussen die partijen wordt toegepast.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Litouws.