ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

12 januari 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit 2008/675/JBZ – Artikel 3, lid 1 – Beginsel van gelijkstelling van eerdere in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen – Verplichting om aan deze veroordelingen rechtsgevolgen te verbinden die gelijkwaardig zijn aan die welke aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf zijn verbonden – Nationale voorschriften betreffende het achteraf vaststellen van een totaalstraf – Meerdere strafbare feiten – Vaststelling van een totaalstraf – Maximum van vijftien jaar voor tijdelijke vrijheidsstraffen – Artikel 3, lid 5 – Uitzondering – Strafbaar feit dat is gepleegd voordat de veroordelingen in de andere lidstaat zijn uitgesproken of ten uitvoer zijn gelegd”

In zaak C‑583/22 PPU,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 29 juni 2022, ingekomen bij het Hof op 7 september 2022, in de strafrechtelijke procedure

MV

in tegenwoordigheid van:

Generalbundesanwalt beim Bundesgerichtshof,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal (rapporteur), kamerpresident, L. Arastey Sahún, F. Biltgen, N. Wahl en J. Passer, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: S. Beer, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 november 2022,

gelet op de opmerkingen van:

MV, vertegenwoordigd door S. Akay, Rechtsanwalt,

de Generalbundesanwalt beim Bundesgerichtshof, vertegenwoordigd door C. Maslow en L. Otte als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en M. Wasmeier als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 december 2022,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, leden 1 en 5, van kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PB 2008, L 220, blz. 32).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep tot Revision dat door MV bij het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) is ingesteld tegen een vonnis van het Landgericht Freiburg im Breisgau (rechter in tweede aanleg Freiburg im Breisgau, Duitsland), dat hem heeft veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes jaar wegens bijzonder ernstige verkrachting.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In de overwegingen 1 tot en met 5, 8, 9 en 13 van kaderbesluit 2008/675 staat te lezen:

„(1)

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen. Te dien einde is het nodig dat gegevens betreffende de in de lidstaten uitgesproken veroordelingen buiten de lidstaat van veroordeling in aanmerking kunnen worden genomen ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure.

(2)

Op 29 november 2000 heeft de Raad [van de Europese Unie] overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Tampere zijn goedkeuring gehecht aan een programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Dit programma behelst de ‚aanneming van één of verscheidene instrumenten tot vaststelling van het beginsel dat de rechter van een lidstaat bij de beoordeling van het strafrechtelijk verleden van de dader, de vaststelling van recidive en de bepaling van strafmodaliteiten en executiemodaliteiten rekening moet kunnen houden met onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen in andere lidstaten’.

(3)

Dit kaderbesluit beoogt de lidstaten de minimumverplichting op te leggen rekening te houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen. […]

(4)

Sommige lidstaten verbinden gevolgen aan in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, terwijl in andere lidstaten alleen rekening wordt gehouden met door eigen rechters uitgesproken veroordelingen.

(5)

Als grondregel moet gelden dat de lidstaten aan een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling gevolgen moeten verbinden die gelijkwaardig zijn aan de gevolgen van een nationale veroordeling overeenkomstig het nationale recht, ongeacht of het volgens het nationale recht om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat. Dit kaderbesluit beoogt evenwel niet een harmonisatie tot stand te brengen wat betreft de gevolgen die door de verschillende nationale wetgevingen aan het bestaan van eerdere veroordelingen worden verbonden, en de verplichting om rekening te houden met eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen bestaat alleen voor zover volgens het nationaal recht met eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf rekening wordt gehouden.

[…]

(8)

Wanneer tijdens een strafrechtelijke procedure in een lidstaat informatie over een in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling beschikbaar is, moet zoveel mogelijk worden vermeden dat de betrokkene minder gunstig wordt behandeld dan indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest.

(9)

Artikel 3, lid 5, dient onder andere in het licht van overweging 8 zodanig te worden geïnterpreteerd dat indien de nationale rechter, op grond van een in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling, oordeelt dat een bepaalde strafmaat gezien de omstandigheden van de dader binnen de grenzen van het nationale recht onevenredig hard voor de dader zou zijn en het doel van de sanctie met een lagere straf kan worden bereikt, hij de strafmaat kan verminderen, indien een dergelijke strafmaatvermindering in louter nationale zaken mogelijk zou zijn.

[…]

(13)

Dit kaderbesluit laat de verscheidenheid aan nationale oplossingen en procedures die nodig is om rekening te kunnen houden met een eerdere veroordeling in een andere lidstaat, onverlet. […]”

4

Artikel 1, lid 1, van dit kaderbesluit bepaalt:

„Dit kaderbesluit heeft ten doel de voorwaarden vast te stellen waaronder in een strafrechtelijke procedure in een lidstaat tegen een persoon rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen die in andere lidstaten wegens andere feiten tegen de betrokkene zijn uitgesproken.”

5

Artikel 3 van dit kaderbesluit, met het opschrift „Wijze waarop in een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling”, bepaalt:

„1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat in een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening wordt gehouden met in andere lidstaten tegen de betrokkene uitgesproken, eerdere veroordelingen wegens andere feiten, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, zulks voor zover in de lidstaat zelf met eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden, gelijkwaardig aan die welke de nationale wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf.

2.   Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de voorlopige hechtenis, de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.

[…]

5.   Indien het strafbare feit waarover de nieuwe procedure wordt gevoerd, gepleegd is voordat de eerdere veroordeling is uitgesproken of volledig ten uitvoer is gelegd, hebben de leden 1 en 2 niet tot gevolg dat vereist wordt dat lidstaten hun nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen toepassen, wanneer het toepassen van die voorschriften op in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure.

De lidstaten zien er evenwel op toe dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen door rechters in dergelijke gevallen anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.”

Duits recht

6

De bepalingen inzake de vaststelling van een totaalstraf staan in de §§ 53 tot en met 55 van het Strafgesetzbuch (wetboek van strafrecht) van 13 november 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 3322), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „StGB”).

7

§ 53 StGB, die betrekking heeft op de feitelijke samenloop van strafbare feiten, bepaalt in lid 1 het volgende:

„Indien iemand meerdere strafbare feiten heeft gepleegd die gelijktijdig worden berecht, zodat meerdere vrijheidsstraffen of meerdere geldboeten aan hem worden opgelegd, wordt een totaalstraf vastgesteld.”

8

§ 54 StGB, die de vaststelling van totaalstraffen regelt, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   Betreft een van de opgelegde straffen een levenslange vrijheidsstraf, dan wordt de levenslange vrijheidsstraf als totaalstraf vastgesteld. In alle overige gevallen wordt de totaalstraf vastgesteld door verhoging van de hoogste opgelopen straf en, bij verschillende soorten straffen, door verhoging van de naar haar aard zwaarste straf. De persoon van de dader en de afzonderlijke strafbare feiten worden daarbij als één geheel beschouwd.

2.   De totaalstraf moet lager zijn dan de som van de opgelegde afzonderlijke straffen en mag bij tijdelijke vrijheidsstraffen niet langer dan vijftien jaar duren en bij een geldboete niet meer dan zevenhonderdtwintig dagen.”

9

§ 55 StGB, die betrekking heeft op het achteraf vaststellen van totaalstraffen, bepaalt in lid 1 het volgende:

„De §§ 53 en 54 moeten ook worden toegepast wanneer een onherroepelijk veroordeelde persoon, voordat de aan hem opgelegde straf ten uitvoer is gelegd, is verjaard of is kwijtgescholden, wordt veroordeeld voor een ander strafbaar feit dat hij vóór de eerdere veroordeling heeft gepleegd. Als eerdere veroordeling geldt de uitspraak in de eerdere procedure waarin de daaraan ten grondslag liggende feitelijke vaststellingen het laatst konden worden beoordeeld.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10

Op 10 oktober 2003 heeft MV, een Frans staatsburger, een studente vanaf een universiteitscampus in Duitsland ontvoerd en verkracht.

11

Vóór die datum was MV in Duitsland nog nooit strafrechtelijk veroordeeld. In Frankrijk heeft hij daarentegen een strafblad met 25 vermeldingen. Na 10 oktober 2003 is MV onder meer vijf keer door Franse rechters veroordeeld wegens feiten die hij van augustus 2002 tot en met september 2003 had gepleegd.

12

Op 30 september 2004 is MV door de tribunal de grande instance de Guéret (rechter in eerste aanleg Guéret, Frankrijk) veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar.

13

Op 29 februari 2008 heeft de cour d’assises du Loir-et-Cher (rechter in tweede aanleg van Loir-et-Cher, Frankrijk) in Blois MV een vrijheidsstraf van vijftien jaar opgelegd. In deze straf zijn twee latere veroordelingen van betrokkene opgegaan, te weten ten eerste de veroordeling van 16 mei 2008 door de cour d’assises Loire-Atlantique (rechter in tweede aanleg van Loire-Atlantique, Frankrijk) in Nantes tot een vrijheidsstraf van zes jaar en ten tweede de veroordeling van 23 april 2012 door de cour d’appel de Grenoble (rechter in tweede aanleg Grenoble, Frankrijk) tot een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden.

14

Op 24 januari 2013 heeft de cour d’assises du Maine-et-Loire (rechter in tweede aanleg van Maine-et-Loire, Frankrijk) in Angers MV veroordeeld tot een gevangenisstraf van nog eens zeven jaar.

15

MV werd op 20 oktober 2003 op grond van een aanhoudingsbevel van de Franse autoriteiten in Nederland gearresteerd en in uitleveringsdetentie geplaatst. Op 17 mei 2004 werd hij overgedragen aan de Franse autoriteiten. In Frankrijk heeft MV tot en met 23 juli 2021 ononderbroken vastgezeten, zodat van de in de punten 12 tot en met 14 genoemde vrijheidsstraffen op die datum zeventien jaar en negen maanden ten uitvoer waren gelegd.

16

Op 23 juli 2021 hebben de Franse autoriteiten MV overgedragen aan de Duitse autoriteiten. MV is in Duitsland in voorlopige hechtenis geplaatst op grond van een aanhoudingsbevel van het Amtsgericht Freiburg im Breisgau (rechter in eerste aanleg Freiburg im Breisgau, Duitsland).

17

Op 21 februari 2022 heeft het Landgericht Freiburg im Breisgau MV berecht voor de op 10 oktober 2003 in Duitsland gepleegde feiten, hem schuldig bevonden aan bijzonder ernstige verkrachting en veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes jaar. Deze rechter was van oordeel dat een vrijheidsstraf van zeven jaar „in verhouding tot de schuld” stond, gelet op de door MV in Duitsland gepleegde feiten. Aangezien het niet mogelijk was om achteraf een totaalstraf vast te stellen die de Franse straffen omvatte, heeft deze rechter één jaar op de straf in mindering gebracht als „hardheidscompensatie”.

18

Tegen dat vonnis heeft MV beroep tot Revision ingesteld bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof.

19

De verwijzende rechter stelt zich om twee afzonderlijke redenen de vraag of het arrest van het Landgericht Freiburg im Breisgau verenigbaar is met de bepalingen van kaderbesluit 2008/675.

20

In de eerste plaats onderstreept de verwijzende rechter dat de vraag of MV voor het in het hoofdgeding aan de orde zijnde strafbare feit van bijzonder ernstige verkrachting een uitvoerbare vrijheidsstraf kan worden opgelegd, afhangt van de uitlegging van het in artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 vastgelegde beginsel van gelijkstelling van in andere lidstaten uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen en van de in artikel 3, lid 5, eerste alinea, van dit kaderbesluit bedoelde uitzondering op dat beginsel.

21

De verwijzende rechter stelt vast dat de in Frankrijk tegen MV uitgesproken veroordelingen, wanneer zij als Duitse veroordelingen zouden worden behandeld, overeenkomstig § 55, lid 1, StGB in beginsel kunnen worden samengevoegd tot een totaalstraf.

22

§ 55, lid 1, StGB, die voorziet in het achteraf vaststellen van een totaalstraf, heeft tot doel ervoor te zorgen dat de dader van meerdere strafbare feiten niet anders wordt behandeld naargelang deze strafbare feiten het voorwerp uitmaken van één enkele procedure, in welk geval deze persoon in aanmerking komt voor de vaststelling van een totaalstraf krachtens § 53, lid 1, StGB, dan wel van meerdere afzonderlijke procedures, in welk geval achteraf een totaalstraf kan worden vastgesteld krachtens § 55, lid 1, StGB.

23

De verwijzende rechter preciseert voorts dat, in het kader van het achteraf vaststellen van een totaalstraf, rekening moet worden gehouden met de in § 54, lid 2, StGB gestelde bovengrens van vijftien jaar voor tijdelijke vrijheidsstraffen. Bij gelijkstelling van de in Frankrijk tegen MV uitgesproken veroordelingen zou deze bovengrens, met de veroordeling tot vijftien jaar vrijheidsstraf door de cour d’assises du Loir-et-Cher, reeds op 29 februari 2008 zijn bereikt.

24

Indien de in Frankrijk uitgesproken veroordelingen zouden worden gelijkgesteld met Duitse veroordelingen, zou tegen MV dus zeker een afzonderlijke straf kunnen worden uitgesproken wegens het strafbare feit van bijzonder ernstige verkrachting, waaraan hij schuldig is bevonden. Op grond van § 54, lid 2, StGB zou de totale straf evenwel niet hoger kunnen zijn dan het maximum van vijftien jaar vrijheidsbeneming, zodat de opgelegde straf in de praktijk niet tegen MV ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.

25

De verwijzende rechter benadrukt evenwel dat het op grond van § 55, lid 1, StGB achteraf vaststellen van een totaalstraf op basis van straffen die in een andere lidstaat zijn opgelegd, om volkenrechtelijke redenen is uitgesloten. Het vaststellen van een totaalstraf in een dergelijke internationale context zou namelijk zowel de rechtskracht van de buitenlandse veroordeling als de bevoegdheid van die staat tot tenuitvoerlegging van die veroordeling aantasten.

26

Aangezien het op grond van het Duitse recht dus onmogelijk is om achteraf een totaalstraf vast te stellen op basis van in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen, vraagt de verwijzende rechter zich af hoe artikel 3 van kaderbesluit 2008/675 moet worden uitgelegd.

27

Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof merkt deze rechter op dat artikel 3, lid 1, van dit kaderbesluit de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat aan de eerdere in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden die gelijkwaardig zijn aan die welke de nationale wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf.

28

Deze rechter vraagt zich evenwel af wat de draagwijdte is van de in artikel 3, lid 5, eerste alinea, van dit kaderbesluit bedoelde uitzondering. Voor de bijzonder ernstige verkrachting die in het hoofdgeding aan de orde is, zou aan MV uitsluitend een uitvoerbare straf kunnen worden opgelegd indien deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen de inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van dit kaderbesluit, wanneer dat zou leiden tot overschrijding van het in § 54, lid 2, StGB genoemde bovengrens van vijftien jaar voor tijdelijke vrijheidsstraffen.

29

In de tweede plaats, voor het geval artikel 3, lid 5, eerste alinea, van kaderbesluit 2008/675 aldus moet worden uitgelegd dat het beginsel van gelijkstelling van in andere lidstaten uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van dit kaderbesluit, in de omstandigheden van het hoofdgeding niet moet worden toegepast, vraagt de verwijzende rechter zich af hoe artikel 3, lid 5, tweede alinea, van dit kaderbesluit moet worden uitgelegd.

30

Hij vraagt zich in dit verband af of de inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken straffen, overeenkomstig artikel 3, lid 5, tweede alinea, van kaderbesluit 2008/675, betekent dat het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen, zoals bepaald in § 55, lid 1, StGB, bij de straftoemeting voor het in Duitsland gepleegde strafbare feit „concreet moet worden aangetoond en onderbouwd”.

31

Deze rechter legt uit dat de Duitse wetgever bij de omzetting van kaderbesluit 2008/675 in Duits recht een omzettingsmaatregel voor artikel 3 ervan niet noodzakelijk heeft geacht. Het uitgangspunt dat met buitenlandse veroordelingen weliswaar niet formeel rekening kan worden gehouden bij het achteraf vaststellen van een totaalstraf, maar dat de veroordeelde daarvan zo mogelijk geen nadeel mag ondervinden, komt overeen met de in de Duitse rechtspraak bij eerdere buitenlandse veroordelingen toegepaste „hardheidscompensatie”.

32

De verwijzende rechter herinnert eraan dat volgens zijn eigen rechtspraak op dit punt het nadeel dat ontstaat door de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen waarin veroordelingen van een andere lidstaat zijn opgenomen, bij de straftoemeting normaliter in aanmerking wordt genomen door de toekenning van een niet-becijferde „hardheidscompensatie”, die aan de beoordelingsvrijheid van de feitenrechter wordt overgelaten. In dit verband is het voldoende dat de feitenrechter de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen in aanmerking neemt als een factor ten gunste van de veroordeelde.

33

Deze rechter is evenwel van oordeel dat enkel een begrijpelijk onderbouwde en becijferde compensatie voor het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen, beantwoordt aan de regelingen van artikel 3, leden 1 en 5, van kaderbesluit 2008/675.

34

Uit de rechtspraak van het Hof over de toepassing van dit kaderbesluit volgt dat de wijze waarop rekening wordt gehouden met eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen zo veel mogelijk moet overeenkomen met de wijze waarop rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf. Om de regeling voor het vaststellen van totaalstraffen, zoals vastgesteld in de §§ 53 tot en met 55 StGB, waarbij een concreet becijferde totaalstraf moet worden bepaald, zo dicht mogelijk te benaderen, moet volgens de feitenrechter het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om een totaalstraf vast te stellen, concreet worden aangetoond en in mindering worden gebracht op de nieuw op te leggen totaalstraf.

35

Deze rechter voegt daaraan toe dat een gemotiveerde en becijferde compensatie voor het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen, niet alleen onontbeerlijk is om redenen van transparantie, maar ook om de rechter in Revision in staat te stellen de straftoemeting te toetsen.

36

De verwijzende rechter merkt op dat het Landgericht Freiburg im Breisgau bij zijn beslissing over de straftoemeting in het hoofdgeding geen rekening heeft gehouden met het feit dat door oplegging van een vrijheidsstraf van zes jaar de in § 54, lid 2, StGB gestelde bovengrens van vijftien jaar voor tijdelijke vrijheidsstraffen werd overschreden. Bovendien heeft die rechter geen precieze criteria genoemd aan de hand waarvan hij de in Frankrijk uitgesproken veroordelingen in aanmerking heeft genomen, overeenkomstig artikel 3, lid 5, tweede alinea, van kaderbesluit 2008/675.

37

In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Kan, gelet op het beginsel van gelijke behandeling van artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 en op artikel 3, lid 5, van dit kaderbesluit, in het geval van vaststelling van een totaalstraf wegens veroordelingen in Duitsland en in een andere lidstaat, ook een straf worden opgelegd voor het in Duitsland gepleegde strafbare feit wanneer een fictieve samenvoeging met de in de andere lidstaat opgelegde straf tot gevolg zou kunnen hebben dat de maximumstraf voor tijdelijke vrijheidsstraffen naar Duits recht wordt overschreden?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet de in artikel 3, lid 5, tweede alinea, van kaderbesluit 2008/675 geregelde inaanmerkingneming van in andere lidstaten opgelegde straffen op zodanige wijze plaatsvinden dat het nadeel dat voortvloeit uit het ontbreken van de mogelijkheid om overeenkomstig de grondregels voor de vaststelling van totaalstraffen volgens Duits recht achteraf een totaalstraf vast te stellen in het kader van de straftoemeting voor het in Duitsland gepleegde strafbare feit concreet moet worden aangetoond en onderbouwd?”

Inleiding van de prejudiciële spoedprocedure

38

Gebruikmakend van de bevoegdheid die hem bij artikel 107, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt toegekend heeft de president van het Hof de Tweede kamer gevraagd te onderzoeken of deze verwijzing ambtshalve moet worden behandeld volgens de prejudiciële spoedprocedure als bedoeld in artikel 23 bis, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

39

Vastgesteld moet worden dat in het kader van de onderhavige zaak aan de voorwaarden voor de inleiding van deze procedure is voldaan.

40

In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat volgens artikel 107, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering enkel de prejudiciële verwijzingen waarin een of meer vragen aan de orde zijn die betrekking hebben op de gebieden bedoeld in titel V van het derde deel van het VWEU, inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, in aanmerking komen voor de prejudiciële spoedprocedure.

41

Een van de in die titel V genoemde gebieden is justitiële samenwerking in strafzaken.

42

In casu betreft het verzoek om een prejudiciële beslissing de uitlegging van kaderbesluit 2008/675, waarin is geregeld dat bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met in andere lidstaten uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen wegens andere feiten.

43

Voorts is dit kaderbesluit vastgesteld op basis van artikel 31 van het EU-Verdrag, dat is vervangen door de artikelen 82, 83 en 85 VWEU. Deze artikelen van het VWEU vallen formeel onder het hoofdstuk over justitiële samenwerking in strafzaken.

44

Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing een aantal vragen opwerpt met betrekking tot een van de in titel V van het derde deel van het VWEU bedoelde gebieden, namelijk justitiële samenwerking in strafzaken, en derhalve aan de spoedprocedure kan worden onderworpen.

45

In de tweede plaats vloeit uit vaste rechtspraak voort dat aan het criterium van spoedeisendheid is voldaan indien aan de betrokkene in het hoofdgeding op de datum van indiening van het verzoek om een prejudiciële beslissing zijn vrijheid is ontnomen en het van de beslechting van het hoofdgeding afhangt of zijn hechtenis wordt voortgezet [zie recentelijk arrest van 28 april 2022, C en CD (Juridische belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van een beslissing tot overlevering), C‑804/21 PPU, EU:C:2022:307, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

46

In casu komt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing naar voren dat MV inderdaad zijn vrijheid is ontnomen en dat de beslechting van het hoofdgeding gevolgen kan hebben voor de vraag of zijn hechtenis wordt voortgezet.

47

De verwijzende rechter heeft uitgelegd dat, indien artikel 3, leden 1 en 5, van kaderbesluit 2008/675 aldus moet worden uitgelegd dat aan eerdere in Frankrijk uitgesproken veroordelingen rechtsgevolgen moeten worden verbonden die gelijkwaardig zijn aan die welke worden verbonden aan nationale veroordelingen, er aan MV geen uitvoerbare straf kan worden opgelegd, daar anders de in § 54, lid 2, StGB gestelde bovengrens van vijftien jaar voor tijdelijke vrijheidsstraffen zou worden overschreden.

48

In die omstandigheden heeft de Tweede kamer van het Hof op 27 september 2022, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, besloten om de prejudiciële verwijzing ambtshalve volgens de spoedprocedure te behandelen.

Prejudiciële vragen

Eerste prejudiciële vraag

49

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, leden 1 en 5, van kaderbesluit 2008/675 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat in geval van een strafrechtelijke procedure tegen een persoon verplicht is aan de veroordelingen die eerder in een andere lidstaat wegens andere feiten tegen die persoon zijn uitgesproken rechtsgevolgen te verbinden die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen van eerdere nationale veroordelingen overeenkomstig de voorschriften van het betrokken nationale recht inzake het vaststellen van totaalstraffen wanneer, ten eerste, het strafbare feit dat aan die procedure ten grondslag ligt is gepleegd voordat die eerdere veroordelingen waren uitgesproken en, ten tweede, de inaanmerkingneming van die eerdere veroordelingen overeenkomstig die nationale wetgeving de nationale rechter bij wie die procedure aanhangig is gemaakt zou beletten aan de betrokkene een uitvoerbare straf op te leggen.

50

Uit de overwegingen 5 tot en met 8 ervan volgt dat kaderbesluit 2008/675 ertoe strekt dat elke lidstaat aan eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen rechtsgevolgen verbindt die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen van eerdere nationale veroordelingen overeenkomstig het nationale recht [arrest van 15 april 2021, AV (Verzamelvonnis), C‑221/19, EU:C:2021:278, punt 49].

51

Overeenkomstig deze doelstelling verplicht artikel 3, lid 1, van dit kaderbesluit, gelezen in het licht van overweging 5, de lidstaten om ervoor te zorgen dat, in geval van een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen een bepaalde persoon, enerzijds rekening wordt gehouden met de eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, voor zover naar nationaal recht met eerdere nationale veroordelingen rekening wordt gehouden, en anderzijds aan die veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen die volgens dat recht aan nationale veroordelingen worden verbonden, ongeacht of het om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat.

52

Artikel 3, lid 2, van dit kaderbesluit bepaalt dat die verplichting van toepassing is tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de regels met betrekking tot de soort opgelegde straf en de strafmaat, en de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.

53

Het Hof heeft voor recht verklaard dat kaderbesluit 2008/675 toepassing vindt op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan een persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten is opgelegd [arrest van 15 april 2021, AV (Verzamelvonnis), C‑221/19, EU:C:2021:278, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

54

In casu blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter, die is samengevat in de punten 21 tot en met 24 van dit arrest, dat, indien de eerdere door Franse rechters tegen MV uitgesproken veroordelingen in de omstandigheden van het hoofdgeding overeenkomstig artikel 3, lid 1, van dit kaderbesluit zouden worden gelijkgesteld met door Duitse rechters uitgesproken veroordelingen, de feitenrechter verplicht zou zijn een totaalstraf vast te stellen overeenkomstig de §§ 53 tot en met 55 StGB. In dat geval zou het niet mogelijk zijn om aan MV een uitvoerbare straf op te leggen, omdat de in § 54, lid 2, StGB gestelde bovengrens van vijftien jaar voor tijdelijke vrijheidsstraffen zou worden overschreden.

55

Opgemerkt zij evenwel dat in artikel 3, lid 5, eerste alinea, van kaderbesluit 2008/675 staat te lezen dat artikel 3, leden 1 en 2, van dit kaderbesluit, indien het strafbare feit dat heeft geleid tot de nieuwe procedure, is gepleegd voordat de eerdere veroordeling is uitgesproken of volledig ten uitvoer is gelegd, niet vereist dat lidstaten hun nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen toepassen wanneer het toepassen van die voorschriften op in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure.

56

In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat MV in de strafrechtelijke procedure voor de Duitse rechter schuldig is bevonden aan het strafbare feit van bijzonder ernstige verkrachting, gepleegd op 10 oktober 2003. Bovendien zijn de in deze procedure in aanmerking te nemen veroordelingen door Franse rechters na die datum uitgesproken. Derhalve moet worden vastgesteld dat in de omstandigheden van het hoofdgeding is voldaan aan de in artikel 3, lid 5, eerste alinea, van kaderbesluit 2008/675 gestelde voorwaarde met betrekking tot het tijdsaspect.

57

Bijgevolg kunnen de omstandigheden van het hoofdgeding dus onder de uitzondering van deze bepaling vallen.

58

Wat betreft de draagwijdte van deze uitzondering worden de lidstaten in artikel 3, lid 5, eerste alinea, van dit kaderbesluit vrijgesteld van de verplichting om hun „nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen” toe te passen op eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen wanneer het toepassen van die voorschriften „voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure”.

59

In casu moet ten eerste worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aangevoerde voorschriften betreffende het vaststellen van een totaalstraf in het Duitse recht, zoals bedoeld in de §§ 53 tot en met 55, StGB, „nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen” in de zin van artikel 3, lid 5, eerste alinea, van dit kaderbesluit vormen. Deze voorschriften van het Duitse recht regelen namelijk de bevoegdheid van de strafrechter om een straf op te leggen in geval van meerdere strafbare feiten, ongeacht of deze in één procedure of in verschillende afzonderlijke procedures worden behandeld.

60

Ten tweede zou, zoals in punt 54 van dit arrest is opgemerkt, de toepassing van deze voorschriften op eerdere in Frankrijk uitgesproken veroordelingen de nationale rechter beletten in het hoofdgeding een uitvoerbare straf op te leggen.

61

Indien in de omstandigheden van het hoofdgeding aan de eerder in Frankrijk uitgesproken veroordelingen rechtsgevolgen zouden worden verbonden die gelijkwaardig zijn aan die welke aan de nationale veroordelingen worden verbonden, zou dit derhalve „voor de rechter een beperking […] inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure” in de zin van artikel 3, lid 5, van kaderbesluit 2008/675.

62

Uit het voorgaande volgt dat de in deze bepaling vastgelegde uitzondering wel degelijk van toepassing is in de omstandigheden van het hoofdgeding, en de nationale rechter ontslaat van de verplichting om aan eerdere in Frankrijk uitgesproken veroordelingen rechtsgevolgen te verbinden die gelijkwaardig zijn aan die welke aan nationale veroordelingen worden verbonden overeenkomstig de voorschriften inzake het vaststellen van een totaalstraf in de §§ 53 tot en met 55, StGB.

63

Een dergelijke uitlegging vindt bovendien steun in zowel de context van artikel 3 van kaderbesluit 2008/675 als de door artikel 3, lid 5, van dit kaderbesluit nagestreefde doelstellingen.

64

Wat betreft de context van artikel 3 van kaderbesluit 2008/675 zij eraan herinnerd dat dit kaderbesluit volgens overweging 5 ervan niet beoogt een harmonisatie tot stand te brengen wat betreft de gevolgen die door de verschillende nationale wetgevingen aan het bestaan van eerdere veroordelingen worden verbonden. Uit overweging 3 van het kaderbesluit blijkt ook duidelijk dat het de lidstaten enkel de minimumverplichting oplegt om bij nieuwe strafrechtelijke procedures rekening te houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen.

65

Bovendien eerbiedigt kaderbesluit 2008/675, volgens overweging 13 ervan, de verscheidenheid aan nationale oplossingen en procedures die nodig is om rekening te kunnen houden met een eerdere veroordeling in een andere lidstaat. Aldus draagt dit kaderbesluit bij tot de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Unie, waarin de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd, overeenkomstig artikel 67, lid 1, VWEU.

66

Daarom moet het in artikel 3, lid 1, van dit kaderbesluit vastgelegde beginsel van gelijkstelling van eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in overeenstemming worden gebracht met de noodzaak de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtstelsels van de lidstaten te eerbiedigen. Zoals in overweging 8 van dit kaderbesluit wordt gepreciseerd, mag de betrokkene alleen „zoveel mogelijk” minder gunstig wordt behandeld dan indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest.

67

Wat het doel van artikel 3, lid 5, van kaderbesluit 2008/675 betreft, blijkt uit de bewoordingen ervan duidelijk dat deze bepaling beoogt te voorkomen dat „de rechter [wordt beperkt] bij het opleggen van een straf” voor een strafbaar feit dat op het nationale grondgebied is gepleegd voordat de veroordelingen in een andere lidstaat zijn uitgesproken of ten uitvoer zijn gelegd.

68

Zoals de Generalbundesanwalt beim Bundesgerichtshof en de Europese Commissie in wezen betogen, wordt in een context die wordt gekenmerkt door de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtstelsels van de lidstaten, met name wat betreft de strafmaat en de wijze van tenuitvoerlegging ervan, niet uitgesloten dat de inaanmerkingneming van in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in de weg staat aan de oplegging van een uitvoerbare straf voor een op het grondgebied van de betrokken lidstaat gepleegd strafbaar feit, zelfs voordat deze veroordelingen zijn uitgesproken of ten uitvoer zijn gelegd.

69

In casu blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter dat, indien in de omstandigheden van het hoofdgeding aan de eerdere in Frankrijk uitgesproken veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen die worden verbonden aan nationale veroordelingen in het kader van de in § 55, lid 1, StGB bedoelde vaststelling van een totaalstraf, dit in de weg zou staan aan de oplegging van een uitvoerbare straf voor feiten van zeer ernstige verkrachting die vóór die veroordelingen in Duitsland zijn gepleegd.

70

Het doel van artikel 3, lid 5, eerste alinea, van kaderbesluit 2008/675 is echter juist om de bevoegdheid van de nationale rechter te behouden om in een dergelijk geval een straf op te leggen, met inachtneming van de diversiteit van de strafrechtelijke tradities en strafrechtstelsels van de lidstaten, door hem te ontslaan van de verplichting om eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen gelijk te stellen met eerdere nationale veroordelingen, zoals bepaald in artikel 3, lid 1, van dit kaderbesluit.

71

Voorts zij erop gewezen dat niets de lidstaten evenwel belet om aan in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen rechtsgevolgen te verbinden die gelijkwaardig zijn aan die welke worden verbonden aan nationale veroordelingen in het in artikel 3, lid 5, eerste alinea, van kaderbesluit 2008/675 bedoelde geval. Zoals vermeld in overweging 3 heeft dit kaderbesluit tot doel een minimumverplichting op te leggen om rekening te houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, zodat de lidstaten de vrijheid behouden om met dergelijke veroordelingen rekening te houden in gevallen waarin zij daartoe uit hoofde van dit kaderbesluit niet verplicht zijn.

72

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 3, leden 1 en 5, van kaderbesluit 2008/675 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat in geval van een strafrechtelijke procedure tegen een persoon niet verplicht is aan de veroordelingen die eerder in een andere lidstaat wegens andere feiten tegen die persoon zijn uitgesproken rechtsgevolgen te verbinden die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen van eerdere nationale veroordelingen overeenkomstig de voorschriften van het betrokken nationale recht inzake het vaststellen van totaalstraffen wanneer, ten eerste, het strafbare feit dat aan die procedure ten grondslag ligt is gepleegd voordat die eerdere veroordelingen waren uitgesproken en, ten tweede, de in aanmerkingneming van die eerdere veroordelingen overeenkomstig die nationale wetgeving de nationale rechter bij wie die procedure aanhangig is gemaakt belet aan de betrokkene een uitvoerbare straf op te leggen.

Tweede vraag

73

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 5, tweede alinea, van kaderbesluit 2008/675 aldus moet worden uitgelegd dat de inaanmerkingneming van eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in de zin van deze bepaling vereist dat de nationale rechter het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen, terwijl voor eerdere nationale veroordelingen wel in die mogelijkheid is voorzien, concreet onderbouwt en motiveert.

74

Uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de lidstaten in elke strafrechtelijke procedure die onder de uitzondering van artikel 3, lid 5, eerste alinea, van dit kaderbesluit valt, erop moeten toezien dat „eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen door rechters […] anderszins in aanmerking kunnen worden genomen”.

75

Om aan deze verplichting te voldoen, volstaat het dat de lidstaten, met inachtneming van het Unierecht en de met dit kaderbesluit nagestreefde doelstellingen, hun nationale rechters de mogelijkheid bieden om eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen anderszins in aanmerking te nemen.

76

Uit deze bepaling kan evenwel geen enkele verplichting worden afgeleid met betrekking tot de specifieke bepalingen van materieel of procedureel recht die de nationale rechters in acht moeten nemen wanneer zij de eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen daadwerkelijk in aanmerking nemen.

77

Bij gebreke van nadere gegevens in de bepalingen van kaderbesluit 2008/675 zelf, moet worden vastgesteld dat dit besluit de lidstaten een beoordelingsmarge laat ten aanzien van de praktische uitvoeringsbepalingen betreffende de mogelijkheid voor de nationale rechters om eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen in aanmerking te nemen overeenkomstig artikel 3, lid 5, tweede alinea, van dit kaderbesluit.

78

Bijgevolg kan uit artikel 3, lid 5, tweede alinea, van kaderbesluit 2008/675 niet worden afgeleid dat de feitenrechter in de omstandigheden van het hoofdgeding verplicht is om een cijfermatige berekening te maken van het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om de voor nationale veroordelingen voorziene nationale voorschriften inzake het vaststellen van een totaalstraf toe te passen en vervolgens op basis van die berekening een strafvermindering toe te kennen.

79

Zoals de advocaat-generaal in de punten 85 en 86 van zijn conclusie heeft benadrukt, kan uit deze bepaling alleen worden afgeleid dat de nationale rechters de mogelijkheid moet worden geboden om eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen in aanmerking te nemen, zonder dat de Uniewetgever evenwel de concrete wijze van uitvoering daarvan heeft vastgesteld.

80

In casu volgt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat het Landgericht Freiburg im Breisgau de eerdere in Frankrijk uitgesproken veroordelingen wel degelijk in aanmerking heeft genomen. In zijn arrest van 21 februari 2022 heeft die rechter namelijk als „hardheidscompensatie” een strafvermindering van één jaar toegekend op een aanvankelijke veroordeling tot zeven jaar vrijheidsbeneming, om rekening te houden met de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen op basis van deze en de in Frankrijk uitgesproken veroordelingen.

81

In het licht van het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 5, tweede alinea, van kaderbesluit 2008/675 aldus moet worden uitgelegd dat de inaanmerkingneming van eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in de zin van deze bepaling niet vereist dat de nationale rechter het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen, terwijl voor eerdere nationale veroordelingen wel in die mogelijkheid is voorzien, concreet onderbouwt en motiveert.

Kosten

82

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 3, leden 1 en 5, van kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie

moet aldus worden uitgelegd dat

een lidstaat in geval van een strafrechtelijke procedure tegen een persoon niet verplicht is aan de veroordelingen die eerder in een andere lidstaat wegens andere feiten tegen die persoon zijn uitgesproken rechtsgevolgen te verbinden die gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen van eerdere nationale veroordelingen overeenkomstig de voorschriften van het betrokken nationale recht inzake het vaststellen van totaalstraffen wanneer, ten eerste, het strafbare feit dat aan die procedure ten grondslag ligt is gepleegd voordat die eerdere veroordelingen waren uitgesproken en, ten tweede, de inaanmerkingneming van die eerdere veroordelingen overeenkomstig die nationale wetgeving de nationale rechter bij wie die procedure aanhangig is gemaakt verhindert aan de betrokkene een uitvoerbare straf op te leggen.

 

2)

Artikel 3, lid 5, tweede alinea, van kaderbesluit 2008/675

moet aldus worden uitgelegd dat

de inaanmerkingneming van eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in de zin van deze bepaling niet vereist dat de nationale rechter het nadeel dat voortvloeit uit de onmogelijkheid om achteraf een totaalstraf vast te stellen, terwijl voor eerdere nationale veroordelingen wel in die mogelijkheid is voorzien, concreet onderbouwt en motiveert.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.