ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

16 november 2023 ( *1 )

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 8 januari 2024]

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil – Richtlijn 2009/133/EG – Gedeeltelijke splitsing – Zuiver interne situatie – Geen verlaging van het maatschappelijk kapitaal – Vennootschap die het gehele kapitaal van de inbrengende vennootschap in handen heeft”

In zaak C‑318/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie Boedapest, Hongarije) bij beslissing van 27 april 2022, ingekomen bij het Hof op 12 mei 2022, in de procedure

GE Infrastructure Hungary Holding Kft.

tegen

Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: O. Spineanu-Matei, kamerpresident, J.‑C. Bonichot (rapporteur) en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: L. Medina,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

GE Infrastructure Hungary Holding Kft., vertegenwoordigd door G. Szimler en Z. Várszegi, ügyvédek,

de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Armenia en B. Béres als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, onder a), en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PB 2009, L 310, blz. 34), gelezen in het licht van overweging 2 van deze richtlijn.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen GE Infrastructure Hungary Holding Kft. (hierna: „GE Infrastructure”) en de Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága (directie beroepen van de nationale belasting- en douanedienst, Hongarije) over de fiscale gevolgen voor die vennootschap van een gedeeltelijke splitsing met fusie door overneming binnen vennootschappen die zij in handen heeft.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In overweging 2 van richtlijn 2009/133 staat te lezen:

„Fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil, betrekking hebbende op vennootschappen uit verschillende lidstaten kunnen noodzakelijk zijn teneinde in de Gemeenschap soortgelijke voorwaarden te scheppen als op een binnenlandse markt en daardoor de goede werking van de interne markt te verzekeren. Deze transacties moeten niet worden belemmerd door uit de fiscale voorschriften der lidstaten voortvloeiende bijzondere beperkingen, nadelen of distorsies. Er moet bijgevolg voor deze transacties worden voorzien in concurrentieneutrale belastingvoorschriften om de ondernemingen in staat te stellen zich aan te passen aan de eisen van de gemeenschappelijke markt, hun productiviteit te vergroten en hun concurrentiepositie op de internationale markt te versterken.”

4

Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt:

„Elke lidstaat past de in deze richtlijn opgenomen bepalingen toe op:

a)

fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil waarbij vennootschappen van twee of meer lidstaten betrokken zijn;

[...]”

5

Artikel 2 van deze richtlijn luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

c)

‚gedeeltelijke splitsing’: de rechtshandeling waarbij één of meer takken van bedrijvigheid van een vennootschap, zonder dat deze wordt ontbonden, op één of meer reeds bestaande of nieuwe vennootschappen overgaan en ten minste één tak van bedrijvigheid in de inbrengende vennootschap overblijft tegen uitgifte, volgens een pro-rataregeling, van bewijzen van deelgerechtigdheid in het maatschappelijk kapitaal van de ontvangende vennootschappen aan haar deelgerechtigden, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, van de fractiewaarde van deze bewijzen;

[...]”

6

In artikel 8 van diezelfde richtlijn wordt het volgende bepaald:

„1.   Indien bij een fusie, een splitsing of een aandelenruil bewijzen van deelgerechtigdheid in het maatschappelijk kapitaal van de ontvangende of de verwervende vennootschap worden toegekend aan een deelgerechtigde van de inbrengende of verworven vennootschap in ruil voor bewijzen van deelgerechtigdheid in het maatschappelijk kapitaal van deze laatste vennootschap, mag dit op zich niet leiden tot enigerlei belastingheffing over het inkomen, de winst of de vermogenswinst van deze deelgerechtigde.

2.   Toekenning, bij een gedeeltelijke splitsing, van bewijzen van deelgerechtigdheid in het maatschappelijk kapitaal van de ontvangende vennootschap aan een deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap, mag op zich niet leiden tot enigerlei belastingheffing over het inkomen, de winst of de vermogenswinst van deze deelgerechtigde.

[...]

5.   De leden 2 en 3 zijn slechts van toepassing indien de deelgerechtigde aan de som van de in ruil ontvangen bewijzen en de door hem in de inbrengende vennootschap gehouden bewijzen geen hogere fiscale waarde toerekent dan de waarde die de door hem in de inbrengende vennootschap gehouden bewijzen onmiddellijk vóór de gedeeltelijke splitsing hadden.

[...]

7.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‚fiscale waarde’ verstaan: de waarde die als grondslag zou dienen voor de eventuele berekening van een meerwaarde of waardevermindering die onder de toepassing valt van een belasting over het inkomen, de winst of de vermogenswinst van de deelgerechtigde van de vennootschap.

[...]”

7

Artikel 15 van richtlijn 2009/133 bepaalt:

„1.   De lidstaten kunnen weigeren de bepalingen van de artikelen 4 tot en met 14 geheel of gedeeltelijk toe te passen of het voordeel ervan geheel of gedeeltelijk teniet te doen, indien blijkt dat een van de in artikel 1 bedoelde rechtshandelingen:

a)

als hoofddoel of een der hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft; wanneer de rechtshandeling niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de activiteiten van de bij de rechtshandeling betrokken vennootschappen, geldt het vermoeden dat die rechtshandeling als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft;

[...]”

Hongaars recht

8

§ 3:45, lid 1, van Polgári Törvénykönyvről szóló 2013. évi V. törvény (wet nr. V van 2013 inzake het burgerlijk wetboek) bepaalt:

„Een rechtspersoon kan door volledige of gedeeltelijke splitsing in verschillende juridische entiteiten worden opgesplitst. In geval van volledige splitsing houdt de rechtspersoon op te bestaan en wordt zijn vermogen overgedragen aan verschillende rechtspersonen die uit de volledige splitsing als rechtsopvolgers zijn voortgekomen. In geval van gedeeltelijke splitsing blijft de rechtspersoon bestaan, maar wordt een deel van zijn vermogen overgedragen aan de rechtspersoon die uit de splitsing als rechtsopvolger is voortgekomen.”

9

§ 3:45, lid 2, onder b), van wet nr. V van 2013 inzake het burgerlijk wetboek bepaalt:

„Een rechtspersoon kan ook op zodanige wijze worden gesplitst, door een volledige of gedeeltelijke splitsing, dat de afgesplitste takken door overneming worden samengevoegd binnen verschillende reeds bestaande rechtspersonen, als rechtsopvolgers, samen met het aandeel in de activa van de rechtspersoon dat hun toevalt (splitsing met fusie door overneming).”

10

§ 1, lid 5, van a társasági adóról és osztalékadóról szóló 1996. évi LXXXI. törvény (wet nr. LXXXI van 1996 inzake de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet inzake de vennootschapsbelasting”), bepaalt:

„Deze wet wordt uitgelegd met inachtneming van en in overeenstemming met de bepalingen van de wet inzake boekhouding. Afwijkingen van de bepalingen van de wet inzake boekhouding met het oog op de eerbiediging van het beginsel van het getrouwe beeld, kunnen niet leiden tot wijzigingen van het bedrag van de verschuldigde belasting.”

11

§ 4, punt 23/a, van de wet inzake de vennootschapsbelasting luidt als volgt:

„in aanmerking komende omzetting: een omzetting (met inbegrip van, in het hiernavolgende, een fusie of een splitsing) waaraan alleen vennootschappen als bedoeld in punt 32/a deelnemen, hetzij als rechtsvoorganger hetzij als rechtsopvolger, indien

a)

de deelgerechtigde of de aandeelhouder van de rechtsvoorganger door de rechtshandeling, in het kader van de omzetting, fusie of splitsing, een aandelenbelang in de rechtsopvolger en een opleg in geld van niet meer dan 10 % van de nominale waarde van de totale verworven deelneming (of bij gebreke van een nominale waarde, van de waarde bepaald naar evenredigheid van het maatschappelijk kapitaal) verkrijgt,

b)

de deelgerechtigden of aandeelhouders van de rechtsvoorganger, in geval van splitsing, een evenredige deelneming in de rechtsopvolger verkrijgen,

c)

de eenpersoonshandelsvennootschap wordt overgenomen door haar enige deelgerechtigde of aandeelhouder,

mits de omzetting op werkelijke economische en commerciële gronden berust, waarbij de belastingplichtige het bestaan van die werkelijke economische en commerciële gronden moet aantonen”.

12

§ 7, lid 1, onder dz), van deze wet bepaalt dat het resultaat vóór belastingheffing wordt verminderd met „de meerwaarde die in de loop van het belastingjaar is gerealiseerd bij de verkoop van de deelneming waarvan kennis is gegeven of het niet langer opnemen ervan in de balans als inbreng in natura (in beide gevallen verminderd met de last die is opgenomen als gevolg van het buiten beschouwing laten van de goodwill) – op voorwaarde dat de deelneming door de belastingplichtige (met inbegrip van zijn rechtsvoorganger) onafgebroken als actief werd aangehouden gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de verkoop ervan (het niet langer opnemen in de balans als gevolg van een omzetting, fusie of splitsing vormt geen onderbreking in de continuïteit van de deelneming) – en elk in de loop van het belastingjaar aangemelde waardeverlies dat op de deelneming is teruggenomen”.

13

§ 7, lid 1, onder gy), punt 1, van deze wet bepaalt dat het resultaat vóór belastingheffing van de deelgerechtigde (aandeelhouder, houder van een zeggenschapsdeelneming) wordt verminderd met „het deel dat de boekwaarde van de investeringswaarde, in de zin van lid 10, van de deelneming overschrijdt, verminderd met de opbrengst die in de loop van het belastingjaar is geboekt als gevolg van het (gedeeltelijk) niet langer opnemen van een deelneming – met inbegrip van een vordering op de rechtsvoorganger op basis van een inbreng in natura, maar niet met inbegrip van de vermindering van een deelneming in een gecontroleerde buitenlandse vennootschap – indien de indicatieve met eigen vermogen overeenkomende investering is verdwenen of verminderd ten gevolge van ontbinding zonder rechtsopvolging, een vermindering van het maatschappelijk kapitaal door desinvestering of een in aanmerking komende omzetting, onder voorbehoud van het bepaalde in punt 2”.

14

§ 8, lid 1, onder m), punt mb), van dezelfde wet bepaalt dat het resultaat vóór belastingheffing wordt verhoogd met „het verlies dat of de waardevermindering (mede rekening houdend met de last die is opgenomen als gevolg van het buiten beschouwing laten van de goodwill) die is opgenomen ten gevolge van een waardeverlies, een verlies van een kans of de vermindering van een deelneming uit welke hoofde dan ook (met uitzondering van de boeking van een omzetting, fusie of splitsing) die met betrekking tot de aangegeven deelneming bij de belastingplichtige is opgenomen als uitgave van het aanslagjaar”.

15

§ 31, lid 1, onder a), van de wet inzake de vennootschapsbelasting bepaalt:

„Deze wet is bedoeld om de naleving van de volgende handelingen van Unierecht te verzekeren:

a)

[richtlijn 2009/133];

[...]”

16

§ 84, lid 2, van de a számvitelről szóló 2000 évi C. törvény (wet nr. C van 2000 inzake de boekhouding) bepaalt:

„Als opbrengsten of vermogenswinst uit deelnemingen moet worden opgenomen:

[...]

d)

voor de houder van de deelneming (deelgerechtigde) in de omgezette, gefuseerde of gesplitste vennootschap, het verschil tussen – enerzijds – de geregistreerde waarde (boekwaarde) van de geschrapte duurzame deelneming (aandelen, deelbewijzen of andere deelnemingen) in de inbrengende vennootschap en – anderzijds – indien de waarde van de verworven deelneming hoger is, de investeringswaarde van de deelneming in de vennootschap die is ontstaan door omzetting, fusie of splitsing op de dag na de datum van omzetting, voor een bedrag gelijk aan het bedrag van het eigen vermogen op de laatste balans van de vennootschap dat overeenkomt met de geschrapte deelneming, de rechtsvoorganger. In geval van splitsing wordt het bedrag van het eigen vermogen van de gesplitste vennootschap volgens de laatste balans in aanmerking genomen om het verschil te berekenen;

[...]”

17

§ 85, lid 1, onder d), van deze wet bepaalt:

„Als lasten of waardeverminderingen die voortvloeien uit deelnemingen moeten worden aangemerkt:

[...]

d)

voor de houder van de deelneming (deelgerechtigde) in de omgezette, gefuseerde of gesplitste vennootschap, het verschil tussen – enerzijds – de geregistreerde waarde (boekwaarde) van de geschrapte duurzame deelneming (aandelen, deelbewijzen of andere deelnemingen) in de rechtsvoorganger en – anderzijds – indien de waarde van de verworven deelneming lager is, de investeringswaarde van de deelneming in de vennootschap die is ontstaan door omzetting, fusie of splitsing op de dag na de datum van omzetting, voor een bedrag gelijk aan het bedrag van het eigen kapitaal op de laatste balans van de vennootschap dat overeenkomt met de geschrapte deelneming, de rechtsvoorganger. In geval van splitsing wordt het bedrag van het eigen kapitaal van de gesplitste vennootschap volgens de laatste balans in aanmerking genomen om het verschil te berekenen”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18

Op 30 september 2009 heeft GE Infrastructure, verzoekster in het hoofdgeding, een belang van 100 % verworven in GE Hungary Kft. De nominale waarde van de aandelen waarvan zij op die manier houder was, bedroeg 100000000 Hongaarse forint (HUF) (ongeveer 260000 EUR). Op 7 juli 2016 heeft GE Hungary de vennootschap GE Aviation Hungary Holding (hierna: „GE Aviation”) opgericht, die zij voor 100 % in handen had en waarbij de nominale waarde van haar deelbewijzen 3500000 HUF (ongeveer 9100 EUR) bedroeg.

19

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 8 januari 2024] Op 31 mei 2017 hebben deze drie ondernemingen, in het kader van de algehele reorganisatie van de groep waartoe zij behoren, een overeenkomst voor een splitsing met fusie door overneming gesloten, die op 30 september 2017 in werking trad. In dat kader zijn de bedrijfstakken „hernieuwbare energie” en „luchtvaart” van GE Hungary afgesplitst om door overneming te worden samengevoegd binnen GE Aviation. De marktwaarde van de aldus ingebrachte bedrijfstakken bedroeg 397025000000 HUF (ongeveer 1032000000 EUR). Deze transactie heeft er onder meer toe geleid dat GE Infrastructure een belang in GE Aviation heeft verworven dat overeenkomt met de waarde van de opgenomen bedrijfstakken.

20

Na de transactie was het maatschappelijk kapitaal van GE Aviation gestegen tot 25000000 HUF (ongeveer 65000 EUR) en bezat GE Infrastructure een rechtstreekse deelneming van 99,6 % in dit kapitaal. De resterende 0,4 % was indirect in handen van GE Infrastructure via GE Hungary, die zelf voor 100 % in handen bleef van GE Infrastructure.

21

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 8 januari 2024] GE Infrastructure verklaart dat de aan GE Aviation overgedragen activa zijn geboekt tegen de nettoboekwaarde die in de boekhouding van GE Hungary was opgenomen, namelijk 83474000000 HUF (ongeveer 217000000 EUR). Deze waarde was beduidend lager dan de marktwaarde van deze activa, die 397025000000 HUF (ongeveer 1032000000 EUR) bedroeg, zoals in punt 19 hierboven is aangegeven. Volgens GE Infrastructure had de transactie, die als hoofddoel had de eventuele verkoop van de betrokken bedrijfstakken voor te bereiden, dus een negatieve invloed, in de vorm van een verlies, op haar balans.

22

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 8 januari 2024] Het maatschappelijk kapitaal van GE Hungary is daarentegen onveranderd gebleven op 100000000 HUF (ongeveer 260000 EUR), aangezien de invloed van de waarde van 83474000000 HUF (ongeveer 217000000 EUR) van de gedeeltelijke splitsing slechts in het eigen vermogen van die vennootschap is doorberekend door een vermindering van haar gereserveerde winst.

23

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 8 januari 2024] Volgens GE Infrastructure zou de overdracht van de bedrijfstakken niettemin een invloed hebben gehad op de werkelijke waarde van haar deelneming in GE Hungary. Verzoekster in het hoofdgeding raamt deze waardevermindering op 397025000000 HUF (ongeveer 1032000000 EUR), hetgeen overeenkomt met de in haar boekhouding vermelde waarde van de bedrijfstakken, terwijl de door GE Aviation verworven takken voor slechts 83474000000 HUF (ongeveer 217000000 EUR) zijn geboekt, hetgeen overeenkomt met de boekwaarde van die activa bij de inbreng ervan. Over het geheel genomen is verzoekster in het hoofdgeding van mening dat de gecumuleerde boekwaarde van GE Aviation en GE Hungary meer dan 313000000000 HUF (ongeveer 813800000 EUR) lager was dan de boekwaarde van GE Hungary vóór de transactie.

24

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 8 januari 2024] De belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat de transactie voor GE Infrastructure een belastbare opbrengst of meerwaarde van 83331000000 HUF (ongeveer 217000000 EUR) had opgeleverd (overeenkomend met de boekwaarde van de deelneming van 99,6 % van GE Infrastructure in GE Aviation), en dat verzoekster in het hoofdgeding niet in aanmerking kwam voor het mechanisme van belastinguitstel van § 7, lid 1, onder gy), van de wet inzake de vennootschapsbelasting omdat de gedeeltelijke splitsing niet had geleid tot een vermindering van het maatschappelijk kapitaal van GE Hungary en GE Infrastructure deze laatste vennootschap nog steeds voor 100 % in handen had.

25

Dit geschil heeft geleid tot een procedure bij de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie Boedapest, Hongarije), de verwijzende rechter. Deze rechter is van oordeel dat hij met het oog op de beslechting van het geding moet vaststellen of § 7, lid 1, onder gy), van de wet inzake de vennootschapsbelasting, zoals uitgelegd door de belastingdienst, in overeenstemming is met de bepalingen van richtlijn 2009/133, waarnaar deze wet verwijst.

26

In deze omstandigheden heeft de Fővárosi Törvényszék de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)

Moet [richtlijn 2009/133] aldus worden uitgelegd dat overweging 2 en artikel 1, onder a), daarvan niet in de weg staan aan een nationale regeling (of bepaling), dan wel de uitlegging en toepassing in de praktijk van een dergelijke regeling (of bepaling), op grond waarvan de richtlijn geen betrekking heeft op binnenlandse omzettingen, maar alleen op internationale en grensoverschrijdende omzettingen, met dien verstande dat de bepalingen van de richtlijn zijn omgezet bij de [wet inzake de vennootschapsbelasting] en dat de nationale wetgever – ook al regelt het gemeenschapsrecht deze kwestie niet rechtstreeks – in § 31, lid 1, onder a), van [de wet inzake de vennootschapsbelasting] heeft bepaald dat deze laatste tot doel heeft uitvoering te geven aan handelingen van Unierecht, waaronder [die] richtlijn?

2)

Moet artikel 8, lid 2, van [richtlijn 2009/133] aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling (of bepaling), dan wel de uitlegging en toepassing in de praktijk van een dergelijke regeling (of bepaling), op grond waarvan, in het kader van een gedeeltelijke splitsing van vennootschappen met zetel in een en dezelfde lidstaat, de aandeelhouder van de inbrengende vennootschap verplicht is de nominale waarde van zijn deelneming in de inbrengende vennootschap (maatschappelijk kapitaal van de inbrengende vennootschap) te verminderen teneinde de boekwaarde van zijn deelneming (van zijn aandelen) in de inbrengende vennootschap te verminderen, in aanmerking genomen dat de belastingautoriteiten een dergelijke vermindering van de boekwaarde als voorwaarde stellen voor het verkrijgen van de in artikel 8, lid 2, van de richtlijn bedoelde fiscale behandeling, zelfs in een situatie waarin de gedeeltelijke splitsing verliezen meebrengt voor de aandeelhouder van de inbrengende vennootschap?

3)

Moet artikel 8, lid 2, van [richtlijn 2009/133] aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling (of bepaling), dan wel de uitlegging en toepassing in de praktijk van een dergelijke regeling (of bepaling), volgens welke de in die bepaling neergelegde fiscale behandeling voor de vennootschapsbelasting niet van toepassing is op een gedeeltelijke splitsing wanneer de betrokken inbrengende vennootschap een eenpersoonshandelsvennootschap is, dat wil zeggen wanneer de oprichter van de inbrengende vennootschap ten gevolge van de gedeeltelijke splitsing zijn 100 %-deelneming in die vennootschap ongewijzigd behoudt of wanneer het maatschappelijk kapitaal van de inbrengende vennootschap ongewijzigd blijft?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

27

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, onder a), van richtlijn 2009/133, gelezen in het licht van overweging 2 van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de nationale wetgever zuiver interne transacties op dezelfde wijze behandelt als transacties waarbij vennootschappen uit verschillende lidstaten betrokken zijn, wanneer deze wetgever in de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde bepalingen geen onderscheid heeft gemaakt tussen deze twee categorieën transacties.

28

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet vooraf worden bepaald of het Hof bevoegd is om een richtlijn uit te leggen op grond van artikel 267 VWEU in een geval waarin deze richtlijn de situatie in kwestie niet rechtstreeks regelt, maar de nationale wetgever er bij de omzetting van de bepalingen van deze richtlijn in nationaal recht voor heeft gekozen zuiver interne situaties op dezelfde wijze te behandelen als situaties die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.

29

Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, moet de eerste vraag dus zodanig worden geherformuleerd dat deze rechter met deze vraag in wezen wenst te vernemen of de nationale wetgever bij de omzetting van een richtlijn ervoor kan kiezen om zuiver interne situaties op dezelfde wijze te behandelen als de onder deze richtlijn vallende situaties, en of het Hof bevoegd is om de bepalingen van die richtlijn uit te leggen op grond van artikel 267 VWEU in een geval waarin het in het hoofdgeding gaat om een zuiver interne situatie.

30

In dit verband zij eraan herinnerd dat het de nationale wetgever vrijstaat zich voor zijn oplossingen voor zuiver interne situaties te conformeren aan de in het Unierecht gekozen oplossingen. In een dergelijk geval heeft de Unie er stellig belang bij dat, ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst de overgenomen bepalingen of begrippen van Unierecht op eenvormige wijze worden uitgelegd, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moeten vinden (zie in die zin arresten van 18 oktober 1990, Dzodzi, C‑297/88 en C‑197/89, EU:C:1990:360, punt 37, en 17 juli 1997, Leur-Bloem, C‑28/95, EU:C:1997:369, punt 32).

31

Voorts zij eraan herinnerd dat in het kader van de in artikel 267 VWEU beoogde bevoegdheidsverdeling tussen de nationale rechter en het Hof, de nationale rechter bij uitsluiting bevoegd is om de precieze strekking te beoordelen van een eventuele verwijzing door het nationale recht naar het Unierecht. Welke grenzen de nationale wetgever eventueel heeft gesteld aan de toepassing van het Unierecht op zuiver interne situaties, is namelijk een vraag van nationaal recht, die derhalve uitsluitend door de rechterlijke instanties van de lidstaten kan worden beoordeeld (zie in die zin arresten van 18 oktober 1990, Dzodzi, C‑297/88 en C‑197/89, EU:C:1990:360, punten 41 en 42, en 17 juli 1997, Leur-Bloem, C‑28/95, EU:C:1997:369, punt 33).

32

Overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 2009/133 is deze richtlijn alleen van toepassing op transacties, onder meer gedeeltelijke splitsingen, waarbij vennootschappen van twee of meer lidstaten betrokken zijn.

33

Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt echter dat de Hongaarse wetgever in de ter omzetting van richtlijn 2009/133 vastgestelde bepalingen geen onderscheid heeft gemaakt tussen de fiscale behandeling van gedeeltelijke splitsingen in een zuiver interne context en de fiscale behandeling van dergelijke transacties waarbij vennootschappen uit verschillende lidstaten betrokken zijn. De verwijzende rechter is van oordeel dat deze wetgever daarmee de regeling van deze richtlijn heeft uitgebreid tot zuiver interne transacties, zoals de Hongaarse regering in haar schriftelijke opmerkingen overigens heeft bevestigd.

34

Uit het voorgaande volgt dat de nationale wetgever bij de omzetting van een richtlijn ervoor kan kiezen om situaties die onder deze richtlijn vallen en zuiver interne situaties op dezelfde wijze te behandelen, zodat het Hof alsdan op grond van artikel 267 VWEU bevoegd is om de bepalingen van die richtlijn uit te leggen in een geval waarin het in het hoofdgeding om een zuiver interne situatie gaat.

Tweede en derde vraag

35

Met zijn tweede en zijn derde vraag, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/133 aldus moet worden uitgelegd dat het toestaat dat de toepassing van de in deze richtlijn neergelegde regeling van fiscale neutraliteit in geval van een gedeeltelijke splitsing afhankelijk wordt gesteld van voorwaarden die verband houden met de vermindering van de deelneming van de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap in die vennootschap of met de vermindering van het maatschappelijk kapitaal van deze vennootschap.

36

Volgens artikel 2, onder c), van richtlijn 2009/133 is een gedeeltelijke splitsing de rechtshandeling waarbij een of meer takken van bedrijvigheid van een vennootschap, zonder dat deze wordt ontbonden, op een of meer reeds bestaande of nieuwe vennootschappen overgaan en ten minste één tak van bedrijvigheid in de inbrengende vennootschap overblijft tegen uitgifte, volgens een pro-rataregeling, van bewijzen van deelgerechtigdheid in het maatschappelijk kapitaal van de ontvangende vennootschappen aan haar deelgerechtigden, eventueel met een bijbetaling in geld.

37

Artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bepaalt dat bij een gedeeltelijke splitsing de toekenning van bewijzen van deelgerechtigdheid in het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap ten gunste waarvan de inbreng gebeurt aan een deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap op zich niet mag leiden tot enigerlei belastingheffing over het inkomen, de winst of de meerwaarden van deze deelgerechtigde.

38

Noch deze bepalingen noch de overige bepalingen van richtlijn 2009/133 stellen de toepassing van de regeling van fiscale neutraliteit van artikel 8, lid 2, van deze richtlijn afhankelijk van de vermindering van de nominale waarde of van het percentage van de deelneming van de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap in laatstgenoemde vennootschap, of van de voorwaarde dat de gedeeltelijke splitsing leidt tot een vermindering van het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap in plaats van tot een vermindering van de gereserveerde winst.

39

Artikel 8, lid 5, van richtlijn 2009/133 verlangt alleen dat de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap, om voor de toepassing van artikel 8, lid 2, van deze richtlijn in aanmerking te komen, aan de som van de ontvangen bewijzen en van de door hem in de inbrengende vennootschap gehouden bewijzen geen hogere fiscale waarde toerekent dan de waarde die de door hem in de inbrengende vennootschap gehouden bewijzen onmiddellijk vóór de gedeeltelijke splitsing hadden. Het staat in voorkomend geval aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

40

In het bijzonder moet worden opgemerkt dat – anders dan artikel 8, lid 1, van richtlijn 2009/133, dat betrekking heeft op fusies, splitsingen en aandelenruil – artikel 2, onder c), en artikel 8, lid 2, van deze richtlijn, die specifiek betrekking hebben op gedeeltelijke splitsingen, alleen verwijzen naar de toekenning aan de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap van bewijzen van deelgerechtigdheid in het maatschappelijk kapitaal van de ontvangende vennootschap, die overeenkomen met de ingebrachte activa en passiva. Deze bepalingen maken daarentegen geen melding van de gevolgen van deze transactie voor de deelneming van deze deelgerechtigde in de inbrengende vennootschap of voor het maatschappelijk kapitaal van de inbrengende vennootschap.

41

Indien de toepassing van de regeling van fiscale neutraliteit van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/133 afhankelijk zou worden gesteld van de vermindering van het percentage van de deelneming van de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap in die vennootschap, zou dit bovendien erop neerkomen, zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft benadrukt, dat de toepassing van dit stelsel wordt uitgesloten in het geval waarin die vennootschap in handen is van één deelgerechtigde, terwijl die richtlijn niet in een dergelijke uitsluiting voorziet.

42

Uit het voorgaande volgt dat de regeling van fiscale neutraliteit waarvoor elke in richtlijn 2009/133 bedoelde gedeeltelijke splitsing in aanmerking moet komen, niet afhankelijk kan worden gesteld van een voorwaarde die niet in deze richtlijn is opgenomen, zoals de vermindering van het percentage van de deelneming van de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap in deze vennootschap of de vermindering van het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap.

43

Onder voorbehoud van artikel 15 van richtlijn 2009/133 – en in het bijzonder van het in artikel 15, lid 1, onder a), van deze richtlijn bedoelde geval van transacties die als hoofddoel of een der hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking hebben, waarin de lidstaten kunnen weigeren de bepalingen van deze richtlijn geheel of gedeeltelijk toe te passen of het voordeel ervan geheel of gedeeltelijk kunnen teniet te doen, een geval dat niet aan de orde is in de in casu aan het Hof gestelde vragen – laat artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/133, anders dan de Hongaarse regering betoogt, de lidstaten bij de omzetting ervan namelijk geen handelingsmarge op grond waarvan zij de toepassing van de daarin neergelegde regeling van fiscale neutraliteit afhankelijk kunnen stellen van aanvullende voorwaarden naast die van hoofdstuk II van die richtlijn (zie in die zin arrest van 11 december 2008, A.T., C‑285/07, EU:C:2008:705, punt 26).

44

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het arrest van 22 maart 2018, Jacob en Lassus (C‑327/16 en C‑421/16, EU:C:2018:210), waarnaar de Hongaarse regering in haar schriftelijke opmerkingen verwijst en waarin het Hof heeft erkend dat de lidstaten, met eerbiediging van het Unierecht, over een zekere handelsvrijheid beschikten inzake de vaststelling van fiscale maatregelen om artikel 8 van richtlijn 2009/133 ten uitvoer te leggen. In dat verband kan worden volstaan met de vaststelling dat de in dat arrest aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling de in het hoofdgeding aan de orde zijnde effectenruil niet afhankelijk stelde van een aanvullende voorwaarde om in aanmerking te komen voor de in richtlijn 2009/133 neergelegde regeling van fiscale neutraliteit, maar integendeel tot doel had de fiscale neutraliteit van deze transactie te waarborgen door enkel belasting te heffen over de meerwaarde uit de in ruil ontvangen effecten op de datum van de latere overdracht ervan.

45

Bijgevolg moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/133 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die het voordeel van deze bepaling afhankelijk stelt van niet in deze richtlijn voorkomende voorwaarden die verband houden met de vermindering van de deelneming van de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap in die vennootschap of met de vermindering van het maatschappelijk kapitaal van deze vennootschap.

Kosten

46

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is krachtens artikel 267 VWEU bevoegd het Unierecht uit te leggen wanneer dit de situatie in kwestie niet rechtstreeks regelt, maar de nationale wetgever er bij de omzetting van de bepalingen van een richtlijn in nationaal recht voor heeft gekozen – zoals het hem vrijstaat te doen – zuiver interne situaties op dezelfde wijze te behandelen als situaties die door die richtlijn worden geregeld.

 

2)

Artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die het voordeel van deze bepaling afhankelijk stelt van niet in deze richtlijn voorkomende voorwaarden die verband houden met de vermindering van de deelneming van de deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap in die vennootschap of met de vermindering van het maatschappelijk kapitaal van deze vennootschap.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Hongaars.