Zaak C‑298/22

Caixa Geral de Depósitos SA
en Banco Português de Investimento SA (BPI)
en Caixa Central de Crédito Agrícola Mútuo CRL
en Banco Santander Totta SA
en Banco Comercial Português SA
en Banco BPN/BIC Português SA
en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria SA, filiaal in Portugal
en Barclays Bank Plc
en Caixa Económica Montepio Geral - Caixa Económica Bancária SA
en Unión de Creditos Imobiliarios SA - Estabelecimento Financeiro de Crédito SOC
en Banco Espírito Santo SA, in liquidatie

tegen

Autoridade da Concorrência

(verzoek om een prejudiciële beslissing,
ingediend door de Tribunal da Concorrência, Regulação e Supervisão)

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 juli 2024

„Prejudiciële verwijzing – Mededinging – Mededingingsregelingen – Aantasting van de mededinging – Verbod van mededingingsregelingen – Artikel 101 VWEU – Overeenkomsten tussen ondernemingen – Mededingingsbeperking naar strekking – Uitwisseling van informatie tussen kredietinstellingen – Informatie over commerciële voorwaarden en productiehoeveelheden – Strategische informatie”

  1. Mededingingsregelingen – Aantasting van de mededinging – Beoordelingscriteria – Onderscheid tussen beperkingen naar strekking en beperkingen naar gevolg – Beperking naar strekking – Voldoende nadelige beïnvloeding – Vaststelling toereikend

    (Art. 101, lid 1, VWEU)

    (zie punten 33, 35, 36)

  2. Mededingingsregelingen – Aantasting van de mededinging – Beoordelingscriteria – Inhoud en doel van een mededingingsregeling en economische en juridische context waarin die zich ontwikkelt – Onderscheid tussen beperkingen naar strekking en beperkingen naar gevolg – Voornemen van de partijen bij een overeenkomst om de mededinging te beperken – Criterium niet noodzakelijk – Inbreuk naar strekking – Voldoende nadelige beïnvloeding – Beoordelingscriteria – Noodzaak om de gevolgen van de mededingingsverstorende gedraging voor de mededinging te onderzoeken – Geen

    (Art. 101 VWEU)

    (zie punten 37‑43)

  3. Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Coördinatie en samenwerking in strijd met de verplichting voor elke onderneming om haar marktgedrag zelfstandig te bepalen – Uitwisseling van vertrouwelijke en strategische informatie tussen kredietinstellingen – Uitwisseling die de onzekerheid kan wegnemen over het door de betrokken ondernemingen beoogde gedrag – Beperking naar strekking – Noodzaak om aan te tonen dat de deelnemers aan de uitwisseling daadwerkelijk rekening hebben gehouden met de informatie – Geen

    (Art. 101, lid 1, VWEU)

    (zie punten 44‑57, 63, 64, 66, 70‑72, 75‑77, 79, 81, 84, 85, 88)

Samenvatting

Naar aanleiding van een verzoek om een prejudiciële beslissing van de Tribunal da Concorrência, Regulação e Supervisão (rechter voor mededinging, regulering en toezicht, Portugal), spreekt het Hof zich uit over de voorwaarden waaronder een „opzichzelfstaande” informatie-uitwisseling, namelijk een uitwisseling die niet bijkomstig is ten opzichte van onderling afgestemde feitelijke gedragingen tot beperking van de mededinging, kan worden aangemerkt als een „beperking naar strekking” in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU.

In dit geval heeft de Autoridade de Concorrência (mededingingsautoriteit, Portugal; hierna: „AdC”) vastgesteld dat meerdere kredietinstellingen inbreuk hadden gemaakt op de nationale mededingingsbepalingen en artikel 101 VWEU door tussen mei 2002 en maart 2013 deel te nemen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekten de mededinging op de markt voor woningkrediet, de markt voor consumentenkrediet en de markt voor ondernemingskrediet te beperken.

Deze onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestonden uit een „opzichzelfstaande” uitwisseling van informatie over de huidige en toekomstige voorwaarden voor krediettransacties, met name renteverschillen en risicovariabelen, en over de geïndividualiseerde productiecijfers van de deelnemers aan deze uitwisseling.

Bijgevolg heeft de AdC deze kredietinstellingen bij besluit van 9 september 2019 een geldboete opgelegd. De meeste kredietinstellingen hebben tegen dat besluit beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Deze rechter was van oordeel dat deze informatie-uitwisseling op markten die worden gekenmerkt door een hoge mate van concentratie en toetredingsdrempels ertoe kan bijdragen dat de commerciële druk en de onzekerheid over het strategische gedrag van concurrenten op de markt vermindert, hetgeen zou kunnen neerkomen op informele coördinatie waardoor de mededinging wordt beperkt. Daarom heeft hij besloten het Hof te vragen of een dergelijke uitwisseling verenigbaar is met artikel 101 VWEU.

Beoordeling door het Hof

Vooraf herinnert het Hof eraan dat een uitwisseling van informatie tussen concurrenten een mededingingsbeperking kan vormen, ook naar strekking, in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU als het daarbij gaat om een vorm van coördinatie die naar zijn aard moet worden geacht schadelijk te zijn voor de goede werking van de normale mededinging in het kader van de betrokken uitwisseling.

Wat de inhoud ervan betreft, betekent dit om te beginnen dat de informatie-uitwisseling zodanige kenmerken vertoont dat zij een vorm van coördinatie tussen ondernemingen oplevert die aanleiding geeft tot mededingingsvoorwaarden die niet met de normale voorwaarden van de betrokken markt overeenkomen. De goede werking van normale mededinging op een markt veronderstelt echter een zekere transparantie van de situatie die momenteel op die markt heerst. Alleen onder deze voorwaarde kan een markt efficiënt functioneren. Zo verscherpt transparantie tussen marktdeelnemers – althans op een niet-oligopolistische markt – in beginsel de concurrentie tussen de aanbieders. Een markt kan evenwel slechts onder normale omstandigheden functioneren wanneer iedere ondernemer ten eerste verplicht is zelfstandig te bepalen welk beleid hij op de interne markt zal voeren en ten tweede in het ongewisse verkeert over het tijdstip waarop, de mate waarin en de wijze waarop zijn concurrenten hun marktgedrag in de toekomst zullen aanpassen.

Vervolgens is het met betrekking tot de context waarin de betrokken informatie-uitwisseling plaatsvindt noodzakelijk dat binnen die context elke coördinatie die kenmerken heeft welke vergelijkbaar zijn met die van die uitwisseling, slechts kan leiden tot mededingingsvoorwaarden die – gelet op de aard van de betrokken producten of verleende diensten, de feitelijke marktomstandigheden en de structuur van de markt – niet met de normale voorwaarden voor de werking van de betreffende markt overeenkomen.

Wat ten slotte de „objectieve doelstellingen” van die uitwisseling betreft, kan deze een beperking naar strekking vormen indien – ook al lijkt zij formeel geen mededingingsverstorend doel na te streven – voor deze uitwisseling, gelet op de vorm ervan en de context waarin zij plaatsvindt, geen andere verklaring kan worden gegeven dan het nastreven van een doel dat strijdig is met een van de wezenlijke bestanddelen van het beginsel van de vrije mededinging.

Aangezien elke marktdeelnemer in het ongewisse dient te blijven over het toekomstige gedrag van de andere deelnemers op die markt, kan een uitwisseling van informatie die het mogelijk maakt dat ongewisse karakter weg te nemen, dan ook worden beschouwd als een vorm van coördinatie tussen ondernemingen die naar zijn aard schadelijk is voor de goede werking van de normale mededinging.

In dit verband hoeft zelfs niet te worden aangetoond dat de uitgewisselde informatie in de context waarin deze uitwisseling plaatsvindt, de deelnemers er noodzakelijkerwijs toe brengt om zich, zo zij voldoende actief en economisch rationeel zijn, stilzwijgend op dezelfde wijze te gaan gedragen met betrekking tot een van de parameters op basis waarvan de mededinging op de relevante markt tot stand komt.

Het volstaat immers dat de uitgewisselde informatie zowel vertrouwelijk, dat wil zeggen niet reeds bekend bij elke op de betrokken markt actieve speler, als strategisch is, meer bepaald informatie die, na eventueel te zijn gecombineerd met andere informatie die reeds bekend is bij de deelnemers aan een informatie-uitwisseling, licht kan werpen op de strategie die sommige van de deelnemers voornemens zijn ten uitvoer te leggen met betrekking tot een of meer parameters op basis waarvan de mededinging op de relevante markt tot stand komt.

Meer in het bijzonder is het begrip „strategische informatie” een ruim begrip dat alle gegevens omvat die de marktdeelnemers nog niet bekend zijn en die in het kader van een dergelijke uitwisseling de onzekerheid van de andere deelnemers op die markt over het toekomstige gedrag van de andere deelnemers kunnen verminderen met betrekking tot aspecten die wegens de aard van de betrokken goederen of diensten, de feitelijke omstandigheden op de markt en de structuur ervan, een of meer parameters vormen op basis waarvan de mededinging op de relevante markt tot stand komt.

Wanneer de uitgewisselde informatie geen betrekking heeft op intenties van deelnemers aan de uitwisseling om hun gedrag op de relevante markt te wijzigen, maar op een actuele of vroegere situatie, kan die informatie eveneens als strategisch worden beschouwd indien een deelnemer aan die uitwisseling daaruit met voldoende nauwkeurigheid het toekomstige gedrag van de andere deelnemers aan die uitwisseling of hun reacties op een mogelijke strategische marktbeweging kan afleiden.

In het licht van deze overwegingen merkt het Hof op dat een informatie-uitwisseling op markten die worden gekenmerkt door een hoge mate van concentratie en toetredingsdrempels, over de op die markten gangbare commerciële voorwaarden moet worden aangemerkt als een beperking naar strekking indien zij betrekking heeft op met name strategische informatie over de toekomstige intenties van de andere deelnemers aan die uitwisseling met betrekking tot een van de parameters op basis waarvan de mededinging op de betrokken markt tot stand komt.