ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
14 september 2023 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Richtlijn 79/7/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Artikel 6 – Nationale regeling die uitsluitend voor vrouwen voorziet in het recht op een pensioentoeslag – Prejudicieel arrest van het Hof op grond waarvan kan worden vastgesteld dat deze regeling directe discriminatie op grond van geslacht oplevert – Bestuurspraktijk die erin bestaat deze regeling ondanks dat arrest te blijven toepassen – Afzonderlijke discriminatie – Financiële vergoeding – Vergoeding van de gerechtskosten en advocatenhonoraria”
In zaak C‑113/22,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje) bij beslissing van 2 februari 2022, ingekomen bij het Hof op 17 februari 2022, in de procedure
DX
tegen
Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),
Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS),
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: A. Prechal (rapporteur), kamerpresident, M. L. Arastey Sahún, F. Biltgen, N. Wahl en J. Passer, rechters,
advocaat-generaal: L. Medina,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
DX, vertegenwoordigd door J. de Cominges Cáceres, abogado, |
– |
Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), vertegenwoordigd door M. P. García Perea en M. P. Madrid Yagüe, letradas, |
– |
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Galindo Martín en A. Szmytkowska als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen DX, vader van twee kinderen, en het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) (nationaal instituut voor sociale zekerheid, Spanje) en de Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS) (algemene socialezekerheidskas, Spanje) over de weigering van het INSS om hem een pensioentoeslag toe te kennen die op grond van de nationale wetgeving alleen wordt uitgekeerd aan vrouwen met ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
Artikel 1 van richtlijn 79/7 luidt: „Deze richtlijn beoogt de geleidelijke tenuitvoerlegging, voor wat betreft de in artikel 3 genoemde gebieden van de sociale zekerheid en van de andere factoren van sociale bescherming, van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, hierna ‚beginsel van gelijke behandeling’ genoemd.” |
4 |
Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt: „Deze richtlijn is van toepassing op de beroepsbevolking – met inbegrip van zelfstandigen, van werknemers en zelfstandigen wier arbeid is onderbroken door ziekte, ongeval of onvrijwillige werkloosheid en van werkzoekenden – alsmede op gepensioneerde of invalide werknemers en zelfstandigen.” |
5 |
Artikel 3, lid 1, van die richtlijn bepaalt het volgende: „Deze richtlijn is van toepassing op:
[…]” |
6 |
Artikel 4, lid 1, van voornoemde richtlijn luidt als volgt: „Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:
|
7 |
Artikel 5 van richtlijn 79/7 luidt: „De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling worden ingetrokken.” |
8 |
Artikel 6 van deze richtlijn bepaalt: „De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om eenieder die meent te zijn benadeeld door de niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor het gerecht te doen gelden na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan.” |
Spaans recht
9 |
Artikel 53 van de Ley General de la Seguridad Social (algemene wet op de sociale zekerheid), in de geconsolideerde versie die is goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 8/2015 (koninklijk wetgevend besluit 8/2015) van 30 oktober 2015 (BOE nr. 261 van 31 oktober 2015, blz. 103291) (hierna: „LGSS”), luidt als volgt: „1. Het recht op toekenning van de prestaties vervalt na vijf jaar gerekend vanaf de dag volgend op die van het feit dat recht geeft op de betrokken prestatie, onverminderd de in deze wet bepaalde uitzonderingen en het feit dat de gevolgen van die toekenning drie maanden vóór de datum van indiening van de desbetreffende aanvraag ingaan. Indien de economische inhoud van reeds toegekende prestaties wordt gewijzigd naar aanleiding van verzoeken om herziening ervan, hebben de financiële gevolgen van het nieuwe bedrag een maximale terugwerkende kracht van drie maanden vanaf de datum van indiening van het verzoek. Deze regel inzake de maximale terugwerkende kracht is niet van toepassing bij correctie van materiële, feitelijke of rekenkundige fouten […]”. |
10 |
Artikel 60 LGSS, met als opschrift „Toeslag wegens moederschap voor op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen van het socialezekerheidsstelsel”, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalde in lid 1: „Aan vrouwen die biologische of geadopteerde kinderen hebben en die begunstigden zijn van enige op premie- of bijdragebetaling berustende regeling van het socialezekerheidsstelsel uit hoofde van pensionering, weduwschap of duurzame arbeidsongeschiktheid, wordt een pensioentoeslag toegekend vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid. Deze toeslag, die in alle opzichten de juridische status heeft van een op premie- of bijdragebetaling berustend staatspensioen, komt overeen met het bedrag dat resulteert uit de toepassing van een bepaald percentage op het initiële bedrag van het betrokken pensioen, welk percentage afhankelijk is van het aantal kinderen overeenkomstig de volgende schaal:
[…]”. |
11 |
Artikel 10 van Ley Orgánica 3/2007 para la igualdad efectiva de mujeres y hombres (organieke wet 3/2007 inzake daadwerkelijke gelijkheid van vrouwen en mannen) van 22 maart 2007 (BOE nr. 71 van 23 maart 2007, blz. 12611) luidt: „Rechtshandelingen […] die discriminatie op grond van geslacht opleveren of zullen opleveren, zijn nietig en leiden tot aansprakelijkheid [van de veroorzaker van de schade] op basis van een systeem van reële, effectieve en in evenredige verhouding tot de geleden schade staande reparatie of compensatie, en waar nodig op basis van een efficiënt en afschrikkend sanctiesysteem dat discriminerend gedrag voorkomt.” |
12 |
Artikel 183 van Ley 36/2011, reguladora de la jurisdicción social (wet 36/2011 betreffende de rechtsvordering in arbeids‑ en socialezekerheidszaken) van 10 oktober 2011 (BOE nr. 245 van 11 oktober 2011, blz. 106584; hierna: „wet 36/2011”) bepaalt in de leden 1 en 2: „1. Wordt in het vonnis een schending vastgesteld, dan beslist de rechter over de hoogte van de schadevergoeding die eventueel aan de verzoekende partij wordt toegewezen wegens de ondergane discriminatie of andere schending van haar grondrechten en openbare vrijheden, met inachtneming van zowel de immateriële schade als gevolg van de schending van het grondrecht als de hieruit voortvloeiende aanvullende schade. 2. De rechter beslist over de hoogte van de schade, die behoedzaam moet worden gewaardeerd wanneer het te moeilijk of te duur is om de hoogte ervan precies vast te stellen, zodat het slachtoffer voldoende schadeloos wordt gesteld en voor zover mogelijk volledig wordt teruggebracht in de situatie waarin het vóór de schending verkeerde, en tevens wordt bijgedragen aan het doel schade te voorkomen.” |
13 |
Criterio de Gestión 1/2020 (bestuursbesluit 1/2020) van 31 januari 2020, vastgesteld door de Subdirección General de Ordenación y Asistencia Jurídica (subdirectoraat-generaal voor bestuur en rechtsbijstand) van het INSS (hierna: „bestuursbesluit 1/2020”), luidde als volgt: „Totdat de benodigde wetswijziging is ingevoerd om artikel 60 LGSS aan te passen aan het arrest [van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075),] […] gelden voor het optreden van dit beheersorgaan de volgende richtsnoeren:
|
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14 |
Het INSS heeft DX, vader van twee kinderen, met ingang van 10 november 2018 een uitkering wegens absolute duurzame arbeidsongeschiktheid toegekend, op basis van een berekeningsgrondslag van 1972,87 EUR. In het kader van de daarmee verband houdende bestuurlijke procedure heeft hij niet uitdrukkelijk verzocht om de in artikel 60, lid 1, LGSS vastgestelde pensioentoeslag wegens „moederschap” (hierna: „betrokken pensioentoeslag”) voor pensioenen uit hoofde van ouderdom, duurzame arbeidsongeschiktheid of weduwschap. |
15 |
Onder verwijzing naar het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), waaruit volgt dat richtlijn 79/7 zich verzet tegen een nationale regeling zoals die van artikel 60 LGSS, die het recht op voornoemde toeslag voorbehoudt aan uitsluitend vrouwen, heeft DX op 10 november 2020 bij het INSS een aanvraag ingediend om erkenning van zijn recht op die toeslag, ten belope van 5 % van zijn uitkering wegens duurzame arbeidsongeschiktheid. |
16 |
Bij besluit van 17 november 2020 (hierna: „afwijzingsbesluit”) heeft het INSS deze aanvraag afgewezen. |
17 |
Vervolgens heeft DX tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Social no 2 de Vigo (arbeidsrechter, rechtbank nr. 2 Vigo, Spanje), die bij vonnis van 15 februari 2021, onder verwijzing naar het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), het recht van DX op de betrokken pensioentoeslag heeft erkend, maar de gelijktijdig door DX ingediende schadevordering heeft afgewezen. Bij beschikking van 1 maart 2021 heeft deze rechter de financiële gevolgen van deze toeslag vastgesteld in die zin dat DX er vanaf 10 augustus 2020 recht op had, met inbegrip dus van de betaling van de betrokken pensioentoeslag over de drie maanden voorafgaand aan zijn op 10 november 2020 ingediende aanvraag. |
18 |
DX en het INSS hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje). |
19 |
Het INSS is van mening dat DX overeenkomstig het legaliteitsbeginsel geen recht heeft op de krachtens artikel 60 LGSS gevorderde toeslag. DX vordert op zijn beurt dat zijn recht op deze toeslag wordt erkend vanaf de datum waarop hij toegang tot zijn pensioen had, namelijk 10 november 2018, op grond dat hij, indien hij een vrouw was geweest, vanaf die datum van dat recht in kennis zou zijn gesteld. Om dezelfde reden vordert hij een compenserende en afschrikkende schadevergoeding wegens schending van het non-discriminatiebeginsel. |
20 |
De verwijzende rechter merkt om te beginnen op dat het voor het hoofdgeding van fundamenteel belang is of – zoals hij geneigd is te overwegen – de in bestuursbesluit 1/2020 omschreven en gepubliceerde praktijk van het INSS om mannen stelselmatig de betrokken pensioenslag te weigeren waardoor zij worden verplicht om deze in rechte op te eisen, in het licht van richtlijn 79/7 moet worden beschouwd als een geval van discriminatie dat losstaat van de uit artikel 60 LGSS voortvloeiende discriminatie die is vastgesteld in het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075). |
21 |
Het in punt 17 van het onderhavige arrest genoemde vonnis van 15 februari 2021 gaat immers uit van de premisse dat het afwijzingsbesluit weliswaar discriminerend was, maar niettemin in overeenstemming was met de nationale wet, die als enige aan de betrokken discriminatie ten grondslag ligt, zodat het discriminerende karakter van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde afwijzing geen aanleiding kan geven tot een door het INSS te betalen schadevergoeding. |
22 |
Vervolgens vraagt de verwijzende rechter zich af, voor het geval dat het afwijzingsbesluit een geval van discriminatie vormt dat losstaat van de uit artikel 60 LGSS voortvloeiende discriminatie, vanaf welke datum de betrokken pensioentoeslag aan de betrokkene moet worden toegekend, en met name of deze toekenning terugwerkende kracht moet hebben en moet ingaan op de datum van het feit dat recht geeft op het pensioen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid waarop die toeslag betrekking heeft. |
23 |
Ten slotte vraagt deze rechter zich ten eerste af of het, ter vergoeding van de schending van het Unierecht door het afwijzingsbesluit, in beginsel volstaat dat de betrokkene met terugwerkende kracht de betrokken pensioentoeslag wordt toegekend zonder dat een aanvullende vergoeding hoeft te worden betaald, dan wel of een dergelijke vergoeding moet worden toegekend teneinde de geleden materiële en immateriële schade te vergoeden en dergelijke schendingen te ontmoedigen. |
24 |
Ten tweede rijst volgens de verwijzende rechter de vraag of het in ieder geval passend is om, ter waarborging van de doeltreffendheid van het Unierecht, de gerechtskosten en advocatenhonoraria in verband met de procedures bij de Juzgado de lo Social no 2 de Vigo en de verwijzende rechter op te nemen in de schadevergoeding wegens schending van het Unierecht, met dien verstande dat het INSS naar nationaal recht niet in die kosten en honoraria kan worden verwezen omdat arbeidsrechtelijke procedures gratis zijn voor alle justitiabelen. |
25 |
Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal Superior de Justicia de Galicia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Procedure bij het Hof
26 |
Bij beslissing van 19 juli 2022, ingekomen bij het Hof op 4 augustus 2022, heeft de verwijzende rechter zijn tweede prejudiciële vraag ingetrokken en daarbij uiteengezet dat de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) na de indiening van zijn verzoek om een prejudiciële beslissing, te weten bij arrest van 30 mei 2022, de vraag betreffende de datum van toekenning van moederschapstoelagen aan mannelijke werknemers had beantwoord door te beslissen dat deze datum de datum is van toegang tot het pensioen waarop die toelagen betrekking hebben. |
27 |
De verwijzende rechter preciseert evenwel dat de eerste en de derde vraag nog steeds van belang zijn voor het hoofdgeding, maar geeft aan dat hij de eerste vraag alleen handhaaft voor zover het antwoord op deze vraag volgens het Hof noodzakelijk is voor de beantwoording van de derde vraag. |
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Ontvankelijkheid en eventuele afdoening zonder beslissing
28 |
Het INSS betoogt dat de eerste vraag niet-ontvankelijk is omdat daarop reeds is geantwoord met de vaststelling van nieuwe instructies die beogen de praktijk van dit bestuursorgaan aan te passen aan de in punt 26 van het onderhavige arrest vermelde nationale rechtspraak. De Spaanse regering is eveneens van mening dat die vraag niet-ontvankelijk is, omdat deze geen betrekking heeft op de uitlegging van het Unierecht maar enkel ertoe strekt om het handelen van een nationaal bestuursorgaan aan dat recht te doen toetsen. |
29 |
Het INSS betoogt voorts dat de derde vraag niet-ontvankelijk is op grond dat het in verscheidene arresten van de Tribunal Supremo met betrekking tot moederschapstoeslagen niet is verwezen in de kosten, omdat deze rechter van oordeel was dat de zaken die aanleiding hadden gegeven tot die arresten, uit juridisch oogpunt twijfels deden rijzen. De Spaanse regering meent op haar beurt dat deze vraag zonder voorwerp is geraakt, aangezien de toekenning met terugwerkende kracht van de betrokken pensioentoeslag, zoals erkend in de in punt 26 van het onderhavige arrest bedoelde nationale rechtspraak, neerkomt op een herstel in de vorige toestand, waardoor enige aanvullende vergoeding overbodig is. |
30 |
Vooraf moet in herinnering worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak, in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, uitsluitend een zaak is van de nationale rechter bij wie het hoofdgeding aanhangig is en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 31 januari 2023, Puig Gordi e.a., C‑158/21, EU:C:2023:57, punt 50). |
31 |
Bijgevolg geldt voor vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 18 mei 2021, Asociaţia Forumul Judecătorilor din România e.a., C‑83/19, C‑127/19, C‑195/19, C‑291/19, C‑355/19 en C‑397/19, EU:C:2021:393, punt 116). |
32 |
Wat de eerste vraag betreft, dient om te beginnen te worden opgemerkt dat deze vraag ziet op de beoordeling van de in bestuursbesluit 1/2020 vastgestelde bestuurspraktijk in het licht van richtlijn 79/7. Volgens de uitleg van de verwijzende rechter volgde het INSS deze praktijk bij de vaststelling van het afwijzingsbesluit dat in het hoofdgeding aan de orde is. De stelling van het INSS dat deze praktijk inmiddels is gewijzigd, kan er dus niet toe leiden dat deze vraag niet-ontvankelijk wordt verklaard. |
33 |
Verder blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter en de bewoordingen zelf van de eerste vraag dat deze rechter beoogt een uitlegging te verkrijgen van richtlijn 79/7, en met name van de artikelen 5 en 6 ervan, teneinde de rechtmatigheid van het afwijzingsbesluit te toetsen aan de vereisten van die richtlijn. Anders dan de Spaanse regering betoogt, verzoekt deze rechter het Hof dus niet om zelf een dergelijke toetsing te verrichten. |
34 |
Wat de derde vraag betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt dat de verwijzende rechter met deze vraag wenst te vernemen of, in de omstandigheden van het hoofdgeding, richtlijn 79/7 hem de verplichting oplegt om het INSS te veroordelen tot betaling aan verzoeker in het hoofdgeding van een afschrikkende schadevergoeding, in voorkomend geval met inbegrip van de gerechtskosten en advocatenhonoraria in verband met zijn rechtsvordering. Dienaangaande is het irrelevant dat in casu het nationale recht niet voorziet in de mogelijkheid van een veroordeling in gerechtskosten en advocatenhonoraria, aangezien de verwijzende rechter heeft benadrukt dat juist het ontbreken van deze mogelijkheid hem ertoe heeft gebracht de derde vraag te stellen. |
35 |
Verder kan, gelet op het voorwerp van de derde vraag zoals dat zojuist in herinnering is gebracht, de stelling van de Spaanse regering dat deze vraag zonder voorwerp is geraakt, niet worden aanvaard. De verwijzende rechter wenst immers juist te vernemen of, in de omstandigheden van het hoofdgeding, het feit dat de datum van toekenning van de betrokken pensioentoeslag met terugwerkende kracht wordt vastgesteld, volstaat – zoals deze regering betoogt – om de gelijke behandeling te herstellen, welk aspect dus tot de kern van die vraag behoort. |
36 |
Hieruit volgt dat de eerste en de derde vraag ontvankelijk zijn en dat niets erop duidt dat de derde vraag geen beantwoording meer behoeft. |
Ten gronde
37 |
Met zijn eerste en zijn derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of richtlijn 79/7, en met name artikel 6 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een door een mannelijke aangeslotene ingediende aanvraag om toekenning van een pensioentoeslag door de bevoegde autoriteit is afgewezen krachtens een nationale regeling die de toekenning van die toeslag beperkt tot vrouwelijke aangeslotenen, terwijl deze regeling directe discriminatie op grond van geslacht oplevert in de zin van richtlijn 79/7, zoals uitgelegd door het Hof in een prejudicieel arrest dat is uitgesproken vóór het besluit tot afwijzing van deze aanvraag, de nationale rechter bij wie beroep tegen dat besluit is ingesteld die autoriteit niet alleen moet gelasten om de gevraagde pensioentoeslag toe te kennen aan de betrokkene, maar ook om hem een schadevergoeding met afschrikkende werking te betalen en hem uit dien hoofde de gerechtskosten en advocatenhonoraria in verband met zijn rechtsvordering te vergoeden, in het geval waarin het afwijzingsbesluit is vastgesteld in overeenstemming met een bestuurspraktijk die erin bestaat die regeling ondanks dat arrest te blijven toepassen, waardoor de betrokkene gedwongen wordt om zijn recht op die toeslag in rechte geldend te maken. |
38 |
Vooraf dient ten eerste in herinnering te worden gebracht dat het Hof met name in de punten 39, 41, 66 en 67 van het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), reeds voor recht heeft verklaard dat richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen krachtens een regeling uit hoofde van het nationale socialezekerheidsstelsel, terwijl mannen in dezelfde situatie geen recht hebben op een dergelijke pensioentoeslag, aangezien een dergelijke regeling directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 4, lid 1, derde streepje, van deze richtlijn oplevert. |
39 |
Zoals blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter, is het afwijzingsbesluit vastgesteld op grond van dezelfde nationale bepaling als die welke aan de orde was in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, namelijk artikel 60, lid 1, LGSS. Deze rechter twijfelt er dan ook niet aan dat deze bepaling in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling zoals neergelegd in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7. |
40 |
Ten tweede berusten de eerste en de derde vraag op de premisse dat, gelet op het discriminerende karakter van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling en de in punt 26 van het onderhavige arrest vermelde nationale rechtspraak, de verwijzende rechter het hoofdgeding hoe dan ook aldus zal moeten beslechten dat aan verzoeker in het hoofdgeding op zijn minst het recht op de betrokken pensioentoeslag wordt toegekend met terugwerkende kracht vanaf de datum waarop hij toegang had tot zijn pensioen wegens duurzame arbeidsongeschiktheid. |
41 |
Deze premisse strookt met de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke, wanneer is vastgesteld dat sprake is van met het Unierecht strijdige discriminatie en er nog geen maatregelen zijn genomen om de gelijke behandeling te herstellen, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel alleen kan worden verzekerd door de leden van de benadeelde groep de voordelen toe te kennen die de leden van de bevoordeelde groep genieten. In een dergelijk geval moet de nationale rechter elke discriminerende nationale bepaling buiten toepassing laten, zonder dat hij de opheffing ervan door de wetgever heeft te vragen of af te wachten, en moet hij op de leden van de benadeelde groep dezelfde regeling toepassen als op de leden van de andere groep (arresten van 21 juni 2007, Jonkman e.a., C‑231/06–C‑233/06, EU:C:2007:373, punt 39, en 9 maart 2017, Milkova, C‑406/15, EU:C:2017:198, punten 66 en 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
42 |
Die verplichting rust overigens niet alleen op de nationale rechter, maar op alle overheidsorganen, waaronder de nationale bestuurlijke autoriteiten die met de toepassing van een dergelijke regeling zijn belast (zie in die zin arrest van 10 maart 2022, Grossmania, C‑177/20, EU:C:2022:175, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
43 |
In het licht van deze verduidelijkingen, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat een individueel besluit dat is vastgesteld overeenkomstig een regeling die directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 oplevert, zoals het afwijzingsbesluit dat is vastgesteld krachtens artikel 60, lid 1, LGSS, discriminerend is op dezelfde grond als de betrokken regeling, aangezien dit besluit ten aanzien van de betrokkene de discriminerende elementen van die regeling overneemt. |
44 |
Wanneer tegen een dergelijk besluit beroep wordt ingesteld bij een nationale rechter, zal deze rechter dus in beginsel de in punt 41 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte maatregel moeten treffen om de gelijke behandeling te herstellen. |
45 |
In casu heeft de verwijzende rechter echter benadrukt dat het afwijzingsbesluit niet alleen toepassing geeft aan een met richtlijn 79/7 strijdige nationale regeling, maar ook is vastgesteld overeenkomstig een bestuurspraktijk die is overgenomen in bestuursbesluit 1/2020, dat is gepubliceerd naar aanleiding van het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075). Krachtens dit bestuursbesluit blijft de ter zake bevoegde autoriteit, te weten het INSS, in afwachting van de aanpassing van artikel 60 LGSS aan dat arrest, de betrokken pensioentoeslag uitsluitend toekennen aan vrouwen die voldoen aan de in die bepaling gestelde voorwaarden, onverminderd de verplichting om uitvoering te geven aan onherroepelijke rechterlijke beslissingen waarbij de betrokken pensioentoeslag aan mannen wordt toegekend. |
46 |
In die omstandigheden moet worden gepreciseerd dat een besluit waarbij de toekenning van de betrokken pensioentoeslag aan mannen wordt geweigerd en dat is genomen overeenkomstig een dergelijke bestuurspraktijk die bovendien is geformaliseerd in een gepubliceerde bestuursrechtelijke regel, voor mannelijke aangeslotenen kan leiden tot discriminatie ten aanzien van de procedurele voorwaarden voor toekenning van de betrokken pensioentoeslag, die losstaat van de directe discriminatie op grond van geslacht die voortvloeit uit de materiële voorwaarden van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling. |
47 |
Ook al sluit deze praktijk niet uit dat de gelijke behandeling uiteindelijk wordt hersteld door de toekenning van deze toeslag aan mannen in het geval waarin een dergelijke toekenning bij rechterlijke beslissing wordt voorgeschreven, neemt dit immers niet weg dat die praktijk alleen mannen dwingt om hun recht op de betrokken pensioentoeslag langs gerechtelijke weg te doen gelden, waardoor zij onder meer worden blootgesteld aan een langere termijn voor het verkrijgen van die toeslag alsmede, in voorkomend geval, aan extra uitgaven. |
48 |
In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd dat de lidstaten krachtens artikel 6 van richtlijn 79/7 verplicht zijn om in hun nationale rechtsorde de nodige voorschriften op te nemen om eenieder die meent te zijn benadeeld door discriminatie op grond van geslacht, de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor het gerecht te doen gelden na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan. |
49 |
Een dergelijke verplichting houdt in dat de betrokken voorschriften voldoende doeltreffend moeten zijn om het door richtlijn 79/7 nagestreefde doel, namelijk de verwezenlijking van daadwerkelijke gelijkheid van kansen, te bereiken, wat betekent dat zij toereikend moeten zijn om die gelijkheid te herstellen, een daadwerkelijke en doeltreffende rechterlijke bescherming moeten waarborgen en een reële afschrikkende werking moeten hebben ten aanzien van de instantie die de discriminatie heeft begaan (zie, met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en met name ontslagvoorwaarden, arresten van 2 augustus 1993, Marshall, C‑271/91, EU:C:1993:335, punten 22 en 24, en 17 december 2015, Arjona Camacho, C‑407/14, EU:C:2015:831, punten 29 en 31). |
50 |
Wanneer, gelet op de specifieke kenmerken van de betrokken schending van het beginsel van gelijke behandeling, wordt gekozen voor een financiële schadevergoeding als maatregel om de daadwerkelijke gelijkheid van kansen te herstellen, dan moet die vergoeding adequaat zijn, in die zin dat zij de als gevolg van de discriminatie daadwerkelijk geleden schade volledig moet vergoeden overeenkomstig de toepasselijke nationale regels (zie in die zin arresten van 2 augustus 1993, Marshall, C‑271/91, EU:C:1993:335, punten 25 en 26, en 17 december 2015, Arjona Camacho, C‑407/14, EU:C:2015:831, punten 32 en 33). |
51 |
Ook moet worden verduidelijkt dat de betaling aan de benadeelde van een schadevergoeding die de als gevolg van discriminatie op grond van geslacht geleden schade volledig dekt, overeenkomstig de door de lidstaten vast te stellen regels, kan waarborgen dat deze schade daadwerkelijk wordt hersteld of vergoed op een wijze die afschrikkend en evenredig is (zie in die zin arrest van 17 december 2015, Arjona Camacho, C‑407/14, EU:C:2015:831, punt 37). |
52 |
Ten eerste mag de nationale rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een besluit zoals het besluit bedoeld in punt 46 van het onderhavige arrest, dat leidt tot discriminatie in verband met de materiële voorwaarden voor toekenning van de betrokken pensioentoeslag alsmede tot discriminatie in verband met de procedurele voorwaarden voor deze toekenning, zich er niet toe beperken om ten behoeve van de betrokken mannelijke aangeslotene de in punt 41 van het onderhavige arrest uiteengezette maatregel te nemen, die erin bestaat hem met terugwerkende kracht het recht op de betrokken pensioentoeslag toe te kennen. |
53 |
Hoewel een dergelijke toekenning met terugwerkende kracht het in beginsel mogelijk maakt om de gelijke behandeling te herstellen wat de materiële voorwaarden voor toekenning van de betrokken pensioentoeslag betreft, kan zij immers niet de schade herstellen die voor die aangeslotene voortvloeit uit het discriminerende karakter van de procedurele voorwaarden. |
54 |
Hieruit volgt dat een dergelijke aangeslotene naast de toekenning – met terugwerkende kracht – van de betrokken pensioentoeslag ook aanspraak moet kunnen maken op de in punt 50 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte maatregel, te weten een financiële vergoeding die adequaat is, in die zin dat zij de als gevolg van de discriminatie daadwerkelijk geleden schade volledig moet vergoeden overeenkomstig de toepasselijke nationale regels. |
55 |
In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat het Spaanse recht voorziet in een dergelijke mogelijkheid, aangezien uit artikel 183 van wet 36/2011 volgt dat de op het gebied van de sociale zekerheid bevoegde rechters schadevergoeding moeten toekennen aan slachtoffers van discriminatie teneinde hen terug te brengen in de situatie waarin zij vóór de discriminatie verkeerden en bij te dragen aan het doel om schade te voorkomen. |
56 |
In deze context moet ten tweede worden gepreciseerd dat de kosten – waaronder de gerechtskosten en advocatenhonoraria – die de betrokken aangeslotene heeft gemaakt om zijn recht op de betrokken pensioentoeslag te doen gelden, moeten kunnen worden opgenomen in de financiële vergoeding, voor zover deze kosten zijn veroorzaakt doordat op hem discriminerende procedurele voorwaarden voor de toekenning van die toeslag zijn toegepast. |
57 |
Zoals in herinnering is gebracht in punt 50 van het onderhavige arrest, moet deze op artikel 6 van richtlijn 79/7 gebaseerde vergoeding het immers mogelijk maken om de als gevolg van de discriminatie daadwerkelijk geleden schade volledig te vergoeden. |
58 |
De kosten die de betrokkene heeft moeten maken doordat op hem discriminerende procedurele voorwaarden zijn toegepast, in voorkomend geval met inbegrip van de gerechtskosten en advocatenhonoraria in verband met de gerechtelijke procedures die hij heeft moeten inleiden om zijn rechten te doen gelden, mogen dus niet buiten beschouwing worden gelaten. |
59 |
Gelet op punt 55 van het onderhavige arrest biedt in casu artikel 183 van wet 36/2011, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificatie, deze rechter de mogelijkheid om verzoeker in het hoofdgeding een uit artikel 6 van richtlijn 79/7 voortvloeiende volledige financiële schadevergoeding toe te kennen, en om hem daarbij een vergoeding toe te kennen die de gerechtskosten en advocatenhonoraria dekt die hij heeft gemaakt om zijn recht op de betrokken pensioentoeslag in rechte geldend te maken. |
60 |
In dit verband is het irrelevant dat, zoals die rechter heeft opgemerkt, hij op grond van de Spaanse procesregels op het gebied van arbeidsrecht het voor de discriminatie in het hoofdgeding verantwoordelijke orgaan niet kan verwijzen in de kosten. De vergoeding van gerechtskosten en advocatenhonoraria valt namelijk niet onder dergelijke procesregels maar maakt integrerend deel uit van de volledige vergoeding van de betrokkene die vereist is overeenkomstig de in punt 50 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak. |
61 |
Hoe dan ook is het weliswaar een aangelegenheid van de interne rechtsorde van de lidstaten om te bepalen op welke wijze de omvang van die vergoeding moet worden bepaald, met inbegrip van het belang dat moet worden gehecht aan het feit dat de betrokken discriminatie te wijten is aan een opzettelijke handeling van het bevoegde orgaan, maar kunnen deze modaliteiten geen afbreuk doen aan de kern van de vergoeding (zie naar analogie arrest van 21 december 2016, Gutiérrez Naranjo e.a., C‑154/15, C‑307/15 en C‑308/15, EU:C:2016:980, punten 65 en 71). |
62 |
Gelet op het voorgaande moet op de eerste en de derde vraag worden geantwoord dat richtlijn 79/7, en met name artikel 6 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een door een mannelijke aangeslotene ingediende aanvraag om toekenning van een pensioentoeslag door de bevoegde autoriteit is afgewezen krachtens een nationale regeling die de toekenning van die toeslag beperkt tot vrouwelijke aangeslotenen, terwijl deze regeling directe discriminatie op grond van geslacht oplevert in de zin van richtlijn 79/7, zoals uitgelegd door het Hof in een prejudicieel arrest dat is uitgesproken vóór het besluit tot afwijzing van deze aanvraag, de nationale rechter bij wie beroep tegen dat besluit is ingesteld die autoriteit niet alleen moet gelasten om de gevraagde pensioentoeslag toe te kennen aan de betrokkene, maar ook om hem een schadevergoeding te betalen die de als gevolg van de discriminatie daadwerkelijk geleden schade volledig kan vergoeden, overeenkomstig de toepasselijke nationale regels, met inbegrip van de gerechtskosten en advocatenhonoraria in verband met zijn rechtsvordering, in het geval waarin het afwijzingsbesluit is vastgesteld in overeenstemming met een bestuurspraktijk die erin bestaat die regeling ondanks dat arrest te blijven toepassen, waardoor de betrokkene gedwongen wordt om zijn recht op die toeslag in rechte geldend te maken. |
Kosten
63 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht: |
Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, en met name artikel 6 ervan, |
moet aldus worden uitgelegd dat |
wanneer een door een mannelijke aangeslotene ingediende aanvraag om toekenning van een pensioentoeslag door de bevoegde autoriteit is afgewezen krachtens een nationale regeling die de toekenning van die toeslag beperkt tot vrouwelijke aangeslotenen, terwijl deze regeling directe discriminatie op grond van geslacht oplevert in de zin van richtlijn 79/7, zoals uitgelegd door het Hof in een prejudicieel arrest dat is uitgesproken vóór het besluit tot afwijzing van deze aanvraag, de nationale rechter bij wie beroep tegen dat besluit is ingesteld die autoriteit niet alleen moet gelasten om de gevraagde pensioentoeslag toe te kennen aan de betrokkene, maar ook om hem een schadevergoeding te betalen die de als gevolg van de discriminatie daadwerkelijk geleden schade volledig kan vergoeden, overeenkomstig de toepasselijke nationale regels, met inbegrip van de gerechtskosten en advocatenhonoraria in verband met zijn rechtsvordering, in het geval waarin het afwijzingsbesluit is vastgesteld in overeenstemming met een bestuurspraktijk die erin bestaat die regeling ondanks dat arrest te blijven toepassen, waardoor de betrokkene gedwongen wordt om zijn recht op die toeslag in rechte geldend te maken. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Spaans.