ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

27 april 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Elektronische handel – Richtlijn 2000/31/EG – Artikel 1 – Toepassingsgebied – Artikel 2, onder c) – Begrip ‚gevestigde dienstverlener’ – Artikel 3, lid 1 – Diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde dienstverlener – In de Zwitserse Bondsstaat gevestigde vennootschap – Niet-toepasselijkheid ratione personae – Artikel 56 VWEU – Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen – Toepassingsgebied – Verbod op beperkingen van grensoverschrijdende dienstverrichtingen van maximaal 90 dagen per kalenderjaar – Verrichten van diensten in Italië gedurende meer dan 90 dagen – Niet-toepasselijkheid ratione personae – Artikel 102 VWEU – Afwezigheid van aanwijzingen in de verwijzingsbeslissing waaruit een verband kan worden afgeleid tussen het hoofdgeding en een eventueel misbruik van machtspositie – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak C‑70/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 27 januari 2022, ingekomen bij het Hof op 1 februari 2022, in de procedure

Viagogo AG

tegen

Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni (AGCOM),

Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM),

in tegenwoordigheid van:

Ticketone SpA,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: M. L. Arastey Sahún, kamerpresident, N. Wahl (rapporteur) en J. Passer, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Viagogo AG, vertegenwoordigd door E. Apa, E. Foco, M. V. La Rosa, E. Marasà, M. Montinari en I. Picciano, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door R. Guizzi en F. Varrone, avvocati dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Angeli, S. Kalėda, U. Małecka en L. Malferrari als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van, ten eerste, de artikelen 3, 14 en 15 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB 2000, L 178, blz. 1), gelezen in samenhang met artikel 56 VWEU, en ten tweede, de artikelen 102 en 106 VWEU.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Viagogo AG, een te Genève (Zwitserland) gevestigde vennootschap, en anderzijds de Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni (AGCOM, Italiaanse telecomautoriteit) alsook de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM, Italiaanse mededingingsautoriteit), inzake een geldboete van 3700000 EUR die AGCOM aan Viagogo heeft opgelegd.

Toepasselijke bepalingen

Overeenkomst EG‑Zwitserland

3

De Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, hebben op 21 juni 1999 te Luxemburg (Luxemburg) zeven overeenkomsten gesloten, waaronder de Overeenkomst over het vrije verkeer van personen (PB 2002, L 114, blz. 6; hierna: „Overeenkomst EG‑Zwitserland”). Deze overeenkomsten werden bij besluit van de Raad en, wat betreft de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (2002/309/EG, Euratom) (PB 2002, L 114, blz. 1, met rectificatie in PB 2017, L 29, blz. 69) in naam van de Gemeenschap goedgekeurd. Zij zijn op 1 juni 2002 in werking getreden.

4

Artikel 1 („Doel”) van de Overeenkomst EG‑Zwitserland luidt:

„Deze Overeenkomst beoogt met betrekking tot onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap en van Zwitserland het volgende:

[…]

b)

het vergemakkelijken van de verlening van diensten op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen, met name het liberaliseren van de verlening van diensten van korte duur;

[…]”

5

Artikel 5 („Dienstverleners”) van de Overeenkomst EG‑Zwitserland bepaalt:

„1.   Onverminderd het bepaalde in andere specifieke overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen inzake het verlenen van diensten […], hebben dienstverleners, met inbegrip van vennootschappen, overeenkomstig het bepaalde in bijlage I het recht op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij een dienst te verlenen, mits de daadwerkelijke arbeidsduur niet meer dan negentig dagen per kalenderjaar bedraagt.

[…]”

6

Artikel 15 („Bijlagen en protocollen”) van de Overeenkomst EG‑Zwitserland bepaalt dat de bijlagen en protocollen bij deze Overeenkomst daarvan een integrerend onderdeel vormen.

7

Artikel 17 („Dienstverleners”) van bijlage I bij de Overeenkomst luidt als volgt:

„Ten aanzien van het verlenen van diensten is overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst het volgende verboden:

a)

Alle beperkingen op grensoverschrijdende dienstverlening op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij waarvan de duur niet meer bedraagt dan 90 daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar.

[…]”

8

Volgens artikel 18 van bijlage I is het bepaalde in artikel 17 van deze bijlage van toepassing op vennootschappen die opgericht zijn volgens het recht van een lidstaat van de Gemeenschap of van Zwitserland, en waarvan het hoofdkantoor, de centrale administratie of de belangrijkste vestiging zich op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij bevindt.

9

Artikel 21 van bijlage I bij de Overeenkomst EG‑Zwitserland bepaalt het volgende:

„1.   De totale duur van een dienstverlening als bedoeld in artikel 17, onder a), van deze bijlage ongeacht of het een ononderbroken periode of achtereenvolgende perioden betreft, mag niet meer bedragen dan 90 daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar.

[…]”

Unierecht

10

Overweging 19 van richtlijn 2000/31 is als volgt verwoord:

„De plaats van vestiging van de dienstverlener moet worden vastgesteld overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie volgens welke het begrip ‚vestiging’ de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd vanuit een duurzame vestiging impliceert. […] De plaats van vestiging van een bedrijf dat via een internetsite diensten aanbiedt, is niet de plaats waar zich de technologie ter ondersteuning van de site bevindt of waar de site toegankelijk is, maar de plaats waar de economische activiteit wordt uitgeoefend. […]”

11

Artikel 1 („Doel en toepassingsgebied”) van deze richtlijn bepaalt:

„1.   Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen.

[…]

4.   Deze richtlijn bevat geen aanvullende regels op het gebied van het internationale privaatrecht en laat de bevoegdheid van de rechterlijke instanties onverlet.”

12

Artikel 2 („Definities”) van deze richtlijn luidt:

„Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

‚diensten van de informatiemaatschappij’: diensten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 204, blz. 37)], zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB 1998, L 217, blz. 18)];

b)

‚dienstverlener’: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert;

c)

‚gevestigde dienstverlener’: een dienstverlener die vanuit een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent. De aanwezigheid en het gebruik van technische middelen en technologieën die nodig zijn voor het leveren van de dienst, vormen als zodanig geen vestiging van de dienstverlener;

[…]”

13

Artikel 3 („Interne markt”) van deze richtlijn bepaalt het volgende:

„1.   Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.

2.   De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.

[…]”

Italiaans recht

14

Artikel 1, lid 545, van de op het hoofdgeding toepasselijke versie van legge n. 232 – Bilancio di previsione dello Stato per l’anno finanziario 2017 e bilancio pluriennale per il triennio 2017‑2019 (wet nr. 232 houdende ontwerp van de staatsbegroting voor begrotingsjaar 2017 en de meerjarenbegroting voor de periode 2017‑2019) van 11 december 2016 (gewoon supplement nr. 57 bij GURI nr. 297 van 21 december 2016) (hierna: „wet van 2016”), luidt als volgt:

„Om belastingontduiking en -fraude te bestrijden, de consument te beschermen en de openbare orde te verzekeren, wordt de verkoop en elke andere vorm van plaatsing van toegangskaarten voor voorstellingen door anderen dan degenen die – zelfs krachtens een specifieke overeenkomst of afspraak – eigenaar zijn van de afgiftesystemen van deze kaarten, bestraft met, tenzij de feiten onder het strafrecht vallen, een verbod op deze gedraging en administratieve geldboeten van 5000 tot 180000 EUR alsook, indien via elektronische communicatienetwerken wordt gehandeld overeenkomstig lid 546, met het verwijderen van de inhoud of in de ernstigste gevallen het blokkeren van de voor het plegen van de inbreuk gebruikte internetsite, onverminderd schadevorderingen. [AGCOM] en de andere bevoegde autoriteiten gaan ambtshalve of op informatie van betrokkenen over tot de nodige onderzoeken en maatregelen. De gelegenheidsverkoop, en de occasionele plaatsing in enige vorm, door een natuurlijke persoon zonder winstoogmerk, van toegangskaarten voor voorstellingen wordt in geen geval bestraft.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15

Viagogo, waarvan de maatschappelijke en fiscale zetel te Genève is gevestigd, exploiteert internetsites die bemiddelen tussen consumenten bij de wederverkoop van toegangskaarten voor voorstellingen en sportwedstrijden. Na aankoop van hun kaarten bij officiële kaartenverkopers, zoals de organisatoren van het evenement of de erkende distributeurs („primaire markt”), gebeurt het dat sommige kopers wensen over te gaan tot wederverkoop. Viagogo is opgericht om vraag en aanbod van tweedehandskaarten tot elkaar te brengen („secundaire markt”).

16

Vanwege de snelheid waarmee de kaarten op de primaire markt uitverkocht raken, met name vanwege de geautomatiseerde aankoopprogramma’s die bepaalde gebruikers inzetten, neemt het aantal personen dat kaartjes zoekt onophoudelijk toe, in het bijzonder voor grote voorstellingen of evenementen. De aan deze secundaire markt gewijde internetsites kennen zo een waar succes.

17

Tegen deze achtergrond maakt Viagogo op de internetsites die zij via een in de Verenigde Staten gehost platform exploiteert, een voorselectie van een aantal voorstellingen of evenementen. De kaarthouders kunnen op deze internetsites de voorstelling of het evenement kiezen waarvan zij kaarten hebben, en hun kaarten te koop aanbieden. Viagogo brengt potentiële kopers en verkopers tot elkaar door ondersteunende diensten aan te bieden, zoals assistentie per telefoon of e-mail, softwaregebaseerde prijssuggesties en een geautomatiseerd systeem om kaarten voor bepaalde voorstellingen of evenementen te promoten.

18

Aangezien het in punt 16 van dit arrest beschreven fenomeen in Italië zorgwekkend geachte proporties heeft aangenomen, met name omdat het gemakkelijk is om de exploitatie van dergelijke internetsites te misbruiken voor het witwassen van onrechtmatig verkregen geld, en de prijs van de kaarten op de secundaire markt niet meer in verhouding staat tot die op de primaire markt, heeft de Italiaanse wetgever beleid ontwikkeld om dit fenomeen in te dammen, met name door artikel 1, lid 545, van de wet van 2016 vast te stellen.

19

Na meerdere klachten van vennootschappen die muziekevenementen organiseren, vennootschappen die op de primaire markt kaarten voor muziekevenementen verkopen en brancheorganisaties, heeft AGCOM de door Viagogo beheerde internetsite viagogo.it gecontroleerd.

20

Naar aanleiding van deze controle heeft AGCOM bij besluit nr. 104/20/CONS van 16 maart 2020 aan Viagogo een administratieve geldboete van 3700000 EUR opgelegd. Viagogo werd 37 inbreuken middels deze internetsite en een verwijzing daarnaar op een sociaal netwerk verweten, die erin bestonden dat zij van maart tot en met mei 2019 kaarten voor concerten en voorstellingen te koop heeft aangeboden zonder dat zij eigenaar was van de afgiftesystemen voor deze kaarten, en dit tegen hogere prijzen dan de nominale prijzen op de erkende verkoopinternetsites.

21

Viagogo heeft beroep tot nietigverklaring van dit besluit ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (bestuursrechter in eerste aanleg Latium, Italië), die dit beroep heeft verworpen. Zij heeft tegen deze uitspraak van de rechter in eerste aanleg in het hoofgeding hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië), de verwijzende rechter.

22

Daarop heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Staat richtlijn [2000/31] – met name de artikelen 3, 14 en 15 daarvan –, gelezen in samenhang met artikel 56 VWEU, in de weg aan de toepassing van een regeling van een lidstaat inzake de verkoop van kaarten voor evenementen op de secundaire markt, op grond waarvan een exploitant van een hostingplatform die in de [Europese Unie] actief is, zoals in casu de verzoekende partij, aan derde gebruikers geen advertentiediensten mag verstrekken voor de verkoop van kaarten voor evenementen op de secundaire markt, aangezien deze activiteit is voorbehouden aan verkopers, organisatoren van evenementen of andere entiteiten die van een overheid een vergunning hebben verkregen voor de afgifte van kaarten met gecertificeerde systemen op de primaire markt?

2)

Verzet daarnaast artikel 102 VWEU juncto artikel 106 VWEU zich tegen de toepassing van een regeling van een lidstaat inzake de verkoop van kaarten voor evenementen op grond waarvan alle diensten met betrekking tot de secundaire markt voor kaarten (en met name de bemiddeling) worden voorbehouden aan verkopers, organisatoren van evenementen of andere entiteiten die een vergunning hebben voor de afgifte van kaarten met gecertificeerde systemen op de primaire markt, door uit te sluiten dat deze activiteit wordt verricht door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die als hostingprovider in de zin van de artikelen 14 en 15 van richtlijn [2000/31] willen optreden, in het bijzonder wanneer dit voorbehoud tot gevolg heeft, zoals in de onderhavige zaak, dat een dominante marktdeelnemer op de primaire markt voor de distributie van kaarten zijn machtspositie met betrekking tot bemiddelingsdiensten naar de secundaire markt kan uitbreiden?

3)

Kan het begrip ‚passieve hosting provider’ in de zin van het Europese recht, en in het bijzonder richtlijn [2000/31], uitsluitend worden gebruikt wanneer er geen activiteiten worden verricht als het filtreren, selecteren, indexeren, ordenen, catalogiseren, samenvoegen, beoordelen, gebruiken, wijzigen, opvragen of promoten van de door de gebruikers gepubliceerde inhoud, welke activiteiten als voorbeelden zijn bedoeld en niet noodzakelijkerwijs allemaal hoeven te worden verricht, aangezien deze op zichzelf moeten worden geacht te duiden op bedrijfsmatig beheer van de dienst en/of gebruik van een techniek voor gedragsanalyse van de gebruikers met het oog op een sterkere klantenbinding, of staat het aan de verwijzende rechter om het belang van de voornoemde omstandigheden te beoordelen, en wel zodanig dat zelfs indien een of meer van die activiteiten worden verricht, de neutraliteit van de dienst – die leidt tot de kwalificatie van passieve hostingprovider – kan worden geacht zwaarder te wegen?”

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

23

Ten eerste zij eraan herinnerd dat het verzoek om een prejudiciële beslissing, om ontvankelijk te zijn, noodzakelijk moet zijn om het voor de verwijzende rechter aanhangige geding te beslechten (arrest van 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi, C‑561/19, EU:C:2021:799, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak), hetgeen veronderstelt dat de Unierechtelijke bepalingen waar het verzoek betrekking op heeft, op dat geding van toepassing zijn.

24

In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de drie vragen van de verwijzende rechter de uitlegging van richtlijn 2000/31 betreffen. Deze richtlijn is ratione personae echter niet van toepassing op het hoofdgeding.

25

Volgens artikel 1 ervan heeft deze richtlijn namelijk tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij „tussen lidstaten” te waarborgen. Deze richtlijn kan ratione personae dus slechts van toepassing zijn indien de betreffende diensten worden verricht door dienstverleners die zijn gevestigd op het grondgebied van een lidstaat, zoals aangegeven in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn.

26

Artikel 2, onder c), van de richtlijn definieert „gevestigde dienstverlener” als een dienstverlener die vanuit een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent, waarbij wordt gepreciseerd dat de aanwezigheid en het gebruik van technische middelen en technologieën die nodig zijn voor het leveren van de dienst, als zodanig geen vestiging van de dienstverlener vormen.

27

Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak dat het voor de mogelijkheid om artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31 toe te passen vereist is dat de lidstaat op het grondgebied waarvan de verlener van de dienst van de informatiemaatschappij daadwerkelijk gevestigd is, bekend is, zodat het aan de verwijzende rechter staat om na te gaan of deze aanbieder daadwerkelijk op het grondgebied van een lidstaat gevestigd is. Indien dat niet zo is, is het mechanisme van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 niet van toepassing (arrest van 15 maart 2012, G, C‑292/10, EU:C:2012:142, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Voorts heeft het verbod om het vrije verkeer van de in richtlijn 2000/31 geregelde diensten te beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied, volgens de uitdrukkelijke bewoordingen van artikel 3, lid 2, van deze richtlijn enkel betrekking op diensten „die vanuit een andere lidstaat worden geleverd”.

29

Het is juist dat, ter uitvoering van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3), het Gemengd Comité van de Europese Economische Ruimte (EER) bij besluit nr. 91/2000 van 27 oktober 2000 tot wijziging van bijlage XI (Telecommunicatiediensten) bij de EER-overeenkomst (PB 2001, L 7, blz. 13), het toepassingsgebied van richtlijn 2000/31 heeft uitgebreid tot de EER, zodat deze richtlijn ook betrekking heeft op de staten die partij zijn bij deze overeenkomst. De Zwitserse Bondsstaat valt daar echter niet onder. Evenmin heeft het Gemengd Comité EU-Zwitserland, dat is ingesteld ter uitvoering van de Overeenkomst EG‑Zwitserland, besloten om het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden naar die derde staat.

30

Niet in geschil is dat Viagogo te Genève is gevestigd, daar haar maatschappelijke zetel heeft en van daaruit haar economische activiteiten uitvoert, niettegenstaande de omstandigheid dat zij haar internetsites beschikbaar stelt in versies die in verschillende lidstaten van de Unie (waaronder Italië) toegankelijk zijn. De diensten waar het om gaat worden dus vanuit een derde staat verleend door een vennootschap die onder het recht van die derde staat valt.

31

Hieruit volgt dat, anders dan de verwijzende rechter veronderstelt, verzoekster in het hoofdgeding zich niet kan beroepen op richtlijn 2000/31. Aangezien alle vragen van deze rechter die richtlijn betreffen, is het verzoek om een prejudiciële beslissing in zijn geheel niet-ontvankelijk.

32

In de tweede plaats moet met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag ten overvloede worden verduidelijkt dat Viagogo ook artikel 56 VWEU niet kan inroepen.

33

Dit artikel is namelijk, tenzij in internationale verdragen of overeenkomsten anders is bepaald, niet van toepassing op een buiten de Unie gevestigde vennootschap, zelfs niet indien deze diensten aanbiedt die door de burgers van bepaalde lidstaten of de op het grondgebied daarvan gevestigde vennootschappen kunnen worden verworven (zie in die zin arrest van 21 mei 2015, Wagner-Raith, C‑560/13, EU:C:2015:347, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

In casu stelt het toepassingsgebied van de Overeenkomst EG‑Zwitserland Viagogo niet in staat zich te beroepen op de toepassing van artikel 56 VWEU. De bijzonderheid van deze overeenkomst is immers dat ten aanzien van het gelijkstellen van in Zwitserland gevestigde dienstverrichters met in een lidstaat gevestigde dienstverrichters een beperking van 90 dagen per kalenderjaar geldt.

35

Zo voorziet artikel 1 van de Overeenkomst EG‑Zwitserland in het bijzonder in „het liberaliseren van de verlening van diensten van korte duur”, en verleent artikel 5, lid 1, van deze overeenkomst Zwitserse dienstverleners „het recht op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij een dienst te verlenen, mits de daadwerkelijke arbeidsduur niet meer dan negentig dagen per kalenderjaar bedraagt”. Bijlage I bij de Overeenkomst EG-Zwitserland, die volgens artikel 15 ervan een integrerend onderdeel van deze overeenkomst vormt, bevat een artikel 17 met een verbod op „alle beperkingen op grensoverschrijdende dienstverlening op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij waarvan de duur niet meer bedraagt dan 90 daadwerkelijk gewerkte dagen per kalenderjaar”. Bovendien bepaalt artikel 18 van bijlage I dat het bepaalde in artikel 17 van deze bijlage van toepassing is op vennootschappen die opgericht zijn volgens het recht van een lidstaat van de Europese Gemeenschap of van Zwitserland, en waarvan het hoofdkantoor, de centrale administratie of de belangrijkste vestiging zich op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij bevindt. Tot slot verduidelijkt artikel 21 van deze bijlage dat de totale duur van een dienstverlening 90 dagen is, ongeacht of het een ononderbroken periode of achtereenvolgende perioden betreft.

36

In casu blijkt echter uit het dossier waarover het Hof beschikt dat Viagogo diensten verleent met een langere duur dan waarin de Overeenkomst EG‑Zwitserland voorziet.

37

Om te beginnen is de activiteit van een dienstverlener die enkel via internet werkt, naar haar aard vrijwel ononderbroken of zelfs permanent. In het bijzonder kunnen mogelijke kopers zich bij een aanbod waarbij wordt geadverteerd voor de verkoop van kaarten voor een voorstelling of een evenement, op ieder moment kenbaar maken via de betreffende internetsite. Uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens blijkt niet dat de activiteiten van de door verzoekster in het hoofdgeding geëxploiteerde internetsite op enig moment sinds de totstandkoming ervan zijn onderbroken, hetgeen door de Italiaanse regering wordt bevestigd, die aangeeft dat „de bemiddeling op de secundaire markt [door Viagogo] gedurende het gehele kalenderjaar continu wordt aangeboden”.

38

Vervolgens blijkt uit de gegevens die in het hoofdgeding in eerste aanleg zijn overgelegd dat Viagogo al in 2016 door AGCOM was bestraft en dat haar activiteit niet in de tijd beperkt bleek te zijn.

39

Tot slot had het besluit van AGCOM van 16 maart 2020, dat specifiek de periode van maart tot en met mei 2019 (92 dagen) betrof, betrekking op een langere periode dan de periode van maximaal 90 dagen die in de Overeenkomst EG‑Zwitserland was bepaald. Voorts had blijkens de uitspraak in eerste aanleg in het hoofdgeding, de laatste door AGCOM gecontroleerde verkoop plaatsgevonden op 7 september 2019, dus hoe dan ook na de 90 dagen die de Overeenkomst EG‑Zwitserland bepaalt.

40

Viagogo valt dus ratione personae niet onder het toepassingsgebied van artikel 56 VWEU en kan derhalve geen beroep doen op schending van dat artikel in het hoofdgeding, zodat de eerste vraag, die slaat op de uitlegging van dat artikel, ook op die grond niet-ontvankelijk is.

41

Ten tweede zij er, wat de tweede en de derde vraag betreft, ten overvloede herinnerd aan de rechtspraak van het Hof, volgens welke een prejudiciële vraag van een nationale rechter niet-ontvankelijk is wanneer die rechter het Hof niet de noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, verschaft waarmee het een nuttig antwoord kan geven (arrest van 2 juli 2015, Gullotta en Farmacia di Gullotta Davide & C., C‑497/12, EU:C:2015:436, punt 26).

42

Zo geeft de verwijzende rechter, wat de tweede vraag betreft, in het verzoek om een prejudiciële beslissing nergens aan waarom hij vragen stelt over de uitlegging van de artikelen 102 en 106 VWEU, en evenmin welk verband hij ziet tussen deze artikelen en met name de wet van 2016, hetgeen in strijd is met de vereisten van artikel 94, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

43

Wat in het bijzonder de artikelen 102 VWEU en volgende betreft, en meer bepaald een eventueel misbruik van machtspositie, noemt de verwijzende rechter nergens de bestanddelen van een machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU, in de context van het hoofdgeding (zie in die zin arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells, C‑292/12, EU:C:2013:820, punt 41). Hij geeft niet aan waarin dat misbruik van machtspositie zou bestaan of hoe de wet van 2016 tot een dergelijk misbruik zou kunnen leiden (zie in die zin arrest van 2 juli 2015, Gullotta en Farmacia di Gullotta Davide & C., C‑497/12, EU:C:2015:436, punt 25).

44

Wat de derde vraag betreft, die duidelijk hypothetisch is, zij eraan herinnerd dat de reden voor de prejudiciële verwijzing niet het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken is, maar de behoefte aan werkelijke beslechting van een geschil (zie met name arresten van 16 december 1981, Foglia, C‑244/80, EU:C:1981:302, punt 18, en 20 januari 2005, García Blanco, C‑225/02, EU:C:2005:34, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45

Gelet op een en ander is het verzoek om een prejudiciële beslissing derhalve niet-ontvankelijk.

Kosten

46

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

 

Het bij beslissing van 27 januari 2022 ingediende verzoek van de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) om een prejudiciële beslissing is niet ontvankelijk.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.