4.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 401/15


Beroep ingesteld op 9 augustus 2021 — BNetzA / ACER

(Zaak T-485/21)

(2021/C 401/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bundesnetzagentur für Elektrizität, Gas, Telekommunikation, Post und Eisenbahnen (BNetzA) (Duitsland) (vertegenwoordigers: Rechtsanwälte U. Karpenstein en K. Reiter)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit nr. A-001-2021 (geconsolideerd) van het beroepspanel van verweerder van 28 mei 2021 (bestreden besluit) nietig te verklaren,

subsidiair, voor het geval dat het Gerecht het bestreden besluit niet in zijn geheel nietig verklaart, dit besluit nietig verklaren voor zover het de hieronder genoemde onderdelen en bepalingen van besluit nr. 30/2020 van 30 november 2020 van verweerder bevestigt:

(i)

artikel 1, lid 1, tweede zin, artikel 2, lid 2, onder j), en artikel 3 van bijlage I;

(ii)

artikel 7 van bijlage I;

(iii)

artikel 12, lid 2, van bijlage I;

(iv)

alle onderdelen en bepalingen waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de onder (i) tot en met (iii) genoemde bepalingen.

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel: de uitbreiding van de kostendelingsmethode tot andere netwerkelementen dan zoneoverschrijdende netwerkelementen is onverenigbaar met de vereisten van artikel 16, lid 13, van verordening (EU) 2019/943 (1) en artikel 74 van verordening (EU) 2015/1222 (2). In ieder geval ontbreekt de noodzakelijke rechtsgrondslag. Op zijn minst is het toepassingsgebied van de kostendelingsmethode ten onrechte gebaseerd op eisen van operationele veiligheid en op het beginsel “de vervuiler betaalt”.

2.

Tweede middel: het vereffeningsverbod is inzonderheid in strijd met artikel 16, leden 11 en 13, van verordening (EU) 2019/943. Bovendien maakt het de kostendelingsmethodologie innerlijk tegenstrijdig.

3.

Derde middel: het door verweerder naar eigen maatstaven vastgestelde voorlopige tolerantieniveau voor legitieme lusstromen is formeel en materieel in strijd met het Unierecht. Formeel gezien miskent verweerder de bevoegdheid van de transmissiesysteembeheerders en de nationale regulerende instanties om het tolerantieniveau vast te stellen. Bovendien wordt een voorlopig tolerantieniveau vastgesteld hoewel de door artikel 16, lid 13, tweede alinea, van verordening (EU) 2019/943 vereiste analyse van het niveau van de legitieme lusstromen door de transmissiesysteembeheerders ontbreekt. Materieel gezien is de kostendelingsmethodologie in strijd met het in artikel 16, lid 13, tweede alinea, van verordening (EU) 2019/943 neergelegde vereiste dat individuele tolerantieniveaus moeten worden vastgesteld voor “elke biedzonegrens”, doordat een uniform tolerantieniveau wordt vastgesteld dat gelijkelijk is verdeeld over de biedzones die de lusstromen veroorzaken. Op zijn minst mist het vastgestelde voorlopige tolerantieniveau de noodzakelijke rechtsgrondslag.

4.

Vierde middel: de kostendelingsmethodologie is gebaseerd op het feit dat lusstromen prioriteit krijgen boven interne stromen bij het bepalen van de oorzaken van netwerkcongestie, wat in strijd is met artikel 16, lid 13, van verordening (EU) 2019/943. Bovendien geeft dit verkeerde prikkels en is het onverenigbaar met het billijkheidsvereiste en het discriminatieverbod.

5.

Vijfde middel: de kostendelingsmethodologie is, minstens wanneer zij in haar geheel wordt beschouwd, in strijd met het Unierecht. Het ruime toepassingsgebied, het verbod op vereffening, het onaangepaste tolerantieniveau en de prioriteit die lusstromen boven interne stromen krijgen, hangen alle samen en versterken elkaar. Althans in hun geheel beschouwd leiden zij tot schending van het beginsel dat “de vervuiler betaalt”, van het discriminatieverbod en van het billijkheidsvereiste. Bovendien is de kostendelingsmethodologie, tenminste in haar totaal effect, onverenigbaar met de Uniedoelstelling het aandeel hernieuwbare energiebronnen te verhogen. De kostendelingsmethodologie is over het geheel genomen onevenredig en mist hoe dan ook de noodzakelijke rechtsgrondslag.

6.

Zesde middel: de onvoorwaardelijke verplichting die de kostendelingsmethodologie inhoudt voor de transmissiesysteembeheerders om binnen twaalf maanden na de tenuitvoerlegging van deze methodologie wijzigingsvoorstellen uit te werken en ter goedkeuring aan de regulerende instanties voor te leggen, is in strijd met artikel 16, lid 13, van verordening (EU) 2019/943 en artikel 74, lid 6, onder b), juncto artikel 9, lid 13, van verordening (EU) 2015/1222.


(1)  Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (herschikking) (PB 2019, L 158, blz. 54).

(2)  Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (PB 2015, L 197, blz. 24).