11.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 412/16


Beroep ingesteld op 2 augustus 2021 — Nomura International en Nomura Holdings/Commissie

(Zaak T-455/21)

(2021/C 412/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Nomura International plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Nomura Holdings, Inc. (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: W. Howard, advocaat, M. Demetriou en C. Thomas, Barristers-at-law, en N. Seay en S. Whitfield, Solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 1, vierde opsommingsteken, van het besluit van de Commissie van 20 mei 2021 in zaak AT.40324 (Europese staatsobligaties) inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (hierna: “besluit”) geheel of gedeeltelijk nietig verklaren en aldus het oordeel van de Commissie dat verzoeksters aansprakelijk zijn geheel of gedeeltelijk nietig verklaren;

subsidiair, artikel 2, tweede opsommingsteken, van het besluit geheel of gedeeltelijk nietig verklaren en aldus de aan verzoeksters opgelegde boete geheel of gedeeltelijk nietig verklaren;

meer subsidiair, de in artikel 2, tweede opsommingsteken, van het besluit aan verzoeksters opgelegde boete aanzienlijk verlagen tot een door het Gerecht passend geacht bedrag, en

de Commissie verwijzen in de kosten van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters tien middelen aan.

1.

Onjuiste toepassing van het recht door te oordelen dat verzoeksters een inbreuk “naar strekking” hebben gemaakt op artikel 101, lid 1, VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst.

2.

Onjuiste beoordeling van de feiten en/of het recht bij de classificatie door de Commissie van de betrokken contacten en de daaropvolgende conclusie dat deze contacten mededingingsbeperkend waren.

3.

Onjuiste beoordeling van de feiten en/of het recht ten aanzien van de duur van verzoeksters’ gestelde inbreuk.

4.

Onjuiste beoordeling van de feiten en/of het recht in verband met de slotsom dat er van 18 januari 2011 tot en met 28 november 2011 sprake was van een enkele en voortdurende inbreuk.

5.

Schendingen van wezenlijke vormvoorschriften en van de Verdragen in verband met aansprakelijkheid, waaronder in verband met de uiteenzetting door de Commissie van haar bevindingen, de wijze waarop zij de relevante contacten heeft geclassificeerd en een schending van het beginsel van gelijke behandeling bij de bepaling van de duur van verzoeksters’ deelname.

6.

Onjuiste beoordeling van de feiten door gebruik te maken van een vervangende omzetwaarde die is gebaseerd op aannamen die feitelijk inhoudelijk onnauwkeurig zijn, welk gebruik niet is gerechtvaardigd door de Commissie. Verder is de voorgestelde methodologie zelfs op zichzelf beschouwd gebrekkig.

7.

Schending van de algemene beginselen van evenredigheid en gelijke behandeling en van het beginsel dat de boete toegespitst moet zijn op de overtreder, in verband met de berekening van de aan verzoeksters opgelegde boete op basis van de door de Commissie gebruikte vervangende omzetwaarde.

8.

Schendingen van de rechten van de verdediging en niet-nakoming van de motiveringsplicht in verband met de weergave door de Commissie van de vervangende omzetwaarde.

9.

Onjuiste beoordelingen van de feiten en schending van het beginsel van gelijke behandeling bij het karakteriseren van de ernst van verzoeksters’ betrokkenheid bij de gestelde inbreuk.

10.

Verzuim om de beperkte rol van verzoeksters te erkennen als verzachtende omstandigheid bij de berekening van de hun opgelegde boete.