Beschikking van de vicepresident van het Hof van 16 juli 2021 –
Indofil Industries (Netherlands)/Commissie

(Zaken C‑276/21 P(R) en C‑276/21 P(R)-R)

„Hogere voorziening – Beschikking in kort geding – Gewasbeschermingsmiddelen – Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2087 – Niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof mancozèbe – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid – Beoordeling van de feiten – Geen onjuiste opvatting van de feiten en het bewijsmateriaal – Overwegingen ten overvloede”

1. 

Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van de feiten en het bewijsmateriaal – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door het Hof van de beoordeling van de feiten en het bewijsmateriaal – Uitgesloten, behoudens het geval van een onjuiste opvatting – Vereiste dat de onjuiste opvatting duidelijk uit de processtukken blijkt

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

(zie punten 23, 38, 39, 44, 46)

2. 

Hogere voorziening – Middelen – Middel gericht tegen een overweging ten overvloede – Falend middel – Afwijzing

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

(zie punten 27, 33, 55, 56)

3. 

Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Bewijslast rustend op de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt

(Art. 278 en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 156, lid 4)

(zie punten 52, 53)

Dictum

1) 

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2) 

Indofil Industries (Netherlands) BV wordt verwezen in de kosten.