BESCHIKKING VAN HET HOF (Tiende kamer)

9 februari 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen – Verordening (EU) nr. 1151/2012 – Oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen – Artikel 9 – Voorlopige nationale bescherming – Geografische aanduiding die betrekking heeft op een landbouwproduct dat overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat is geregistreerd en op nationaal niveau wordt beschermd”

In zaak C‑35/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Varhoven kasatsionen sad (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Bulgarije) bij beslissing van 29 december 2020, ingekomen bij het Hof op 19 januari 2021, in de procedure

„Konservinvest” OOD

tegen

„Bulkons Parvomay” OOD,

geeft

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: I. Jarukaitis (rapporteur), kamerpresident, M. Ilešič en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: N. Emiliou,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

„Konservinvest” OOD, vertegenwoordigd door Y. Ivanova en P. Angelov, advokati,

„Bulkons Parvomay” OOD, vertegenwoordigd door M. Georgieva-Tabakova, advokat,

de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Konstantinidis, I. Naglis en G. Koleva, vervolgens door M. Konstantinidis en G. Koleva als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 9 van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen „Konservinvest” OOD en „Bulkons Parvomay” OOD (hierna: „Bulkons”) over het gebruik door Konservinvest van handelsmerken die inbreuk maken op de rechten van Bulkons op de geografische aanduiding „Lyutenitsa Parvomay”.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 510/2006

3

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2006, L 93, blz. 12), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006, L 363, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 510/2006”), bepaalde in artikel 5, lid 8, tweede alinea, dat de Republiek Bulgarije en Roemenië de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moesten doen treden om uiterlijk één jaar na de datum van hun toetreding aan de leden 4 tot en met 7 van dit artikel 5 te voldoen.

4

Voorts bepaalde artikel 5, lid 11, van verordening nr. 510/2006:

„In het geval van Bulgarije en Roemenië mag de nationale bescherming van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen die op de datum van hun toetreding bestaan, worden verlengd tot twaalf maanden na deze datum.

Wanneer een aanvraag om inschrijving uit hoofde van deze verordening vóór het einde van de bovengenoemde periode aan de Commissie is toegezonden, houdt deze bescherming op te bestaan op de datum waarop er uit hoofde van deze verordening een besluit in verband met inschrijving is genomen.

Voor de gevolgen van deze nationale bescherming, wanneer een naam niet geregistreerd is overeenkomstig deze verordening, is alleen de betrokken lidstaat verantwoordelijk.”

5

Deze verordening is met ingang van 3 januari 2013 opgeheven en vervangen door verordening nr. 1151/2012.

Verordening nr. 1151/2012

6

De overwegingen 13 tot en met 15, 17, 18, 20 en 24 van verordening nr. 1151/2012 luiden als volgt:

„(13)

[...] [D]e volgende bepalingen [moeten] worden samengevoegd in één rechtskader, bestaande uit de nieuwe of bijgewerkte bepalingen van de verordeningen (EG) nr. 509/2006 [van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2006, L 93, blz. 1)] en [nr. 510/2006] alsmede uit de bepalingen van de verordeningen [nr. 509/2006 en nr. 510/2006] die behouden blijven.

(14)

Ter wille van de duidelijkheid en de transparantie moeten de verordeningen [nr. 509/2006 en nr. 510/2006] worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen.

(15)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet beperkt zijn tot de voor menselijke voeding bestemde landbouwproducten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Verdrag en tot een lijst producten die buiten die bijlage vallen en die nauw verbonden zijn met de landbouwproductie of de plattelandseconomie.

[...]

(17)

Het toepassingsgebied van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen moet beperkt zijn tot producten waarvoor een intrinsiek verband bestaat tussen de kenmerken van het product of levensmiddel en de geografische oorsprong ervan. [...]

(18)

Met het beschermen van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen wordt specifiek beoogd landbouwers en producenten te verzekeren van een eerlijke prijs in verhouding tot de kwaliteiten en de kenmerken van een bepaald product, of de productiewijze ervan, en duidelijke informatie te verstrekken over producten met specifieke kenmerken die samenhangen met de geografische oorsprong ervan waardoor consumenten in staat worden gesteld beter geïnformeerde aankoopkeuzen te maken.

[...]

(20)

Een Uniekader dat oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen beschermt doordat deze in een register worden opgenomen, is bevorderlijk voor de ontwikkeling van die instrumenten, aangezien de daaruit voortvloeiende uniformere aanpak eerlijke concurrentie tussen de producenten van producten met die vermeldingen garandeert en de producten voor de consument geloofwaardiger maakt. [...]

[...]

(24)

Om in aanmerking te komen voor bescherming op het grondgebied van lidstaten, behoeven oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen alleen op het niveau van de Unie te worden geregistreerd. De lidstaten moeten in staat zijn met ingang van de datum van de aanvraag tot registratie op het niveau van de Unie, op nationaal niveau overgangsbescherming te verlenen zonder dat zulks gevolgen heeft voor de intra-uniale of internationale handel. [...]”

7

Artikel 1 („Doelstellingen”) van verordening nr. 1151/2012 bepaalt in lid 1:

„Deze verordening is bedoeld om producenten van landbouwproducten en levensmiddelen behulpzaam te zijn bij het aan afnemers en consumenten kenbaar maken van de productkenmerken en de teelteigenschappen van die producten en levensmiddelen en aldus het volgende te garanderen:

a)

eerlijke concurrentie voor landbouwers en producenten van landbouwproducten en levensmiddelen met waardetoevoegende kenmerken en eigenschappen;

[...]

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn erop gericht met kwalitatief hoogwaardige producten geassocieerde landbouw- en verwerkingsactiviteiten en landbouwproductiesystemen te ondersteunen en aldus bij te dragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen inzake plattelandsontwikkeling.”

8

Artikel 2 van deze verordening, dat het toepassingsgebied ervan preciseert, bepaalt in lid 1, eerste alinea:

„Deze verordening is van toepassing op de in bijlage I bij het [VWEU] bedoelde landbouwproducten die bestemd zijn voor menselijke consumptie en op andere landbouwproducten en levensmiddelen die zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening.”

9

Titel II („Beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen”) van die verordening bevat de artikelen 4 tot en met 16. Artikel 4 („Doel”) van deze verordening bepaalt:

„Er wordt een regeling voor beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingesteld om producenten van met een geografisch gebied verbonden producten behulpzaam te zijn door:

a)

billijke inkomsten te garanderen voor de kwaliteit van hun producten;

b)

te zorgen voor eenvormige bescherming van de namen als een intellectuele-eigendomsrecht op het grondgebied van de Unie;

c)

de consument duidelijke informatie over de waardetoevoegende eigenschappen van de producten te verstrekken.”

10

Artikel 5 („Voorschriften voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen”) van verordening nr. 1151/2012 bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   Voor de toepassing van deze verordening is ‚oorsprongsbenaming’ een naam die een product aanduidt:

a)

dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of, in uitzonderlijke gevallen, een bepaald land;

b)

waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan de specifieke geografische omgeving met haar eigen door natuur en mens bepaalde factoren, en

c)

waarvan alle productiestadia in het afgebakende geografische gebied plaatsvinden.

2.   Voor de toepassing van deze verordening is ‚geografische aanduiding’ een naam die een product aanduidt:

a)

dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek, of een bepaald land;

b)

waarvan een bepaalde kwaliteit, de faam, of een ander kenmerk hoofdzakelijk aan de geografische oorsprong ervan is toe te schrijven, en

c)

waarvan ten minste een van de productiestadia plaatsvindt in het afgebakende geografische gebied.”

11

Artikel 9 („Voorlopige nationale bescherming”) van deze verordening luidt:

„Een lidstaat mag, uitsluitend op voorlopige basis, op nationaal niveau een naam overeenkomstig deze verordening beschermen, met ingang van de datum waarop de aanvraag bij de Commissie is ingediend.

Deze nationale bescherming loopt af op de datum waarop een besluit inzake registratie krachtens deze verordening wordt genomen of de aanvraag wordt ingetrokken.

Wanneer een naam niet overeenkomstig deze verordening wordt geregistreerd, ligt de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van die nationale bescherming volledig bij de betrokken lidstaat.

De door de lidstaten krachtens de eerste alinea getroffen maatregelen hebben uitsluitend op nationaal niveau werking en hebben geen gevolgen voor het intra-uniale noch het internationale handelsverkeer.”

12

Artikel 12 („Namen, symbolen en aanduidingen”) van die verordening luidt als volgt:

„1.   Beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen mogen worden gebruikt door alle marktdeelnemers die een product in de handel brengen dat in overeenstemming is met het desbetreffende productdossier.

[...]

3.   [...] De vermeldingen ‚beschermde oorsprongsbenaming’ of ‚beschermde geografische aanduiding’ [...] kunnen op de etikettering worden aangebracht.

4.   Voorts kunnen de volgende zaken eveneens op de etikettering worden aangebracht: afbeeldingen van het geografische gebied van oorsprong, als bedoeld in artikel 5, en tekstuele, grafische of symbolische verwijzingen naar de lidstaat en/of de regio waar dat geografische gebied van oorsprong is gelegen.

[...]”

13

In titel V („Gemeenschappelijke bepalingen”), hoofdstuk IV, van deze verordening zijn de aanvraag- en registratieprocedures vastgesteld die met name van toepassing zijn op oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

Bulgaars recht

Wet inzake merken en geografische aanduidingen

14

De Zakon za markite i geografskite oznachenia (wet inzake merken en geografische aanduidingen) (DV nr. 81 van 14 september 1999), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „ZMGO”), bepaalde in artikel 51, leden 1 tot en met 3:

„(1)   Onder geografische aanduiding wordt zowel de oorsprongsbenaming als de geografische aanduiding verstaan.

(2)   De oorsprongsbenaming is de naam van een land, een streek of een bepaalde plaats in dat land, die wordt gebruikt voor de aanduiding van een product van oorsprong uit dat land, die streek of die bepaalde plaats waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan de geografische omgeving met haar eigen door natuur en mens bepaalde factoren.

(3)   De geografische aanduiding is de naam van een land, een streek of een bepaalde plaats in dat land, die wordt gebruikt voor de aanduiding van een product van oorsprong uit dat land, die streek of die bepaalde plaats waarvan een kwaliteit, de faam of een ander kenmerk aan die geografische oorsprong is toe te schrijven.”

15

Artikel 53, leden 1 en 2, ZMGO preciseerde:

„(1)   De wettelijke bescherming van de geografische aanduiding wordt verleend door registratie ervan bij het octrooibureau.

(2)   De wettelijke bescherming omvat het verbod op:

1. elk commercieel gebruik van de geografische aanduiding voor producten die vergelijkbaar zijn met het geregistreerde product, voor zover daardoor wordt geprofiteerd van de faam van de beschermde aanduiding;

2. elk misbruik of elke nabootsing van de geografische aanduiding, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of de oorsprongsbenaming is vertaald of vergezeld gaat van een vermelding waarin „trant”, „soort”, „type”, „imitatie” of een soortgelijke term wordt gebruikt;

3. elk gebruik van een andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of documenten betreffende het betrokken product, welke aanduiding een verkeerde indruk van de oorsprong van het product kan wekken;

4. iedere andere praktijk die de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product.”

16

Artikel 76 ZMGO bepaalde:

„(1)   Vorderingen wegens inbreuk op rechten krachtens deze wet kunnen worden ingesteld:

1. teneinde de inbreukmakende feiten te doen vaststellen;

2. teneinde de inbreuk te doen beëindigen;

3. teneinde een schadevergoeding te verkrijgen;

4. met het oog op de inbeslagneming en het buiten gebruik stellen van de goederen waarop het strafbare feit betrekking heeft, alsmede van de middelen die zijn aangewend om de inbreuk te plegen.

(2)   Tegelijk met de in lid 1 bedoelde vordering kan de verzoeker langs gerechtelijke weg verzoeken om:

[...]

3. de publicatie, op kosten van de verwerende partij, van het dictum van de uitspraak in twee, door de rechtbank vast te stellen, dagbladen en de bekendmaking van dit dictum op televisie door een televisieomroep met nationale dekking, op een door de rechtbank vastgesteld tijdstip.”

17

De ZMGO is op 22 december 2019 ingetrokken (DV nr. 98 van 13 december 2019).

Overgangs- en slotbepalingen van de wet tot wijziging en aanvulling van de ZMGO

18

De overgangs- en slotbepalingen van de wet tot wijziging en aanvulling van de ZMGO (DV nr. 61 van 24 juli 2018) (hierna: „overgangsbepalingen”) bepalen in artikel 8:

„(1)   Houders van rechten op geografische aanduidingen die zijn geregistreerd voor landbouwproducten of levensmiddelen die binnen de werkingssfeer van verordening [nr. 1151/2012] vallen, mogen geen vorderingen instellen wegens inbreuken die zijn begaan tot aan de inwerkingtreding van deze wet.

(2)   Administratieve procedures van strafrechtelijke aard mogen niet worden ingesteld wegens inbreuken die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn gepleegd op rechten op geografische aanduidingen die zijn geregistreerd voor landbouwproducten of levensmiddelen die binnen de werkingssfeer van verordening [nr. 1151/2012] vallen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

19

Konservinvest, een vennootschap met administratieve en maatschappelijke zetel in Bulgarije, heeft op 12 februari 1999 bij het octrooibureau van de Republiek Bulgarije (hierna: „bureau”) het samengestelde handelsmerk „K Konservinvest Parvomayska lyutenitsa” laten inschrijven, ter aanduiding van het product „lyutenitsa”. Op 3 mei 2005 heeft zij ook het samengestelde merk „Parvomayska lyutenitsa Rachenitsa” laten inschrijven, ter aanduiding van hetzelfde product. Die inschrijving had zij aangevraagd op 15 mei 2003. Van beide merken zijn de bestanddelen „parvomayska lyutenitsa” niet beschermd.

20

Bij besluit van de voorzitter van het bureau van 3 juli 2013 is Bulkons, een vennootschap die eveneens haar maatschappelijke en administratieve zetel in Bulgarije heeft, op grond van de toen geldende ZMGO geregistreerd als gebruiker van de geografische aanduiding „Lyutenitsa Parvomay” (hierna: „litigieuze geografische aanduiding”), die betrekking heeft op het product „lyutenitsa”. Parvomay is een Bulgaarse gemeente. Bulkons had de aanvraag tot registratie van deze geografische aanduiding ingediend op 14 maart 2013.

21

Konservinvest heeft bij de administratieve rechtbanken beroep ingesteld tot nietigverklaring van dat besluit, op grond dat de voorzitter van het bureau niet bevoegd was om een geografische aanduiding met betrekking tot een landbouwproduct te registreren, aangezien een dergelijke registratie valt onder verordening nr. 1151/2012 en enkel op het niveau van de Europese Unie mogelijk was, overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde procedure. Bij uitspraak van 12 juli 2017 heeft de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije) dat beroep verworpen op grond dat deze verordening niet van toepassing was op het geding, aangezien met de litigieuze registratie niet werd beoogd de door deze verordening geboden bescherming te verkrijgen.

22

Daarnaast heeft Bulkons bij de Sofiyski gradski sad (rechter voor de stad Sofia, Bulgarije) samengevoegde vorderingen ingesteld tegen Konservinvest op grond van artikel 76, lid 1, punten 1 tot en met 3, juncto met name artikel 76, lid 1, punt 4, en artikel 76, lid 2, punt 3, ZMGO. Met deze vorderingen eiste Bulkons met name dat werd vastgesteld dat haar rechten op de litigieuze geografische aanduiding waren geschonden doordat Konservinvest verschillende handelsmerken, waaronder de in punt 19 van de onderhavige beschikking genoemde merken, had gebruikt ter aanduiding van het product „lyutenitsa”. Voorts eiste zij veroordeling van Konservinvest tot staking van de inbreuk en vergoeding van de geleden schade ten belope van 636284,16 Bulgaarse lev (BGN) (ongeveer 325000 EUR), alsook inbeslagneming en vernietiging („buiten gebruik stellen”) van de inbreukmakende producten.

23

Bij uitspraak van 30 november 2017 heeft de Sofiyski gradski sad deze vorderingen afgewezen op grond dat zij betrekking hadden op een product waarop verordening nr. 1151/2012 rechtstreeks van toepassing is en deze laatste vereist dat de geografische benamingen van landbouwproducten en levensmiddelen worden geregistreerd bij de Europese Commissie.

24

Het door Bulkons tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Sofiyski Apelativen sad (rechter in tweede aanleg Sofia, Bulgarije) gegrond verklaard bij beslissing van 28 februari 2019, waarbij de vorderingen van Bulkons in hun geheel zijn toegewezen. De Sofiyski Apelativen sad heeft geoordeeld dat deze vorderingen ontvankelijk waren, aangezien artikel 8, lid 1, van de overgangsbepalingen niet van toepassing was op het bij hem aanhangige geding, en dat zij gegrond waren, aangezien de ZMGO en verordening nr. 1151/2012 verschillende verhoudingen regelden en een parallelle bescherming van verschillende rechten waarborgden.

25

Konservinvest heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Varhoven kasatsionen sad (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Bulgarije). De verwijzende rechter wijst erop dat hij de ontvankelijkheid van de door Bulkons ingestelde vorderingen moet beoordelen en daartoe moet bepalen of de litigieuze geografische aanduiding bescherming geniet overeenkomstig de Bulgaarse wetgeving.

26

In dit verband preciseert hij dat de registratie van een geografische aanduiding bij het bureau, ook voor landbouwproducten en levensmiddelen, haar overeenkomstig deze wettelijke regeling een nationale bescherming biedt die rechterlijke sancties toestaat indien afbreuk wordt gedaan aan het gebruik van deze aanduiding door een niet-toegelaten rechtssubject. Een dergelijke geografische aanduiding biedt de consumenten garanties van een hoge kwaliteit van de erdoor aangeduide waar en beschrijft de bijzonderheden ervan. Bovendien vormt zij een belemmering voor een kwaliteitsvermindering ten gevolge van de productie van hetzelfde product door niet-geregistreerde producenten.

27

Gelet op de ontwikkeling van de internationale en Unierechtelijke regelgeving inzake de bescherming van geografische benamingen van landbouwproducten en levensmiddelen waarvan de kwaliteit en de unieke aard verbonden zijn met bepaalde regio’s van de Unie, en gelet op artikel 9 en de overwegingen 15 en 24 van verordening nr. 1151/2012, acht de verwijzende rechter het mogelijk dat de registratie en de rechtsbescherming van deze producten op nationaal niveau worden uitgesloten. Hij is evenwel van oordeel dat wanneer het gaat om een geschil tussen plaatselijke producenten van één en hetzelfde landbouwproduct met betrekking tot een geografische aanduiding die enkel op nationaal niveau is geregistreerd, en de betrokken inbreuken plaatsvinden op het grondgebied van dezelfde lidstaat, de mogelijkheid om binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1151/2012 vallende landbouwproducten en levensmiddelen alleen op nationaal niveau te registreren en alleen op het grondgebied van deze lidstaat concrete bescherming te doen genieten, niet uitdrukkelijk door het Unierecht is uitgesloten.

28

In die omstandigheden heeft de Varhoven kasatsionen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Staat artikel 9 van [verordening nr. 1151/2012], buiten de in deze bepaling geregelde gevallen van voorlopige bescherming, een nationaal systeem toe voor de registratie en bescherming van geografische aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen die binnen de werkingssfeer van die verordening vallen, en laat die bepaling de lidstaten de vrijheid om op nationaal niveau (naar analogie van het parallelle stelsel voor merken) andere, parallel geldende voorschriften voor het regelen van rechtsgeschillen over inbreuken op het recht op een dergelijke geografische aanduiding toe te passen op geschillen tussen plaatselijke handelaren die onder [verordening nr. 1151/2012] vallende landbouwproducten en levensmiddelen produceren en op de markt brengen in de lidstaat waar de geografische aanduiding is geregistreerd?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

29

Krachtens artikel 99 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

30

In casu dient deze bepaling te worden toegepast.

31

Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de bewoordingen van de gestelde vraag weliswaar enkel betrekking hebben op artikel 9 van verordening nr. 1151/2012 maar dat uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter zich afvraagt wat de draagwijdte is van de volledige regeling voor de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen waarin deze verordening voorziet.

32

Bijgevolg wenst de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen te vernemen of verordening nr. 1151/2012 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling van een lidstaat inzake de registratie en bescherming van geografische aanduidingen voor binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende landbouwproducten en levensmiddelen, die uitsluitend bedoeld is om te worden toegepast op geschillen over inbreuken op de uit deze aanduidingen voortvloeiende rechten tussen handelaren in die lidstaat die op het grondgebied daarvan de producten produceren waarvoor deze aanduidingen overeenkomstig deze regeling zijn geregistreerd.

33

In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat verordening nr. 1151/2012, zoals blijkt uit de overwegingen 13 en 14 ervan, met name de nieuwe of bijgewerkte bepalingen van verordening nr. 510/2006 en de bepalingen ervan die behouden blijven, in één rechtskader samenvoegt en laatstgenoemde verordening vervangt. De rechtspraak van het Hof met betrekking tot de bepalingen van verordening nr. 510/2006 die in wezen zijn overgenomen in verordening nr. 1151/2012 blijft dus relevant voor de uitlegging van de overeenkomstige bepalingen van deze laatste verordening. Aangezien verordening nr. 510/2006 verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1) heeft ingetrokken en vervangen, blijft de rechtspraak van het Hof over de bepalingen van deze verordening die in wezen zijn overgenomen in verordening nr. 510/2006 en vervolgens in verordening nr. 1151/2012, eveneens relevant voor deze uitlegging.

34

Wat de gestelde vraag betreft, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit overweging 20, eerste volzin, overweging 24 en artikel 4 van verordening nr. 1151/2012, deze verordening met name tot doel heeft aan de daarin bedoelde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen een uniforme bescherming in de Unie te verzekeren, en daartoe de registratie daarvan op Unieniveau verplicht heeft gesteld opdat zij in alle lidstaten bescherming kunnen genieten (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punten 107108).

35

Verordening nr. 1151/2012, die met name is vastgesteld op grond van artikel 43, lid 2, VWEU, vormt dus een instrument van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat in wezen erop gericht is de consumenten te waarborgen dat landbouwproducten met een op grond van deze verordening geregistreerde geografische aanduiding, doordat zij uit een bepaald geografisch gebied afkomstig zijn, bepaalde bijzondere eigenschappen bezitten en dus dankzij hun geografische herkomst een kwaliteitsgarantie bieden, teneinde landbouwproducenten in staat te stellen om in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te krijgen en te voorkomen dat derden onrechtmatig profiteren van de faam die deze producten dankzij hun kwaliteit genieten (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punten 109111 en aldaar aangehaalde rechtspraak), zoals in het bijzonder blijkt uit overweging 18 evenals uit de artikelen 1 en 4 van deze verordening.

36

Indien de lidstaten hun producenten de mogelijkheid zouden kunnen bieden om, op grond van een nationale titel die eventueel voldoet aan minder strenge vereisten dan die welke in het kader van verordening nr. 1151/2012 gelden voor de betrokken producten, op hun nationale grondgebied gebruik te maken van een van de aanduidingen of symbolen die overeenkomstig artikel 12 van voornoemde verordening zijn voorbehouden aan de op grond van deze verordening geregistreerde benamingen, bestaat het gevaar dat deze kwaliteitsgarantie, die de wezenlijke functie is van de krachtens deze verordening verleende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, een loze belofte is en dat alsdan in de interne markt het doel van gelijke mededingingsvoorwaarden voor producenten van producten met deze vermeldingen of symbolen op de helling komt te staan en dat met name afbreuk wordt gedaan aan de rechten die zijn voorbehouden aan de producenten die voor een reële kwaliteitsverbetering hebben gezorgd teneinde een op grond van verordening nr. 1151/2012 geregistreerde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding te mogen gebruiken (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 112).

37

Dit gevaar dat het hoofddoel van kwaliteitsgarantie voor de betrokken landbouwproducten in het gedrang komt, is des te groter aangezien er, anders dan voor merken, geen gelijklopende Uniemaatregel tot harmonisatie van eventuele nationale beschermingsregelingen voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen is vastgesteld (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 113).

38

Hieruit moet worden geconcludeerd dat het doel van verordening nr. 1151/2012 niet erin bestaat, gelijklopend met de nationale regels die kunnen voortbestaan, een aanvullende beschermingsregeling voor gekwalificeerde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in te voeren, te weten de oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen die voldoen aan de criteria van artikel 5 van die verordening, doch te voorzien in een uniforme en uitputtende beschermingsregeling voor deze benamingen en aanduidingen (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 114).

39

Dat de beschermingsregeling voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van verordening nr. 1151/2012 uitputtend is, blijkt uit het feit dat de registratieprocedure van verordening nr. 1151/2012 is gebaseerd op een verdeling van bevoegdheden tussen de betrokken lidstaat en de Commissie. Volgens de aanvraag- en registratieprocedure van hoofdstuk IV van titel V van verordening nr. 1151/2012 kan de Commissie het besluit tot registratie van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding immers slechts nemen indien de betrokken lidstaat daartoe een verzoek bij haar heeft ingediend, en kan een dergelijk verzoek slechts worden ingediend indien deze lidstaat is nagegaan of het gerechtvaardigd is. De nationale registratieprocedures zijn dus ingebed in de communautaire beslissingsprocedure en vormen daarvan een essentieel onderdeel. Zij kunnen niet bestaan buiten de beschermingsregeling van de Unie om (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punten 116117 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40

In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat artikel 9 van verordening nr. 1151/2012 in wezen bepaalt dat de lidstaten op eigen verantwoordelijkheid voorlopig een nationale bescherming kunnen toestaan totdat een besluit over de registratieaanvraag op grond van deze verordening is genomen of totdat deze aanvraag wordt ingetrokken. Een dergelijke bepaling heeft geen zin als de lidstaten hun eigen regeling voor bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in de zin van verordening nr. 1151/2012 kunnen handhaven in co-existentie met deze verordening (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punten 118 en 120).

41

Ten tweede betekent, anders dan Bulkons in wezen voor het Hof betoogt, de omstandigheid dat verordening nr. 1151/2012 de overgangsregeling van artikel 5, lid 11, van verordening nr. 510/2006 ten gunste van de Republiek Bulgarije en Roemenië na hun toetreding tot de Europese Unie niet overneemt voor geografische aanduidingen en nationale oorsprongsbenamingen die bestonden op de datum van deze toetreding geenszins dat verordening nr. 1151/2012 het uitputtende karakter van de beschermingsregeling voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen die voordien was vastgesteld bij verordening nr. 510/2006, heeft laten varen.

42

De overgangsregeling waarin deze bepaling voorzag, nam in wezen de overgangsregeling over die voordien was vastgesteld voor de nationale oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen die bestonden in de tien staten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden. Deze regeling werd echter niet beschouwd als een element dat bepalend is voor de uitputtende werking van de beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006, maar enkel als een element dat dit uitputtende karakter bevestigt (zie in die zin arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punten 124128).

43

Gelet op de aard zelf van de bij verordening nr. 510/2006 – en reeds eerder bij verordening nr. 2081/92 – ingevoerde beschermingsregeling, die voortvloeit uit haar doelstelling om aan de beoogde geografische benamingen een uniforme bescherming in de Gemeenschap te verzekeren en aldus gelijke mededingingsvoorwaarden voor producenten van producten met deze benamingen te waarborgen, ten gunste van zowel deze producenten als de consumenten, was het Hof immers tot de slotsom gekomen dat verordening nr. 510/2006 voorzag in een uniforme en uitputtende beschermingsregeling voor dergelijke benamingen, waardoor het bestaan van gelijklopende nationale regelingen voor de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in de zin van laatstgenoemde verordening werd uitgesloten (zie in die zin arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punten 107114). Zoals in de punten 34 tot en met 38 van de onderhavige beschikking is vastgesteld, streeft verordening nr. 1151/2012 hetzelfde doel na wat betreft de daarin voorziene bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen.

44

Ook moet worden vastgesteld dat de overgangsbepaling van artikel 5, lid 11, van verordening nr. 510/2006 niet is overgenomen in verordening nr. 1151/2012 louter omdat de daarin vastgestelde periode was verstreken en deze bepaling bijgevolg zinloos was geworden, aangezien de daarin bedoelde lidstaten na afloop van die periode volledig gehouden waren tot naleving van de bepalingen van verordening nr. 510/2006, die thans in verordening nr. 1151/2012 zijn overgenomen.

45

Gelet op de door de verwijzende rechter geuite twijfels en de door Bulkons bij het Hof ingediende opmerkingen zij er in dit verband aan herinnerd dat een verordening – zoals verordening nr. 1151/2012 – overeenkomstig artikel 288, tweede alinea, VWEU verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat. Bovendien legt het beginsel van voorrang van het Unierecht, waarin het primaat van dat recht op het recht van de lidstaten verankerd ligt, alle instanties van de lidstaten de verplichting op om volle werking te verlenen aan de verschillende normen van het Unierecht, aangezien het recht van de lidstaten niet kan afdoen aan de werking die op het grondgebied van die staten aan deze verschillende normen is verleend (zie naar analogie arrest van 2 april 2020, CRPNPAC en Vueling Airlines, C‑370/17 en C‑37/18, EU:C:2020:260, punt 74 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46

Om de doeltreffendheid van alle Unierechtelijke bepalingen te waarborgen, verplicht het voorrangsbeginsel de nationale rechterlijke instanties aldus om hun nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het Unierecht uit te leggen [arresten van 24 juni 2019, Popławski, C‑573/17, EU:C:2019:530, punt 57, en 21 oktober 2021, ZX (Regularisatie van het geschrift dat de tenlastelegging bevat), C‑282/20, EU:C:2021:874, punt 39].

47

Enkel wanneer het onmogelijk is om de nationale regeling uit te leggen in overeenstemming met de vereisten van het Unierecht, is de nationale rechter die belast is met de toepassing van de bepalingen van het Unierecht verplicht om zorg te dragen voor de volle werking van deze bepalingen en daarbij indien nodig op eigen gezag elke – zelfs latere – strijdige bepaling van het nationale recht buiten toepassing te laten, zonder dat hij de voorafgaande opheffing daarvan via wetgeving of via enige andere constitutionele procedure hoeft te vragen of af te wachten [arresten van 24 juni 2019, Popławski, C‑573/17, EU:C:2019:530, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 21 oktober 2021, ZX (Regularisatie van het geschrift dat de tenlastelegging bevat), C‑282/20, EU:C:2021:874, punt 40].

48

Wanneer de nationale wettelijke regeling niet kan worden uitgelegd in overeenstemming met het Unierecht, is de in het kader van zijn bevoegdheid aangezochte nationale rechter als orgaan van een lidstaat dan ook verplicht om elke nationale bepaling die in strijd is met een Unierechtelijke bepaling die rechtstreekse werking heeft in het aan hem voorgelegde geschil, buiten toepassing te laten [zie in die zin arresten van 24 juni 2019, Popławski, C‑573/17, EU:C:2019:530, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 21 oktober 2021, ZX (Regularisatie van het geschrift dat de tenlastelegging bevat), C‑282/20, EU:C:2021:874, punt 41].

49

Wat in de tweede plaats de op de markt van een lidstaat toe te passen regeling betreft, zij opgemerkt dat verordening nr. 1151/2012 weliswaar tot doel heeft te voorzien in een uniforme en uitputtende beschermingsregeling voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, maar dat dit exclusieve recht zich niet verzet tegen de toepassing van een buiten de werkingssfeer van de verordening vallende regeling voor de bescherming van geografische benamingen (zie naar analogie arrest van 8 mei 2014, Assica en Kraft Foods Italia, C‑35/13, EU:C:2014:306, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50

In dit verband blijkt uit overweging 17 en uit artikel 5, leden 1 en 2, van verordening nr. 1151/2012 dat de beschermingsregeling waarin deze verordening voorziet voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, beperkt is tot respectievelijk de oorsprongsbenamingen die betrekking hebben op producten waarvoor een rechtstreeks verband bestaat tussen de kwaliteit of de kenmerken ervan en hun geografische omgeving van oorsprong, en de geografische aanduidingen voor producten waarbij een rechtstreeks verband bestaat tussen een bepaalde kwaliteit, de faam of een ander kenmerk van het product en zijn geografische oorsprong (zie naar analogie arresten van 7 november 2000, Warsteiner Brauerei, C‑312/98, EU:C:2000:599, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 8 mei 2014, Assica en Kraft Foods Italia, C‑35/13, EU:C:2014:306, punt 29).

51

Hieruit volgt dat geografische herkomstbenamingen die uitsluitend dienen om de geografische oorsprong van een product aan te geven, los van de bijzondere kenmerken daarvan, niet onder verordening nr. 1151/2012 vallen voor zover deze betrekking heeft op oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen (zie naar analogie arrest van 8 mei 2014, Assica en Kraft Foods Italia, C‑35/13, EU:C:2014:306, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52

De beschermingsregeling die in een lidstaat van toepassing kan zijn op een geografische benaming die niet op het niveau van de Unie geregistreerd is, is dus die welke geldt voor geografische benamingen van producten waarbij geen sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan (arrest van 8 mei 2014, Assica en Kraft Foods Italia, C‑35/13, EU:C:2014:306, punt 31).

53

Een dergelijke regeling kan echter slechts toepassing vinden indien zij in overeenstemming is met de vereisten van het Unierecht. In dit verband is ten eerste vereist dat de toepassing ervan de doelstellingen van verordening nr. 1151/2012 niet in gevaar brengt. Gelet op de werkingssfeer van verordening nr. 1151/2012 impliceert dit dat de door de betrokken nationale regeling geboden bescherming niet tot gevolg mag hebben dat consumenten de zekerheid hebben dat onder deze bescherming vallende producten een bepaalde eigenschap of een bepaald kenmerk hebben, maar enkel dat wordt gewaarborgd dat deze producten afkomstig zijn uit het desbetreffende geografische gebied. Ten tweede is het noodzakelijk dat deze toepassing niet in strijd is met de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van goederen (zie in die zin arrest van 8 mei 2014, Assica en Kraft Foods Italia, C‑35/13, EU:C:2014:306, punten 3335).

54

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de term „geografische aanduiding” overeenkomstig artikel 51, lid 1, ZMGO zowel ziet op „oorsprongsbenamingen” als op „geografische aanduidingen” in de zin van deze wet, en dat volgens respectievelijk de leden 2 en 3 van dit artikel 51 elk van deze soorten aanduiding is bedoeld om te worden gebruikt ter aanduiding van producten waarvoor een rechtstreeks verband bestaat tussen hun kwaliteit, hun faam of een ander kenmerk ervan en hun geografische herkomst. De bewoordingen van deze laatste twee bepalingen komen overigens in wezen overeen met die van respectievelijk artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 2, onder a) en b), van verordening nr. 1151/2012.

55

Bovendien preciseert de verwijzende rechter dat een geografische aanduiding in de zin van deze wet consumenten garanties biedt van een hoge kwaliteit van het aangeduide product, de specifieke kenmerken ervan beschrijft en een belemmering vormt voor de vermindering van die kwaliteit ten gevolge van de productie van hetzelfde product door niet-geregistreerde producenten.

56

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde geografische benamingen blijken dus geen eenvoudige geografische benamingen te zijn in de zin van de in punt 52 van de onderhavige beschikking in herinnering gebrachte rechtspraak, maar gekwalificeerde geografische benamingen in de zin van de in punt 38 van deze beschikking in herinnering gebrachte rechtspraak, net als de oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen die krachtens verordening nr. 1151/2012 worden beschermd. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

57

Verder blijkt uit de verwijzingsbeslissing en in het bijzonder uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag dat de werkingssfeer van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling zich uitstrekt tot „landbouwproducten en levensmiddelen” die vallen binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1151/2012, zoals gepreciseerd in overweging 15 en gedefinieerd in artikel 2 ervan, hetgeen overigens wordt geïllustreerd door het feit dat in het kader van het hoofdgeding niet wordt betwist dat het betrokken product binnen deze werkingssfeer valt.

58

In die omstandigheden, en onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, kan een dergelijke nationale regeling inzake de registratie en bescherming van geografische aanduidingen voor binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1151/2012 vallende landbouwproducten en levensmiddelen niet bestaan naast de in deze verordening neergelegde beschermingsregeling voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

59

In dit verband kan het feit dat een dergelijke nationale regeling inzake de registratie en bescherming van gekwalificeerde geografische aanduidingen slechts is bedoeld om te worden toegepast om de betrekkingen te regelen tussen handelaren in de betrokken lidstaat die op het grondgebied van deze lidstaat de producten produceren waarvoor deze benamingen krachtens de nationale regeling zijn geregistreerd, en dus enkel op de nationale markt van deze lidstaat van toepassing is, niet leiden tot de conclusie dat een dergelijke co-existentie is toegestaan. Aangezien een dergelijke regeling niet alleen tot gevolg heeft dat de consumenten wordt gegarandeerd dat de betrokken producten afkomstig zijn uit het desbetreffende geografische gebied, maar ook dat wordt gegarandeerd dat deze producten een bepaalde kwaliteit of een bepaald kenmerk hebben, wordt namelijk afbreuk gedaan aan de doelstellingen van verordening nr. 1151/2012. Overeenkomstig de in punt 53 van de onderhavige beschikking in herinnering gebrachte rechtspraak kan een dergelijke regeling dus niet worden geacht te voldoen aan de Unierechtelijke vereisten.

60

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat verordening nr. 1151/2012 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling van een lidstaat inzake de registratie en bescherming van gekwalificeerde geografische aanduidingen voor binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende landbouwproducten en levensmiddelen, die uitsluitend bedoeld is om te worden toegepast op geschillen over inbreuken op de uit deze aanduidingen voortvloeiende rechten tussen handelaren in die lidstaat die op het grondgebied daarvan de producten produceren waarvoor deze aanduidingen overeenkomstig deze regeling zijn geregistreerd.

Kosten

61

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling van een lidstaat inzake de registratie en bescherming van gekwalificeerde geografische aanduidingen voor binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende landbouwproducten en levensmiddelen, die uitsluitend bedoeld is om te worden toegepast op geschillen over inbreuken op de uit deze aanduidingen voortvloeiende rechten tussen handelaren in die lidstaat die op het grondgebied daarvan de producten produceren waarvoor deze aanduidingen overeenkomstig deze regeling zijn geregistreerd.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.