31.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 51/23 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2021 door Ryanair DAC, Airport Marketing Services Ltd en FR Financing (Malta) Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 29 september 2021 in zaak T-448/18, Ryanair e.a./Commissie
(Zaak C-758/21 P)
(2022/C 51/32)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Ryanair DAC, Airport Marketing Services Ltd en FR Financing (Malta) Ltd (vertegenwoordigers: E. Vahida, avocat, B. Byrne, advocaat, en S. Rating, abogado)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
— |
de artikelen 5 en 6, alsmede de artikelen 9, 10 en 11, voor zover zij betrekking hebben op rekwirantes, van besluit (EU) 2018/628 van de Commissie (1) (hierna: “litigieus besluit”) nietig verklaren of, subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het gerecht voor een nieuwe uitspraak, en, in ieder geval; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van rekwirantes van deze hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht in zaak T-448/18. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirantes voeren vier middelen aan.
Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door cruciale bewijsmiddelen die rekwirantes vóór afsluiting van de mondelinge behandeling voor het Gerecht hadden ingediend, niet-ontvankelijk te verklaren en dus te weigeren deze in aanmerking te nemen bij zijn rechterlijke beoordeling. Het Gerecht heeft ten onrechte geen of onvoldoende rekening gehouden met de rechtsbeginselen die ten grondslag liggen aan de regels in artikel 85, leden 1 tot en met 3, van het Reglement van de procesvoering van het Gerecht en heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de rechtspraak waarin die bepalingen zijn toegepast.
Ten tweede heeft het Gerecht artikel 17 van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (2) onjuist uitgelegd en artikel 296 VWEU onjuist toegepast door respectievelijk te oordelen dat: (i) de Commissie de verjaringstermijn voor de terugvordering van steun niet had overschreden en (ii) het litigieuze besluit in dat verband voldoende was gemotiveerd.
Ten derde heeft het Gerecht het overgelegde bewijs onjuist opgevat bij de beoordeling of de Commissie het criterium van de “particuliere marktdeelnemer in een markteconomie” rechtmatig had toegepast bij haar vaststelling of rekwirantes een voordeel hadden verkregen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Het Gerecht heeft het bewijs verkeerd opgevat met betrekking tot: (i) een in een overeenkomst inzake luchthavendiensten tussen het vliegveld en Ryanair overeengekomen beveiligingsvergoeding; (ii) de schatting van de incrementele exploitatiekosten die het vliegveld had kunnen verwachten, en (iii) de bezettingsgraad waar de Commissie van is uitgegaan bij haar ex ante rentabiliteitsbeoordeling.
Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom te komen dat fouten met betrekking tot de op basis van ex ante gegevens berekende hoeveelheid terug te vorderen steun niet hoefden te worden gecorrigeerd op basis van de ex post gegevens in het dossier ten tijde van de vaststelling van het litigieuze besluit.
(1) Besluit (EU) 2018/628 van de Commissie van 11 november 2016 betreffende steunmaatregel SA.24221(2011/C) (ex 2011/NN) die Oostenrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de luchthaven van Klagenfurt, Ryanair en andere luchtvaartmaatschappijen die van de luchthaven gebruikmaken (PB 2018, L 107, blz. 1).
(2) Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).