11.4.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 158/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 26 november 2021 — Eco Advocacy CLG / An Bord Pleanála
(Zaak C-721/21)
(2022/C 158/03)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Eco Advocacy CLG
Verwerende partij: An Bord Pleanála
In tegenwoordigheid van: Keegan Land Holdings
Amici Curiae: An Taisce — The National Trust for Ireland, ClientEarth AISBL
Prejudiciële vragen
1) |
Wanneer een partij, onder uitdrukkelijke of impliciete verwijzing naar een bepaald instrument van het Unierecht, de geldigheid van een bestuurshandeling in rechte bestrijdt, echter zonder te specificeren welke bepalingen van dat instrument van het Unierecht precies zijn geschonden, of volgens welke uitlegging dat het geval is, brengt het algemene beginsel van de voorrang van het Unierecht en/of van loyale samenwerking dan mee, in het algemeen of in de specifieke context van het milieurecht, dat de nationale rechter bij wie de zaak is aangebracht dit bezwaar moet of mag onderzoeken, niettegenstaande nationaalrechtelijke procedurele regels die vereisen dat het verzoekschrift van die partij de specifieke geschonden bepalingen vermeldt? |
2) |
Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, brengt artikel 4, leden 2, 3, 4 en/of 5, van richtlijn 2011/92 (1) en/of bijlage III daarbij en/of de richtlijn gelezen in het licht van de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur als vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan mee dat in het besluit van een bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen uitdrukkelijk, afzonderlijk en/of specifiek vermeld moet worden welke documenten precies de redenen voor dat besluit van de bevoegde autoriteit bevatten? |
3) |
Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, brengt artikel 4, leden 2, 3, 4 en/of 5, van richtlijn 2011/92 en/of bijlage III daarbij en/of de richtlijn gelezen in het licht van de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur als vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan mee dat voor het besluit van een bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen, een verplichting geldt om uitdrukkelijk alle specifieke rubrieken en punten in bijlage III bij de MEB-richtlijn te bespreken, voor zover deze relevant kunnen zijn voor het project? |
4) |
Moet artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG (2) aldus worden uitgelegd dat, bij de toepassing van het beginsel dat bij de beslissing of in een later stadium een passende beoordeling moet plaatsvinden van de gevolgen van een plan of project voor een betrokken gebied, in de voorevaluatiefase geen rekening mag worden gehouden met maatregelen die beogen de nadelige gevolgen van het plan of project voor dat gebied te voorkomen of te beperken, de bevoegde autoriteit van een lidstaat wel rekening mag houden met elementen van het plan of project betreffende de verwijdering van vervuilende stoffen die de schadelijke gevolgen voor het gebied van Europees belang kunnen beperken, louter op grond dat die elementen niet als mitigerende maatregelen zijn bedoeld, ook al hebben zij dat effect, en dat zij ongeacht eventuele gevolgen voor het betrokken gebied van Europees belang als standaardonderdeel in het ontwerp zouden zijn opgenomen? |
5) |
Moet artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat die, ondanks de door deskundige lichamen tijdens het stadium van de voorevaluatie geuite vragen of bedenkingen, meent dat geen passende beoordeling nodig is, voor dit besluit een uitdrukkelijke en gedetailleerde motivering moet geven die alle redelijke wetenschappelijke twijfel aangaande de gevolgen van het voorgenomen project voor het betrokken gebied van Europees belang wegneemt, en die alle in de inspraakprocedure opgeworpen bedenkingen uitdrukkelijk en één voor één weerlegt? |
6) |
Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, brengt artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG en/of de richtlijn gelezen in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan mee dat in het besluit van de bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan een passende beoordeling te onderwerpen, uitdrukkelijk, afzonderlijk en/of specifiek moet worden vermeld welke documenten de redenen voor dit besluit van de bevoegde autoriteit bevatten? |
(1) Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012, L 26, blz. 1).
(2) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).