3.1.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 2/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden (Duitsland) op 7 september 2021 — FT / Land Hessen
(Zaak C-552/21)
(2022/C 2/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgericht Wiesbaden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: FT
Verwerende partij: Land Hessen
Medegedaagde: SCHUFA Holding AG
Prejudiciële vragen
1. |
Moet artikel 77, lid 1, juncto artikel 78, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: “AVG”; PB 2016, L 119, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat de mededeling door de toezichthoudende autoriteit van het resultaat [van haar onderzoek] aan de betrokkene
|
2. |
Is de bewaring van gegevens bij een particulier kredietregistratiebureau, waarbij persoonsgegevens uit openbare registers, zoals “nationale databanken”, in de zin van artikel 79, leden 4 en 5, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB 2015, L 141, blz. 19), zonder concrete aanleiding worden bewaard, om in geval van een informatieverzoek te kunnen worden verstrekt, verenigbaar met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007 (hierna: “Handvest”; PB C 303, blz. 1)? |
3. |
Zijn particuliere parallelle databanken (met name databanken van een kredietregistratiebureau), die naast de databanken van de overheid worden opgericht en waarin gegevens uit de databanken van de overheid (in casu bekendmakingen inzake insolventie) langer worden bewaard dan in het strikte kader van verordening (EU) 2015/848 juncto het nationale recht is geregeld, in beginsel toelaatbaar, of blijkt uit het recht op vergetelheid krachtens artikel 17, lid 1, onder d), AVG, dat deze gegevens moeten worden gewist, wanneer
|
4. |
Voor zover artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG moet worden beschouwd als de enige rechtsgrondslag voor de bewaring bij particuliere kredietregistratiebureaus van gegevens die eveneens in openbare registers worden bewaard, heeft het kredietregistratiebureau dan reeds een gerechtvaardigd belang wanneer het, zonder concrete aanleiding, gegevens uit het openbare register overneemt teneinde deze op verzoek beschikbaar te kunnen stellen? |
5. |
Mogen gedragscodes die door de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 40 AVG zijn goedgekeurd en voorzien in onderzoekstermijnen en termijnen voor gegevenswissing die langer zijn dan de bewaartermijnen van openbare registers, de krachtens artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), AVG vereiste belangenafweging opschorten? |