20.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 513/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bucureşti (Roemenië) op 24 augustus 2021 — IG / Agenţia Judeţeană de Ocupare a Forţei de Muncă Ilfov

(Zaak C-524/21)

(2021/C 513/26)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij en appellant: IG

Verwerende partij en geïntimeerde: Agenţia Judeţeană de Ocupare a Forţei de Muncă Ilfov

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 2008/94 (1) zich in het licht van het autonome begrip, staat van insolventie’ tegen een nationale bepaling waarbij die richtlijn in nationaal recht is omgezet — te weten artikel 15, leden 1 en 2, van Legea nr. 200/2006 privind constituirea și utilizarea Fondului de garantare pentru plata creanțelor salariale [wet nr. 200/2006 betreffende de instelling en het gebruik van het waarborgfonds voor de betaling van loonaanspraken], gelezen in samenhang met artikel 7 van de Normele metodologice de aplicare a Legii nr. 200/2006 [maatregelen tot uitvoering van wet nr. 200/2006], zoals uitgelegd door de Înalta Curte de Casație și Justiție — Completul pentru dezlegarea unor chestiuni de drept [hoogste rechterlijke instantie, afdeling bevoegd voor de beoordeling van rechtsvragen, Roemenië] in arrest nr. 16/2018 — en volgens welke de periode van 3 maanden waarvoor het waarborgfonds in geval van een insolvente werkgever de loonaanspraken kan honoreren en uitbetalen, uitsluitend betrekking heeft op de datum van inleiding van de insolventieprocedure?

2)

Verzetten artikel 3[, tweede alinea,] en artikel 4, lid 2, van richtlijn 2008/94 zich tegen artikel 15, leden 1 en 2, van wet nr. 200/2006 betreffende de instelling en het gebruik van het waarborgfonds voor de betaling van loonaanspraken — zoals uitgelegd door de Înalta Curte de Casație și Justiție in arrest nr. 16/2018 — volgens hetwelk de periode van ten hoogste 3 maanden waarvoor het waarborgfonds in geval van een insolvente werkgever de loonaanspraken kan honoreren en uitbetalen, valt binnen de referentieperiode bestaande in de drie maanden onmiddellijk voorafgaand aan de inleiding van de insolventieprocedure en de drie maanden onmiddellijk volgend op de inleiding daarvan?

3)

Is een nationale administratieve praktijk volgens welke op grond van een besluit van de Curtea de Conturi [rekenkamer] en bij gebreke van een specifieke nationale regeling die de werknemer tot terugbetaling verplicht, bij de werknemer de bedragen worden teruggevorderd die beweerdelijk zijn betaald voor periodes die niet binnen het normatieve tijdvak vallen of die na het verstrijken van de wettelijke verjaringstermijn zijn aangevraagd, in overeenstemming met het sociale doel van richtlijn 2008/94 en artikel 12, onder a), daarvan?

4)

Vormt bij de uitlegging van het begrip “misbruiken” als bedoeld in artikel 12, onder a), van richtlijn 2008/94, de handeling waarbij de door het waarborgfonds via de gerechtelijk vereffenaar uitgekeerde loonaanspraken bij de werknemer worden teruggevorderd teneinde de algemene verjaringstermijn in acht te nemen, een toereikende objectieve rechtvaardiging?

5)

Zijn een uitlegging en een nationale administratieve praktijk volgens welke de bij werknemers teruggevorderde loonaanspraken worden gelijkgesteld aan een belastingkrediet waarvoor rente en een boete wegens vertraging verschuldigd zijn, verenigbaar met de bepalingen en het doel van de richtlijn?


(1)  Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de (PB 2008, L 283, blz. 36).