2.8.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 310/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 14 juni 2021 door SGI Studio Galli Ingegneria Srl tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 april 2021 in zaak T-285/19, SGI Studio Galli Ingegneria / Commissie
(Zaak C-371/21 P)
(2021/C 310/19)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: SGI Studio Galli Ingegneria Srl (vertegenwoordigers: F. S. Marini, V. Catenacci, R. Viglietta, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Het bestreden arrest van het Gerecht (Negende kamer) in zaak T-285/19, SGI Studio Galli Ingegneria S.r.l./Europese Commissie, dat op 14 april 2021 is gepubliceerd en betekend, vernietigen en derhalve de bij het Gerecht ingediende vorderingen volgens de vastgelegde volgorde toewijzen, en dus:
— |
vaststellen en verklaren dat rekwirante niet gehouden is om aan de Europese Commissie de bedragen te betalen waarom deze laatste heeft verzocht bij de op 22 februari 2019 ontvangen debetnota nr. 3241902288 en laatstelijk bij de op 29 april 2019 ontvangen nota — ref. Ares(2019)2858540, waarbij de Europese Commissie terugbetaling van de bijdrage en schadevergoeding vordert op grond van vermeende niet-nakoming door Studio Galli Ingegneria van de “Grant Agreement” (subsidie-overeenkomst) nr. 619120 betreffende het project “MARSOL”. |
— |
vaststellen en verklaren dat geen sprake is van de door de Commissie verweten contractuele tekortkomingen. |
— |
vaststellen en verklaren dat de vooraankondigingsbrief van 19 december 2018, het inspectieverslag van het OLAF, de debetnota van 22 februari 2019, de daaropvolgende aanmaningsbrief van 2 april 2019 en de definitieve nota van 29 april 2019 waarbij het gevorderde bedrag opnieuw is vastgesteld en de aanvullende verzoeken van SGI zijn afgewezen — ref. Ares(2019)2858540, onwettig, ongeldig en in ieder geval ongegrond zijn. |
— |
vaststellen en verklaren dat de vordering van de Commissie niet bestaat. |
— |
vaststellen en verklaren dat rekwirante recht heeft op de bijdrage die door de Commissie daadwerkelijk is verstrekt op grond van subsidie-overeenkomst nr. 619120 betreffende het project “MARSOL”. |
— |
subsidiair, vaststellen en verklaren dat de door de Commissie teruggevorderde som niet meer dan 100 044,99 EUR kan bedragen, zoals blijkt uit het derde middel van het beroep. |
— |
meer subsidiair, de Commissie wegens onrechtmatige verrijking veroordelen om aan SGI de ter uitvoering van het project MARSOL gemaakte kosten te betalen. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. |
Onwettigheid van het bestreden arrest, voor zover het Gerecht daarbij het eerste middel van het beroep heeft afgewezen. Schending/onjuiste toepassing van de artikelen 41, 42 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Schending van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten en artikel 1134 van het Belgisch burgerlijk wetboek. Rekwirante komt op tegen het arrest van het Gerecht, voor zover daarin is vastgesteld dat de Commissie, door geen rekening te houden met het door rekwirante ingediende verzoek tot schorsing van de procedure en toegang tot de stukken van het inspectiedossier van het OLAF, de in de artikelen 41, 42 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bedoelde rechten en het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten niet heeft geschonden. Integendeel, aangezien de vennootschap wegens interne problemen materieel gezien niet in staat was om te antwoorden op het eindverslag van het OLAF, is tijdens zowel de bestuursrechtelijke procedure als de daaropvolgende gerechtelijke procedure afbreuk gedaan aan de doeltreffendheid van deze rechten. |
2. |
Onwettigheid van het bestreden arrest, voor zover het Gerecht daarbij het tweede middel van het beroep heeft afgewezen. Schending/onjuiste toepassing van artikel 317 VWEU, artikel 172 bis, lid 1, van verordening nr. 2342/2002 (1) , artikel 31, lid 3, onder a) en c), van verordening nr. 1906/2006 (2) en van artikel ii. 5 en artikel ii. 14, lid 1, van de algemene voorwaarden van de subsidie-overeenkomst. Schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld, het beginsel inzake de bewijslast en het billijkheidsbeginsel, die zijn opgenomen in verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (3) van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013. Schending van artikel 1315 van het Belgisch burgerlijk wetboek wegens een onjuiste beoordeling van het bewijs. Rekwirante bestrijdt het arrest van het Gerecht, voor zover daarbij het tweede middel van het beroep is afgewezen door te oordelen dat rekwirante noch tegenover het OLAF en de Commissie, noch tijdens de procedure bij het Gerecht heeft aangetoond dat de directe en indirecte personeelskosten subsidiabel waren. Integendeel, het Gerecht heeft er geen rekening mee gehouden dat de aantijgingen van het OLAF niet het litigieuze project betroffen, maar betrekking hadden op andere gesubsidieerde projecten, zodat het Gerecht het beginsel van het vermoeden van onschuld en het beginsel inzake de bewijslast onjuist heeft toegepast. Voorts hadden de aan het Gerecht overgelegde arbeidstijdoverzichten, bij gebrek aan andere aantijgingen en gelet op de voltooiing van het project, moeten worden aangemerkt als toereikend bewijs voor de subsidiabiliteit van de gemaakte kosten die bij de Commissie zijn gedeclareerd. |
3. |
Onwettigheid van het bestreden arrest, voor zover het Gerecht daarbij het derde middel van het beroep heeft afgewezen. Schending van de beginselen van evenredigheid, billijkheid en uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten. Schending van artikel 5, lid 4, VWEU. Schending van artikel II. 22 van de subsidie-overeenkomst. Rekwirante komt op tegen het arrest, voor zover het Gerecht onder afwijzing van het derde middel van het beroep heeft geoordeeld dat de Commissie, door alle directe en indirecte personeelskosten terug te vorderen, het evenredigheidsbeginsel niet heeft geschonden. Integendeel, aangezien er tijdens de inspectieprocedure slechts ten aanzien van twee bij het project betrokken medewerkers incoherenties waren vastgesteld, had de Commissie alleen de desbetreffende kosten mogen terugvorderen, mede gelet op het feit dat het project was voltooid en de Commissie het door een externe deskundige uitgevoerde onderzoek van de kosten had aanvaard. Subsidiair voert rekwirante aan dat het Gerecht, ook op grond van het evenredigheidsbeginsel, de subsidiair ingestelde vordering tot vaststelling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag had moeten toewijzen. |
4. |
Onwettigheid van het arrest, voor zover het Gerecht daarbij het vierde middel van het beroep heeft afgewezen. Schending en/of onjuiste toepassing van artikel 2, onder b), van verordening nr. 58/2003 (4) van de Raad van 19 december 2002 en van de subsidie-overeenkomst. Ontoereikende motivering van het bestreden arrest, dat tegenstrijdig is voor zover het in strijd is met eerdere arresten van het Gerecht en het Hof op het gebied van ongerechtvaardigde verrijking. Rekwirante bestrijdt het arrest, voor zover het Gerecht onder afwijzing van het vierde middel van het beroep haar het recht heeft ontzegd om de toegekende bijdrage voor de directe en indirecte personeelskosten te behouden, omdat er anders sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking van de Commissie. Aangezien in casu is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van de vordering, namelijk verrijking van de ene contractpartij en verarming van de andere contractpartij en het oorzakelijk verband tussen de verrijking en de verarming, is de uitspraak van het Gerecht onwettig. |
(1) Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 357, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (PB 2006, L 391, blz. 1).
(3) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB 2013, L 248, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB 2003, L 11, blz. 1).