12.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 278/34


Hogere voorziening ingesteld op 5 mei 2021 door de Universität Koblenz-Landau tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer – uitgebreid) van 24 februari 2021 in zaak T-108/18, Universität Koblenz-Landau / Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur

(Zaak C-288/21 P)

(2021/C 278/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Universität Koblenz-Landau (vertegenwoordigers: C. von der Lühe, Rechtsanwalt, en R. Di Prato, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur

Conclusies

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 24 februari 2021 in zaak T-108/18 vernietigen en vaststellen dat de bij besluiten van verweerder van 21 december 2017 (zaak nr. OF/2016/0720) en van 7 februari 2018 (zaak nr. OF/2016/0720) tegen rekwirante ingestelde vorderingen tot terugbetaling geen bestaande vorderingen zijn,

subsidiair, het arrest van het Gerecht van de Europese Unie vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie,

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

1.

Procedureel bezwaar wegens het niet heropenen van de mondelinge behandeling

Rekwirante betoogt dat de haar aangevoerde nieuwe feitelijke gegevens, waarvan zij pas na de beëindiging van de mondelinge behandeling kennis heeft gekregen en die zij tot dan toe niet in de procedure had kunnen inbrengen, de motivering van de bestreden beschikking op wezenlijke punten op losse schroeven zetten, aangezien deze beschikking berust op feiten die niet door de vaststellingen van de met strafrechterlijke vervolging belaste nationale opsporingsdienst worden bevestigd.

Voorts stelt rekwirante dat haar verzoek om heropening van de mondelinge behandeling op grond van nieuwe, tot dan toe onbekende, feiten die voor de uitkomst van het geding van zodanige juridische betekenis zijn dat zij deze in haar voordeel zouden kunnen beïnvloeden, is afgewezen op grond van een beoordelingsfout.

2.

Miskenning van de reikwijdte van het algemene beginsel inzake de eerbiediging van de rechten van de verdediging

Het Gerecht is eraan voorbijgegaan dat het ten tijde van het bestreden besluit van verweerder voor rekwirante buiten haar schuld objectief onmogelijk was om documenten over te leggen waaruit bleek dat de middelen correct waren besteed en dat verweerder ten aanzien van de correcte besteding van de middelen een voor rekwirante nadelige conclusie had getrokken.

3.

Schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en miskenning van de reikwijdte van het evenredigheidsbeginsel

Het Gerecht heeft de vraag of de schriftelijke bevestiging van verweerder dat de litigieuze gesubsidieerde projecten correct waren uitgevoerd bij rekwirante een gewettigd vertrouwen heeft gewekt, niet, althans rechtens onjuist beoordeeld.

Het Gerecht heeft geen wezenlijk, nadien aan het licht gekomen, verschil vastgesteld met de feitelijke situatie die ten grondslag ligt aan de verklaring van verweerder ter bevestiging van de correcte besteding van de middelen, aangezien alleen een dergelijk verschil een aanvankelijk positieve beoordeling van de uitvoeringsprocessen en de geschiktheid daarvan ter discussie zou hebben gesteld.

Ten slotte betoogt rekwirante dat het niet verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel dat aanwijzingen voor een mogelijk afwijkende feitelijke situatie niet volledig en door uitputtende gebruik te maken van de voor verweerder en het Gerecht toegankelijke informatiebronnen worden opgehelderd, voordat verweerder de meest drastische van alle mogelijke maatregelen neemt (in casu volledige terugvordering van alle toegekende en uitbetaalde subsidies).