21.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 242/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht (Oostenrijk) op 30 maart 2021 — DN / Finanzamt Österreich

(Zaak C-199/21)

(2021/C 242/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DN

Verwerende partij: Finanzamt Österreich

Prejudiciële vragen

Vraag 1, die rijst in samenhang met vraag 2:

Moeten de bewoordingen “lidstaten die bevoegd zijn voor zijn pensioen” in artikel 67, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 883/2004 (1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 (2), aldus worden uitgelegd dat daarmee de lidstaat wordt bedoeld die eerder als werkstaat bevoegd was voor de gezinsbijslagen en thans gehouden is tot betaling van het ouderdomspensioen, waarop aanspraak bestaat ingevolge de eerdere uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers op zijn grondgebied?

Vraag 2:

Moeten de bewoordingen “rechten die verkregen zijn op grond van een pensioen” in artikel 68, lid 1, onder b), ii), van verordening 883/2004 aldus worden uitgelegd dat een recht op gezinsbijslag moet worden geacht te zijn verkregen op grond van een pensioen, wanneer ten eerste de Unierechtelijke OF nationale bepalingen de ontvangst van een pensioen als een feitelijke voorwaarde voor het recht op gezinsbijslagen stellen en ten tweede daarenboven daadwerkelijk feitelijk aan deze voorwaarde is voldaan, zodat “de enkele ontvangst van een pensioen” niet valt onder artikel 68, lid 1, onder b), ii), van verordening 883/2004 en de betrokken lidstaat vanuit Unierechtelijk oogpunt niet als “pensioenstaat” kan worden aangemerkt?

Vraag 3, die als alternatief voor de eerste en de tweede vraag rijst wanneer de enkele ontvangst van een pensioen volstaat voor de uitlegging van het begrip “pensioenstaat”:

Moeten in het geval van de ontvangst van een ouderdomspensioen, waarop aanspraak bestaat krachtens de verordeningen inzake migrerende werknemers en nog eerder door een werkzaamheid in een lidstaat te verrichten toen noch de woonstaat, noch beide staten reeds lidstaten van de Unie of de Europese Economische Ruimte waren, de bewoordingen “zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt uitbetaald in de vorm van een aanvullende toeslag” in artikel 68, lid 2, tweede volzin, tweede zinsdeel, van verordening 883/2004, in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 juni 1980 in zaak 733/79, Laterza, aldus worden opgevat dat het Unierecht de gezinsbijslagen zelfs in het geval van de ontvangst van een pensioen zo veel mogelijk waarborgt?

Vraag 4:

Moet artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening 987/2009 (3) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan § 2, lid 5, FLAG 1967, waarin is bepaald dat ingeval van scheiding, de ouder die het huishouden doet, het recht op gezinsbijslagen en kinderaftrek behoudt zolang het meerderjarige en studerende kind tot haar huishouden behoort, hoewel deze ouder noch in de woonstaat noch in de pensioenstaat een aanvraag heeft ingediend, zodat de andere ouder, die als gepensioneerde in Oostenrijk woont en in feite alle financiële kosten voor het onderhoud van het kind draagt, zijn aanspraak op kinderbijslag en kinderaftrek rechtstreeks op basis van artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening 987/2009 kan doen gelden bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving prioritair moeten worden toegepast?

Vraag 5, die rijst in samenhang met vraag 4:

Moet artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening 987/2009 voorts aldus worden uitgelegd dat een EU-werknemer, om procesbevoegd te zijn in het kader van de procedure van de lidstaat met betrekking tot gezinsbijslagen, ook moet aantonen dat de kosten van het onderhoud in de zin van artikel 1, onder i), punt 3, van verordening 883/2004 voornamelijk door hem worden gedragen?

Vraag 6:

Moeten de bepalingen inzake de dialoogprocedure overeenkomstig artikel 60 van verordening (EG) nr. 987/2009 aldus worden uitgelegd dat een dergelijke procedure door de bevoegde organen van de betrokken lidstaten niet alleen moet worden toegepast bij de toekenning van gezinsbijslagen, maar ook voor terugvorderingen van gezinsbijslagen?


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 (PB 2012, L 149, blz. 4).

(3)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1).