ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

22 december 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/7/EG – Artikel 5, lid 2, onder a) – Indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal – Zegelrecht op marketingdiensten in verband met participaties in open-end beleggingsfondsen in effecten”

In zaak C‑656/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD), Portugal] bij beslissing van 7 oktober 2021, ingekomen bij het Hof op 29 oktober 2021, in de procedure

IM Gestão de Ativos (IMGA) – Sociedade Gestora de Organismos de Investimento Coletivo SA,

IMGA Rendimento Semestral,

IMGA Ações Portugal Cat A,

IMGA Ações América Cat A,

IMGA Mercados Emergentes,

IMGA Eurofinanceiras,

IMGA Eurocarteira,

IMGA Rendimento Mais,

IMGA Investimento PPR,

IMGA Alocação Moderada Cat A,

IMGA Alocação Dinâmica Cat A,

IMGA Global Equities Selection Cat A,

IMGA Liquidez Cat A,

IMGA Money Market Cat A,

IMGA Euro Taxa Variável Cat A,

IMGA Dívida Pública Europeia,

IMGA Retorno Global Cat A,

IMGA Poupança PPR,

IMGA Alocação Conservadora Cat A,

IMGA Ibéria Equities ESG Cat A,

IMGA Ibéria Fixed Income ESG Cat A,

IMGA Alternativo,

CA Curto Prazo,

IMGA Ações Europa,

IMGA Flexível Cat A,

CA Monetário,

CA Rendimento,

Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 35‑44,

Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 45‑54,

Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida + 55,

Eurobic Seleção Top,

IMGA European Equities Cat A

tegen

Autoridade Tributária e Aduaneira,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias (rapporteur), M. Ilešič, I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

IM Gestão de Ativos (IMGA) – Sociedade Gestora de Organismos de Investimento Coletivo SA, IMGA Rendimento Semestral, IMGA Ações Portugal Cat A, IMGA Ações América Cat A, IMGA Mercados Emergentes, IMGA Eurofinanceiras, IMGA Eurocarteira, IMGA Rendimento Mais, IMGA Investimento PPR, IMGA Alocação Moderada Cat A, IMGA Alocação Dinâmica Cat A, IMGA Global Equities Selection Cat A, IMGA Liquidez Cat A, IMGA Money Market Cat A, IMGA Euro Taxa Variável Cat A, IMGA Dívida Pública Europeia, IMGA Retorno Global Cat A, IMGA Poupança PPR, IMGA Alocação Conservadora Cat A, IMGA Ibéria Equities ESG Cat A, IMGA Ibéria Fixed Income ESG Cat A, IMGA Alternativo, CA Curto Prazo, IMGA Ações Europa, IMGA Flexível Cat A, CA Monetário, CA Rendimento, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 35‑44, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 45‑54, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida + 55, Eurobic Seleção Top en IMGA European Equities Cat A, vertegenwoordigd door A. Fernandes de Oliveira, advogado,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, C. Chambel Alves, H. Gomes Magno en S. Jaulino als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Melo Sampaio en V. Uher als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB 2008, L 46, blz. 11).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds IM Gestão de Ativos (IMGA) – Sociedade Gestora de Organismos de Investimento Coletivo SA en 31 door haar beheerde beleggingsfondsen, te weten IMGA Rendimento Semestral, IMGA Ações Portugal Cat A, IMGA Ações América Cat A, IMGA Mercados Emergentes, IMGA Eurofinanceiras, IMGA Eurocarteira, IMGA Rendimento Mais, IMGA Investimento PPR, IMGA Alocação Moderada Cat A, IMGA Alocação Dinâmica Cat A, IMGA Global Equities Selection Cat A, IMGA Liquidez Cat A, MGA Money Market Cat A, IMGA Euro Taxa Variável Cat A, IMGA Dívida Pública Europeia, IMGA Retorno Global Cat A, IMGA Poupança PPR, IMGA Alocação Conservadora Cat A, IMGA Ibéria Equities ESG Cat A, IMGA Ibéria fixed income ESG Cat A, IMGA Alternativo, CA Curto Prazo, IMGA Ações Europa, IMGA Flexível Cat A, CA Monetário, CA Rendimento, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 35‑44, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 45‑54, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida + 55, Eurobic Seleção Top en IMGA European Equities Cat A, en anderzijds de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting- en douanedienst, Portugal; hierna: „belastingdienst”) betreffende de heffing van zegelrecht op de verkoop van deze collectieve beleggingsfondsen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 1 tot en met 3 en 9 van richtlijn 2008/7 luiden als volgt:

„(1)

Richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal [(PB 1969, L 249, blz. 25)] werd reeds verschillende malen ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, te weten het recht op de inbreng van kapitaal in vennootschappen, hierna ‚het kapitaalrecht’ genoemd, het zegelrecht op effecten en het recht op herstructureringen, ongeacht of deze al dan niet een kapitaalsvermeerdering inhouden, leiden tot discriminaties, dubbele belastingheffing en ongelijkheden, die het vrije kapitaalverkeer hinderen. Hetzelfde geldt voor andere indirecte belastingen die dezelfde kenmerken hebben als het kapitaalrecht en het zegelrecht op effecten.

(3)

Het is derhalve in het belang van de interne markt de wetgeving betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal te harmoniseren, teneinde factoren die de mededingingsvoorwaarden kunnen verstoren of het vrije kapitaalverkeer hinderen, zoveel mogelijk weg te nemen.

[…]

(9)

Behalve het kapitaalrecht mogen er geen indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal worden geheven. Er mag met name geen zegelrecht op effecten worden geheven, zowel met betrekking tot effecten die eigen kapitaal van vennootschappen als die welke leenkapitaal vertegenwoordigen, en ongeacht hun herkomst.”

4

Artikel 1 van richtlijn 2008/7 luidt:

„Deze richtlijn regelt de heffing van indirecte belastingen ter zake van:

a)

de inbreng van kapitaal in kapitaalvennootschappen;

b)

herstructuringsmaatregelen waarbij kapitaalvennootschappen zijn betrokken;

c)

de uitgifte van bepaalde effecten en obligaties.”

5

Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Kapitaalvennootschap”, luidt als volgt:

„1.   Onder ‚kapitaalvennootschap’ in de zin van deze richtlijn wordt verstaan:

a)

iedere vennootschap in een van de in bijlage I opgenomen vormen;

b)

iedere vennootschap, vereniging of rechtspersoon waarvan de aandelen in het kapitaal of in het vermogen ter beurze kunnen worden verhandeld;

c)

iedere op het maken van winst gerichte vennootschap, vereniging of rechtspersoon waarvan de leden het recht hebben hun aandelen zonder voorafgaande goedkeuring over te dragen aan derden en voor de schulden van de vennootschap, vereniging of rechtspersoon slechts aansprakelijk zijn tot het bedrag van hun deelneming.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn worden aan kapitaalvennootschappen gelijkgesteld: alle andere op het maken van winst gerichte vennootschappen, verenigingen of rechtspersonen.”

6

Artikel 5 van deze richtlijn, met als opschrift „Verrichtingen die niet aan indirecte belastingen zijn onderworpen”, bepaalt in lid 2 het volgende:

„De lidstaten heffen geen enkele indirecte belasting, in welke vorm ook, ter zake van:

a)

het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van aandelen, deelbewijzen of andere soortgelijke effecten, alsmede van certificaten van deze stukken, onverschillig door wie zij worden uitgegeven;

b)

leningen, met inbegrip van staatsleningen, afgesloten tegen uitgifte van obligaties of andere verhandelbare effecten, onverschillig door wie deze worden uitgegeven, en alle daarmee verband houdende formaliteiten, alsmede het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van deze obligaties of andere verhandelbare effecten.”

7

Volgens artikel 1, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB 2009, L 302, blz. 32) kunnen de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) waarop deze richtlijn van toepassing is rechtens geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij), als trust (unit trust) dan wel bij statuten (beleggingsmaatschappij).

8

Artikel 87, eerste volzin, van deze richtlijn luidt:

„Rechten van deelneming in een icbe worden slechts uitgegeven mits de tegenwaarde van de netto-uitgifteprijs binnen de gebruikelijke termijnen in het vermogen van de icbe wordt gestort.”

Portugees recht

9

Artikel 1, punt 1, van de Código do Imposto do Selo (wetboek zegelrecht) bepaalt:

„Het zegelrecht is van toepassing op alle handelingen, overeenkomsten, documenten, titels, stukken en andere juridische feiten of situaties waarin de Tabela Geral do Imposto do Selo [(algemene tabel van het zegelrecht)] voorziet, met inbegrip van overdrachten van goederen om niet.”

10

Rubriek 17 van de algemene tabel van het zegelrecht (hierna: „TGIS”) betreft financiële transacties en luidt als volgt:

„Financiële transacties:

[…]

17.3

Transacties die worden verricht door of met bemiddeling van kredietinstellingen, financiële ondernemingen of andere wettelijk daarmee gelijkgestelde entiteiten en andere financiële instellingen – over het in rekening gebrachte bedrag:

[…]

17.3.4 Andere provisies op en tegenprestaties voor financiële diensten, met inbegrip van provisies op met betaalkaarten verrichte betalingstransacties – [tarief van het zegelrecht:] 4 %.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11

IMGA is een maatschappij die instellingen voor collectieve open-end belegging in effecten (hierna: „beleggingsfondsen”) beheert. Zij beheert en vertegenwoordigt de 31 beleggingsfondsen die in punt 2 van dit arrest worden genoemd.

12

Om de betrokken participaties in beleggingsfondsen bekend te maken en te verkopen, laat IMGA zich bijstaan door financiële instellingen – hoofdzakelijk commerciële banken – die over een netwerk van kantoren op Portugees grondgebied beschikken en ervaring hebben op het gebied van financiële bemiddeling en plaatsing van effecten bij het publiek.

13

In de periode januari tot en met december 2019 hebben vier banken participaties van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beleggingsfondsen aangeboden aan het grote publiek. Voor het verrichten van marketingdiensten die nieuwe kapitaalinbreng mogelijk maakten, ontvingen deze banken provisies, die zij aan IMGA als beheerder van de beleggingsfondsen in rekening brachten. De banken brachten op hun facturen overeenkomstig rubriek 17.3.4 TGIS ook zegelrecht in rekening, dat bij IMGA werd geïnd.

14

In 2019 heeft IMGA aan de beleggingsfondsen beheervergoedingen gefactureerd, waarvan een deel – te weten 8752232,43 EUR – bestond uit de bedragen van de provisies voor de verkoop van de participaties door de in het vorige punt genoemde banken. Dit bedrag omvatte evenwel niet het zegelrecht dat de banken op de betrokken provisies hadden geheven. IMGA heeft over die verkoopprovisies ook het zegelrecht berekend tegen het in rubriek 17.3.4 TGIS bepaalde tarief van 4 %. Dat leverde een totaalbedrag van 350089,30 EUR aan zegelrecht op, dat zij aan de Staat heeft afgedragen en aan de beleggingsfondsen heeft doorberekend.

15

Verzoeksters in het hoofdgeding hebben tegen deze zegelrechtheffing bezwaar gemaakt bij de Divisão de Serviço Central da Unidade dos Grandes Contributs (afdeling binnen de centrale dienst van de fiscale eenheid grote ondernemingen, Portugal).

16

Nadat dit bezwaar was afgewezen, hebben verzoeksters in het hoofdgeding beroep ingesteld bij de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD), Portugal], de verwijzende rechter, die wordt verzocht om vast te stellen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handelingen tot heffing en afdracht van het zegelrecht onwettig zijn.

17

Tot staving van hun vordering voeren verzoeksters in het hoofdgeding twee middelen aan. Volgens het eerste middel vormt de heffing van zegelrecht over het deel van de beheervergoeding dat IMGA aan de beleggingsfondsen in rekening brengt en dat overeenkomt met de verkoopprovisies en het desbetreffende zegelrecht die de banken reeds hebben gefactureerd en waarop zij reeds zegelrecht hebben toegepast, een dubbele belasting op één enkele dienst.

18

Volgens het tweede middel moet de verkoop van nieuwe inschrijvingen op participaties in beleggingsfondsen op grond van artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 worden vrijgesteld van elke indirecte belasting. Deze verplichting tot vrijstelling betreft zowel de verkoopdienst die door de banken aan IMGA wordt gefactureerd als de kosten van deze dienst die IMGA doorberekent aan de beleggingsfondsen.

19

Na afwijzing van het eerste middel geeft de verwijzende rechter in het kader van het onderzoek van het tweede middel aan dat hij twijfels heeft over de vraag of het Unierecht zich verzet tegen de heffing van zegelrecht op de vergoeding die banken ontvangen voor marketingdiensten voor participaties in beleggingsfondsen, hetzij bij de facturering van deze diensten aan de beheermaatschappij van die fondsen, hetzij bij de doorberekening aan die fondsen van de bedragen die de beheermaatschappij voor deze diensten heeft betaald.

20

In die omstandigheden heeft de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Verzet artikel 5, lid 2, van richtlijn [2008/7] zich tegen een nationale regeling zoals rubriek 17.3.4 van de Código do Imposto do Selo (wetboek zegelrecht), die voorziet in de heffing van zegelrecht op de provisies die banken in rekening brengen aan entiteiten die open-end beleggingsfondsen in effecten beheren voor het aantrekken van nieuwe inschrijvingen op participaties, dus voor de inbreng van nieuw kapitaal voor die beleggingsfondsen door middel van inschrijvingen op nieuwe door de fondsen uitgegeven participaties?

2)

Verzet artikel 5, lid 2, van richtlijn [2008/7] zich tegen een nationale regeling die voorziet in de heffing van zegelrecht op de beheervergoedingen die beheerentiteiten in rekening brengen aan open-end beleggingsfondsen in effecten, voor zover die beheervergoedingen de provisies omvatten die banken aan de beheerentiteiten factureren voor voornoemde activiteit?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

21

Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die voorziet in de heffing van zegelrecht, ten eerste, over de vergoeding die een financiële instelling ontvangt van een beheermaatschappij van beleggingsfondsen voor het verrichten van marketingdiensten met het oog op de inbreng van nieuw kapitaal door middel van inschrijvingen op nieuwe door de fondsen uitgegeven participaties en, ten tweede, over de bedragen die deze beheermaatschappij ontvangt van de beleggingsfondsen voor zover deze bedragen de vergoeding omvatten die de beheermaatschappij voor deze marketingdiensten heeft betaald aan de financiële instellingen.

22

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 2008/7 volgens artikel 1, onder a), de heffing van indirecte belastingen op de inbreng van kapitaal in kapitaalvennootschappen regelt. Deze indirecte belastingen omvatten volgens overweging 2 van deze richtlijn het zegelrecht op effecten en andere indirecte belastingen met dezelfde kenmerken.

23

Artikel 2, lid 2, van deze richtlijn bepaalt voorts dat alle op het maken van winst gerichte vennootschappen, verenigingen of rechtspersonen die niet tot de in lid 1 van dit artikel genoemde categorieën van kapitaalvennootschappen behoren, aan kapitaalvennootschappen worden gelijkgesteld.

24

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belasting een zegelrecht is dat wordt geheven op de vergoeding van banken voor de marketingdiensten die zij verrichten met het oog op het aantrekken van nieuwe inschrijvingen op participaties in beleggingsfondsen. Daaruit blijkt ook dat het begrip „beleggingsfonds” naar Portugees recht verwijst naar een geheel van activa zonder rechtspersoonlijkheid, dat aan de deelnemers toebehoort volgens de algemene regeling inzake gemeenschappelijk bezit.

25

Het Hof heeft reeds geoordeeld dat een samenwerking van personen zonder rechtspersoonlijkheid, waarvan de leden kapitaal inbrengen in een afgescheiden vermogen met het oog op het behalen van winst, moet worden beschouwd als een „op het maken van winst gerichte vereniging” in de zin van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2008/7, zodat zij voor de toepassing van deze laatste bepaling met een kapitaalvennootschap wordt gelijkgesteld (zie in die zin arrest van 12 november 1987, Amro Aandelen Fonds, 112/86, EU:C:1987:488, punt 13).

26

Uit deze overwegingen volgt dat beleggingsfondsen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, moeten worden gelijkgesteld met kapitaalvennootschappen en bijgevolg binnen de werkingssfeer van richtlijn 2008/7 vallen.

27

Na deze inleidende opmerkingen dient eraan te worden herinnerd dat artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 de lidstaten verbiedt om een indirecte belasting te heffen, in welke vorm ook, ter zake van het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van aandelen, deelbewijzen of andere soortgelijke effecten, alsmede van certificaten van deze stukken, onverschillig door wie zij worden uitgegeven.

28

Gelet op het door deze richtlijn nagestreefde doel moet artikel 5 ruim worden uitgelegd om te voorkomen dat de daarin neergelegde verboden hun nuttige werking wordt ontnomen. Zo geldt het verbod op een heffing van een belasting ter zake van verrichtingen voor het bijeenbrengen van kapitaal eveneens voor verrichtingen waarvan niet uitdrukkelijk in dat verbod melding is gemaakt wanneer het heffen van een dergelijke belasting erop neerkomt dat belasting wordt geheven op een verrichting die integrerend deel uitmaakt van een globale verrichting voor het bijeenbrengen van kapitaal (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Air Berlin, C‑573/16, EU:C:2017:772, punten 31 en 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29

Het Hof heeft geoordeeld dat de uitgifte van effecten pas zin heeft vanaf het ogenblik dat deze effecten een afnemer vinden, zodat een belasting op de eerste verkrijging van een nieuw uitgegeven effect in werkelijkheid wordt geheven over de uitgifte zelf, voor zover deze integrerend deel uitmaakt van een globale verrichting ter zake van het bijeenbrengen van kapitaal. De doelstelling om het nuttig effect van artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 te verzekeren, impliceert derhalve dat de „uitgifte” in de zin van deze bepaling de eerste verkrijging van effecten na de uitgifte ervan omvat (zie naar analogie arrest van 15 juli 2004, Commissie/België, C‑415/02, EU:C:2004:450, punten 32 en 33).

30

Evenzo heeft het Hof geoordeeld dat de overdracht van de juridische eigendom van aandelen met als enig doel de toelating van deze aandelen tot de beurs en zonder enig gevolg voor de economische eigendom ervan, moet worden beschouwd als een louter bijkomende verrichting, die deel uitmaakt van de verrichting ter toelating die, overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 aan geen enkele belasting, in welke vorm ook, kan worden onderworpen (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Air Berlin, C‑573/16, EU:C:2017:772, punten 35 en 36).

31

Aangezien marketingdiensten voor participaties in beleggingsfondsen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, nauw verband houden met de uitgifte en het in omloop brengen van participaties in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7, moeten zij worden geacht integrerend deel uit te maken van een globale verrichting met het oog op het bijeenbrengen van kapitaal.

32

Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter vallen deze fondsen namelijk krachtens artikel 1, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2009/65 binnen de werkingssfeer van deze richtlijn. In dit verband behoort de betaling van de prijs voor de aangekochte participaties, wat het enige doel van een handelstransactie is, tot het wezen van het bijeenbrengen van kapitaal en is zij, zoals blijkt uit artikel 87 van richtlijn 2009/65, een voorwaarde waaraan moet zijn voldaan opdat de betrokken participaties in het fonds kunnen worden uitgegeven.

33

Hieruit volgt dat het bekendmaken bij het publiek van het bestaan van beleggingsinstrumenten om de inschrijving op participaties in beleggingsfondsen te bevorderen, een noodzakelijke commerciële stap is, die uit dien hoofde moet worden beschouwd als een bijkomende verrichting die deel uitmaakt van de uitgifte en het in omloop brengen van participaties in die fondsen.

34

Aangezien de toepassing van artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 afhangt van de nauwe band tussen marketingdiensten en verrichtingen zoals de uitgifte en het in omloop brengen, is het voor die toepassing niet van belang dat ervoor is gekozen om deze handelstransacties aan derde entiteiten toe te vertrouwen in plaats van deze rechtstreeks te verrichten.

35

In dit verband zij eraan herinnerd dat deze bepaling de verplichting van de lidstaten om verrichtingen voor het bijeenbrengen van kapitaal vrij te stellen niet afhankelijk stelt van enige voorwaarde met betrekking tot de hoedanigheid van de entiteit die verantwoordelijk is voor de uitvoering van deze transacties. Verder is het al dan niet bestaan van een wettelijke verplichting om een beroep te doen op de diensten van een derde geen relevante voorwaarde om te bepalen of een verrichting moet worden geacht een integrerend onderdeel te zijn van een globale verrichting met het oog op het bijeenbrengen van kapitaal (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Air Berlin, C‑573/16, EU:C:2017:772, punt 37).

36

Hieruit volgt dat marketingdiensten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, een integrerend deel uitmaken van een verrichting inzake het bijeenbrengen van kapitaal, zodat de heffing van een zegelrecht daarover onder het verbod van artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 valt.

37

Overigens moet worden vastgesteld dat afbreuk zou worden gedaan aan het nuttig effect van deze bepaling, die eraan in de weg staat dat zegelrecht wordt geheven over de vergoedingen die de banken van de beheermaatschappij ontvangen voor marketingdiensten die zij hebben verricht voor nieuwe participaties in beleggingsfondsen, indien dat recht vervolgens wél zou mogen worden geheven op dezelfde vergoedingen wanneer deze door de beheermaatschappij worden doorberekend aan de betrokken fondsen.

38

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die voorziet in de heffing van zegelrecht, ten eerste, over de vergoeding die een financiële instelling ontvangt van een beheermaatschappij van beleggingsfondsen voor het verrichten van marketingdiensten met het oog op de inbreng van nieuw kapitaal door middel van inschrijvingen op nieuwe door de fondsen uitgegeven participaties en, ten tweede, over de bedragen die deze beheermaatschappij ontvangt van de beleggingsfondsen voor zover deze bedragen de vergoeding omvatten die de beheermaatschappij voor deze marketingdiensten heeft betaald aan de financiële instellingen.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal

 

moet aldus worden uitgelegd dat

 

het zich verzet tegen een nationale regeling die voorziet in de heffing van zegelrecht, ten eerste, over de vergoeding die een financiële instelling ontvangt van een beheermaatschappij van beleggingsfondsen voor het verrichten van marketingdiensten met het oog op de inbreng van nieuw kapitaal door middel van inschrijvingen op nieuwe door de fondsen uitgegeven participaties en, ten tweede, over de bedragen die deze beheermaatschappij ontvangt van de beleggingsfondsen voor zover deze bedragen de vergoeding omvatten die de beheermaatschappij voor deze marketingdiensten heeft betaald aan de financiële instellingen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Portugees.