ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

23 maart 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Zelfstandige handelsagenten – Richtlijn 86/653/EEG – Artikel 17, lid 2, onder a) – Beëindiging van de agentuurovereenkomst – Recht van de handelsagent op een vergoeding – Voorwaarden voor toekenning – Billijke vergoeding – Beoordeling – Begrip ‚provisie, die voor de handelsagent verloren gaat’ – Provisies over toekomstige transacties – Nieuwe klanten die de handelsagent heeft aangebracht – Bestaande klanten waarmee de handelsagent de transacties aanzienlijk heeft uitgebreid – Eenmalige provisiebetalingen”

In zaak C‑574/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Nejvyšší soud (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Tsjechië) bij beslissing van 29 juni 2021, ingekomen bij het Hof op 20 september 2021, in de procedure

QT

tegen

O2 Czech Republic a.s.,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe (rapporteur), kamerpresident, M. Safjan, N. Piçarra, N. Jääskinen en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 september 2022,

gelet op de opmerkingen van:

QT, vertegenwoordigd door D. Rašovský, advokát,

O2 Czech Republic a.s., vertegenwoordigd door L. Duffek en M. Olík, advokáti,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door T. Machovičová, O. Serdula, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, U. Bartl, J. Heitz en M. Hellmann als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Armati, M. Mataija en P. Němečková als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 november 2022,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB 1986, L 382, blz. 17).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen QT, een handelsagent, en de vennootschap O2 Czech Republic a.s. over een verzoek tot betaling van een vergoeding wegens de beëindiging van de tussen deze handelsagent en die vennootschap gesloten agentuurovereenkomst.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De tweede en de derde overweging van richtlijn 86/653 luiden als volgt:

„Overwegende dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging binnen de Gemeenschap de concurrentieverhoudingen en de uitoefening van het beroep aanzienlijk beïnvloeden en de mate waarin de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen worden beschermd, evenals de zekerheid in het handelsverkeer, aantasten; dat voorts deze verschillen de totstandkoming en de werking van handelsagentuurovereenkomsten tussen een principaal en een handelsagent die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, ernstig kunnen belemmeren;

Overwegende dat het goederenverkeer tussen de lidstaten moet plaatsvinden onder soortgelijke omstandigheden als binnen een enkele markt, hetgeen de onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten vereist, voor zover zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is; dat in dit verband de verwijzingsregels van het internationaal privaatrecht, zelfs indien zij zijn geünificeerd, de hierboven vermelde nadelen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging niet opheffen, en dat daarom niet kan worden afgezien van de voorgestelde harmonisatie.”

4

Artikel 1 van deze richtlijn luidt:

„1.   De in deze richtlijn voorgeschreven harmonisatiemaatregelen zijn van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de betrekkingen tussen handelsagenten en hun principalen.

2.   Handelsagent in de zin van deze richtlijn is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen ‚principaal’, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.

[…]”

5

Artikel 6 van deze richtlijn preciseert:

„1.   Bij gebreke van een overeenkomst ter zake tussen de partijen en onverminderd de toepassing van de dwingende bepalingen van de lidstaten inzake beloningen, heeft de handelsagent recht op een beloning overeenkomstig de in de plaats waar hij zijn werkzaamheden verricht geldende gebruiken bij de vertegenwoordiging van de goederen waarop de agentuurovereenkomst betrekking heeft. Wanneer dergelijke commerciële gebruiken niet bestaan, heeft de handelsagent recht op een redelijke beloning, waarbij rekening wordt gehouden met alle op de transactie betrekking hebbende elementen.

2.   Alle elementen van de beloning die variëren naargelang van het aantal zaken of de waarde daarvan, worden geacht een provisie te zijn in de zin van deze richtlijn.

3.   De artikelen 7 tot en met 12 zijn niet van toepassing, voor zover de handelsagent niet geheel of gedeeltelijk op provisiebasis wordt beloond.”

6

Artikel 7 van deze richtlijn luidt als volgt:

„1.   Voor een tijdens de duur van de agentuurovereenkomst gesloten handelstransactie heeft de handelsagent recht op de provisie:

a)

indien de transactie is gesloten dankzij zijn optreden, of

b)

indien de transactie is gesloten met een derde die in een eerder stadium door hem als klant was aangebracht voor een dergelijke transactie.

2.   Voor een tijdens de duur van de agentuurovereenkomst gesloten transactie heeft de handelsagent eveneens recht op de provisie:

indien hem een bepaald geografisch gebied of een bepaalde groep personen is toegewezen,

of indien hij ten aanzien van een bepaald geografisch gebied of een bepaalde groep personen het alleenrecht heeft,

en de transactie werd gesloten met een klant uit dat gebied of uit die groep.

De lidstaten moeten één van de beide hierboven genoemde mogelijkheden in hun wetgeving opnemen.”

7

Artikel 8 van richtlijn 86/653 luidt:

„Voor een handelstransactie die na het einde van de agentuurovereenkomst wordt gesloten, heeft de handelsagent recht op de provisie:

a)

indien de transactie hoofdzakelijk aan de door hem tijdens de duur van de agentuurovereenkomst aan de dag gelegde activiteit is te danken en is gesloten binnen een redelijke termijn te rekenen vanaf het einde van deze overeenkomst, of

b)

indien, overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 7, de bestelling van de derde door de principaal of door de handelsagent is ontvangen vóór het einde van de agentuurovereenkomst.”

8

In artikel 17 van deze richtlijn staat te lezen:

„1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst, vergoeding volgens lid 2 of herstel van het nadeel volgens lid 3 krijgt.

2.   

a)

De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:

hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en

de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. De lidstaten kunnen bepalen dat genoemde omstandigheden ook het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding in de zin van artikel 20 kunnen omvatten.

b)

Het bedrag van de vergoeding mag niet meer bedragen dan een cijfer dat overeenkomt met een jaarlijkse vergoeding berekend op basis van het jaarlijkse gemiddelde van de beloning die de handelsagent de laatste vijf jaar heeft ontvangen of, indien de overeenkomst minder dan vijf jaar heeft geduurd, berekend over het gemiddelde van die periode.

c)

De toekenning van deze vergoeding laat het recht van de handelsagent om schadevergoeding te vorderen onverlet.

3.   De handelsagent heeft recht op herstel van het nadeel dat hem als gevolg van de beëindiging van zijn betrekkingen met de principaal wordt berokkend.

Dit nadeel vloeit in het bijzonder voort uit de beëindiging van de overeenkomst onder omstandigheden waarbij:

de handelsagent niet de provisies krijgt die hij bij normale uitvoering van de overeenkomst zou hebben ontvangen, waardoor de principaal een aanzienlijk voordeel geniet van de activiteiten van de handelsagent;

en/of de handelsagent niet de kosten en uitgaven kan dekken die hij op advies van de principaal ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomst op zich heeft genomen.

4.   Het in lid 2 bedoelde recht op vergoeding of het in lid 3 bedoelde recht op herstel van het nadeel ontstaat eveneens wanneer door het overlijden van de handelsagent de overeenkomst wordt beëindigd.

5.   De handelsagent verliest het recht op vergoeding in de in lid 2 bedoelde gevallen of op herstel van het nadeel in de in lid 3 bedoelde gevallen, indien hij de principaal niet binnen een jaar na de beëindiging van de overeenkomst ervan in kennis heeft gesteld dat hij voornemens is zijn rechten geldend te maken.

6.   Binnen acht jaar na kennisgeving van deze richtlijn legt de [Europese] Commissie aan de Raad [van de Europese Unie] een verslag voor over de uitvoering van dit artikel en legt [zij aan de Raad], in voorkomend geval, wijzigingsvoorstellen voor.”

9

Artikel 18 van deze richtlijn preciseert:

„De vergoeding of het herstel op grond van artikel 17 is niet verschuldigd:

a)

indien de principaal de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een aan de handelsagent te wijten omstandigheid die krachtens het nationale recht aanleiding is tot beëindiging van de overeenkomst zonder opzeggingstermijn;

b)

indien de handelsagent de overeenkomst beëindigd heeft, tenzij deze beëindiging wordt gerechtvaardigd door omstandigheden die de principaal kunnen worden toegerekend of wordt gerechtvaardigd door leeftijd, invaliditeit of ziekte van de handelsagent op grond waarvan redelijkerwijs niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet;

c)

indien de handelsagent, overeenkomstig een afspraak met de principaal, zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van de agentuurovereenkomst aan een derde overdraagt.”

10

Artikel 19 van diezelfde richtlijn bepaalt:

„Voordat de overeenkomst is beëindigd, mogen de partijen niet ten nadele van de handelsagent van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 afwijken.”

Tsjechisch recht

11

§ 652, lid 1, van zákon č. 513/1991 Sb., obchodní zákoník (wet nr. 513/1991 tot vaststelling van het wetboek van koophandel), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „wetboek van koophandel”), bepaalde in wezen dat de handelsagent zich met een agentuurovereenkomst ertoe verbindt om namens en voor rekening van de principaal te bemiddelen en zaken af te sluiten met klanten alsook daarmee samenhangende transacties te verrichten.

12

§ 669, lid 1, van dit wetboek, waarbij artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 in de Tsjechische rechtsorde is omgezet, bepaalde:

„Bij beëindiging van de overeenkomst heeft de handelsagent recht op een vergoeding indien:

a)

hij bij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en

b)

de betaling van deze vergoeding billijk is, rekening houdend met alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat; […].”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Op 1 januari 1998 heeft verzoeker in het hoofdgeding een agentuurovereenkomst gesloten met de rechtsvoorganger van O2 Czech Republic (hierna ook: „O2 Czech Republic”). Deze contractuele verhouding is beëindigd op 31 maart 2010. Deze overeenkomst betrof het aanbieden en verkopen van door deze onderneming verleende telecommunicatiediensten, de levering en de verkoop van mobiele telefoons en accessoires daarvoor en mogelijke andere producten, alsook klantenservice.

14

Ingevolge deze agentuurovereenkomst werden aan verzoeker in het hoofdgeding eenmalige provisies betaald voor iedere afzonderlijke overeenkomst die hij voor O2 Czech Republic sloot.

15

In de loop van 2006 en 2007 heeft verzoekster in het hoofdgeding nieuwe klanten bij O2 Czech Republic aangebracht en aanvullende overeenkomsten gesloten met bestaande klanten. Gelet op de maximale duur van de abonnementen, liepen deze overeenkomsten niet voort na de datum van de beëindiging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde agentuurovereenkomst, te weten 31 maart 2010.

16

Wat de jaren 2008 en 2009 betreft, liepen daarentegen in totaal 431 abonnementen door na deze datum – waaronder 155 nieuwe abonnementen en 276 gewijzigde abonnementen – waarvoor O2 Czech Republic de daarvoor verschuldigde provisies aan verzoeker in het hoofdgeding heeft betaald.

17

Aangezien verzoeker in het hoofdgeding van mening was dat deze vennootschap hem evenwel niet de vergoeding had betaald die hem verschuldigd was op grond van § 669, lid 1, van het wetboek van koophandel, waarbij artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 in de Tsjechische rechtsorde is omgezet, heeft hij een procedure ingeleid bij de Obvodní soud v pro Prahu 4 (rechter in eerste aanleg Praag – stadsdeel 4, Tsjechië) strekkende tot betaling door O2 Czech Republic aan hem van 2023799 Tsjechische kronen (CZK) (ongeveer 82000 EUR).

18

Deze rechter heeft dit verzoek afgewezen op grond dat verzoeker in het hoofdgeding niet had aangetoond dat O2 Czech Republic na afloop van de betrokken agentuurovereenkomst nog steeds aanzienlijke voordelen behield die oortvloeiden uit de transacties met de klanten die verzoeker in het hoofdgeding had aangebracht.

19

Deze beslissing is in hoger beroep bevestigd door de Městský soud v Praze (rechter voor de stad Praag, Tsjechië). Bij arrest van 27 november 2019 heeft die rechter benadrukt dat de tussen de contractpartijen overeengekomen eenmalige provisies naar behoren aan verzoeker in het hoofdgeding waren betaald. Hij heeft verklaard dat het argument dat verzoeker recht had op provisies die hypothetisch gesproken nog hadden kunnen worden verkregen, geen rechtvaardiging bood voor zijn recht op een vergoeding. Verzoeker in het hoofdgeding had weliswaar nieuwe klanten aangebracht en de transacties met de bestaande klanten uitgebreid, zodat deze klanten O2 Czech Republic ook na de beëindiging van de agentuurovereenkomst voordelen hebben opgeleverd, maar O2 Czech Republic had hem reeds provisies daarvoor betaald op grond van die overeenkomst. Deze rechter heeft daaruit afgeleid dat de betaling van een vergoeding niet billijk zou zijn, in de zin van § 669, lid 1, onder b), van het wetboek van koophandel, en dat de vordering alleen al om die reden moest worden afgewezen.

20

Verzoeker in het hoofdgeding heeft tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de Nejvyšší soud (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Tsjechië), de verwijzende rechter in de onderhavige zaak.

21

Met zijn hogere voorziening bekritiseert verzoeker in het hoofdgeding de vaste rechtspraak van deze rechter met betrekking tot § 669, lid 1, onder b), van het wetboek van koophandel, volgens welke de „provisie, die voor de handelsagent verloren gaat” de provisies zijn die hij zou hebben ontvangen voor reeds afgeronde transacties, dat wil zeggen, transacties die hij zelf heeft gesloten of aanzienlijk heeft uitgebreid. Volgens hem moet dit begrip integendeel de provisies omvatten die de betrokken agent hypothetisch gezien zou hebben ontvangen voor de transacties die de principaal na de beëindiging van de agentuurovereenkomst verricht met de klanten die deze agent had aangebracht of waarmee hij de transacties tijdens de looptijd van die overeenkomst aanzienlijk had uitgebreid.

22

De verwijzende rechter merkt op dat zijn rechtspraak verschilt van de Duitse rechtspraak. Volgens de Duitse rechtspraak zijn de „provisies, die voor de handelsagent verloren gaan” de provisies voor transacties die de handelsagent voor rekening van de principaal zou hebben gesloten in de veronderstelling dat de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet. Volgens deze Duitse rechtspraak kan de handelsagent overigens, indien hij in het geval van eenmalige provisies geen provisie verliest, toch nog recht hebben op een vergoeding. Er bestaat dus ernstige twijfel over de uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653.

23

Tegen deze achtergrond heeft de Nejvyšší soud de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet [het begrip] ‚provisie, die voor de handelsagent verloren gaat’ in de zin van artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van [richtlijn 86/653] aldus worden uitgelegd dat het tevens ziet op een provisie voor overeenkomsten die de betrokken handelsagent [zou] hebben gesloten met de klanten die hij bij de door hem vertegenwoordigde principaal zou hebben aangebracht of met wie hij de transacties aanzienlijk zou hebben uitgebreid indien de agentuurovereenkomst niet was beëindigd?

2)

Zo ja, onder welke voorwaarden geldt deze conclusie dan ook voor zogeheten eenmalige provisies voor het sluiten van een overeenkomst?”

Bevoegdheid van het Hof en ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen

24

Wat in de eerste plaats de bevoegdheid van het Hof betreft om de prejudiciële vragen te beantwoorden, moet om te beginnen worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde agentuurovereenkomst is gesloten op 1 januari 1998, dus vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie op 1 mei 2004. Deze overeenkomst was tussen de partijen in het hoofdgeding van kracht tot 31 maart 2010, de datum waarop O2 Czech Republic de overeenkomst heeft opgezegd. Aangezien het hoofdgeding betrekking heeft op de rechtsgevolgen van deze opzegging, die zich na deze toetreding hebben voorgedaan, is richtlijn 86/653 ratione temporis van toepassing op dit geding.

25

Wat voorts de materiële werkingssfeer van deze richtlijn betreft, blijkt uit artikel 1, lid 2, ervan dat de richtlijn alleen van toepassing is op de verkoop of aankoop van goederen en niet op het verrichten van diensten. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde agentuurovereenkomst betreft zowel de verkoop van goederen als het verrichten van diensten. Zij valt dus slechts ten dele binnen de materiële werkingssfeer van de richtlijn.

26

Het lijkt er echter op dat de Tsjechische wetgever bij de omzetting van richtlijn 86/653 in de Tsjechische rechtsorde via § 652 van het wetboek van koophandel heeft beslist om alle aangelegenheden waarvoor een handelsagent kan bemiddelen onder de regeling te doen vallen en de bepalingen van deze richtlijn dus zowel op de aankoop en verkoop van goederen als op dienstverrichtingen heeft willen toepassen.

27

Wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen voor zuiver interne situaties conformeert aan de in het Unierecht gekozen oplossingen, teneinde met name discriminatie ten nadele van nationale onderdanen of mogelijke verstoring van de mededinging te voorkomen, of in vergelijkbare situaties één enkele procedure te verzekeren, is er volgens vaste rechtspraak een zeker belang om de overgenomen bepalingen of begrippen van Unierecht op eenvormige wijze uit te leggen ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moeten vinden (arrest van 3 december 2015, Quenon K., C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Hieruit volgt dat de omstandigheid dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst zowel diensten als goederen betreft, er niet aan in de weg staat dat het Hof de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen beantwoordt.

29

Uit de voorgaande overwegingen volgt dan ook dat het Hof bevoegd is om deze vragen te beantwoorden.

30

In de tweede plaats betoogt O2 Czech Republic dat deze vragen niet-ontvankelijk zijn omdat zij niet relevant zijn voor de beslechting van het hoofdgeding.

31

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt om, rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 14 juli 2022, Volkswagen, C‑134/20, EU:C:2022:571, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

Bijgevolg geldt voor vragen over de uitlegging van het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 14 juli 2022, Volkswagen, C‑134/20, EU:C:2022:571, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33

In casu heeft de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing niet alleen voldoende uiteengezet waarom hij het Hof vragen heeft gesteld over de uitlegging van de bepalingen van richtlijn 86/653, maar ook waarom deze uitlegging hem noodzakelijk lijkt voor de beslechting van het hoofdgeding.

34

In die omstandigheden zijn de prejudiciële vragen ontvankelijk.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

35

Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 17 van richtlijn 86/653, waarop de eerste vraag betrekking heeft, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van het doel van deze richtlijn en van de daarbij ingevoerde regeling. De richtlijn heeft tot doel de wetgevingen van de lidstaten inzake de rechtsbetrekkingen tussen partijen bij een agentuurovereenkomst te harmoniseren (zie in die zin arrest van 3 december 2015, Quenon K., C‑338/14, EU:C:2015:795, punten 21 en 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36

Blijkens de tweede en de derde overweging van de richtlijn beoogt deze de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen te beschermen, de zekerheid in het handelsverkeer te bevorderen en het goederenverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken door onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van de handelsvertegenwoordiging. Daartoe zijn in die richtlijn – met name in de artikelen 13 tot en met 20 – onder meer regels inzake de sluiting en de beëindiging van de agentuurovereenkomst vastgesteld (arrest van 3 december 2015, Quenon K., C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

Wat meer bepaald de beëindiging van de agentuurovereenkomst betreft, verplicht artikel 17 van richtlijn 86/653 de lidstaten om maatregelen te treffen ter vergoeding van de handelsagent, waarbij zij de keuze hebben tussen twee mogelijkheden, namelijk vergoeding volgens de in lid 2 van dat artikel genoemde criteria (stelsel van klantenvergoeding) of herstel van het nadeel volgens de in lid 3 van dat artikel neergelegde criteria (stelsel van herstel van het nadeel) (arrest van 3 december 2015, Quenon K., C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38

Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de Tsjechische Republiek heeft gekozen voor het stelsel van klantenvergoeding als bedoeld in artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653.

39

Dit systeem van klantenvergoeding bestaat uit drie fasen. De eerste fase strekt allereerst tot het kwantificeren van de voordelen die voor de principaal voortvloeien uit transacties met door de handelsagent aangebrachte klanten, overeenkomstig de criteria van artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van deze richtlijn. De tweede fase is er vervolgens op gericht om na te gaan, overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, of het op basis van deze criteria berekende bedrag billijk is, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en met name met de door de handelsagent gederfde provisie. Ten slotte wordt in de derde fase op dit bedrag de bovengrens toegepast waarin artikel 17, lid 2, onder b), voorziet, welke bepaling enkel een rol speelt indien dat bedrag hoger is dan dat maximum (zie in die zin arrest van 3 december 2015, Quenon K. (C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40

In het onderhavige geval heeft de eerste vraag specifiek betrekking op de betekenis van het in artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van richtlijn 86/653 gebruikte begrip „provisie, die voor de handelsagent verloren gaat”, dat formeel tot de tweede fase van dit systeem van klantenvergoeding behoort. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt echter dat het door de verwijzende rechter opgeworpen probleem algemener is en niet alleen betrekking heeft op deze tweede fase. Het gaat immers ook over de elementen die in aanmerking moeten worden genomen voor de beoordeling van de voordelen die de principaal behoudt nadat de agentuurovereenkomst is beëindigd, wat deel uitmaakt van de eerste fase van dat systeem, en niet alleen over de berekening van de desbetreffende vergoeding met het oog op een billijke oplossing.

41

Derhalve moet worden geoordeeld dat deze rechter met zijn eerste vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen, indien de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet, voor transacties die na de beëindiging van deze agentuurovereenkomst worden gesloten met nieuwe klanten die hij vóór de beëindiging ervan bij de principaal heeft aangebracht of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk heeft uitgebreid, in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, van deze richtlijn voorziet.

42

In de eerste plaats bepaalt artikel 17, lid 2, onder a), juncto artikel 17, lid 1, van deze richtlijn de voorwaarden waaronder een handelsagent na de beëindiging van de agentuurovereenkomst recht heeft op een vergoeding en geeft het nader aan hoe deze vergoeding moet worden berekend. De handelsagent heeft dus slechts recht op de vergoeding waarin deze bepalingen voorzien indien zijn contractuele betrekking met de principaal wordt beëindigd (zie in die zin arrest van 19 april 2018, CMR, C‑645/16, EU:C:2018:262, punt 23).

43

Zoals de advocaat-generaal in punt 53 van haar conclusie heeft opgemerkt, verduidelijkt artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 dienaangaande dat de handelsagent recht heeft op een vergoeding indien is voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden. Ten eerste moet de handelsagent nieuwe klanten bij de principaal hebben aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk hebben uitgebreid. Ten tweede moeten de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren.

44

Zowel het gebruik van de bijwoorden encore, noch, fortsat, nadále, todavía, ancora, nadal, ainda, nog en naďalej, respectievelijk in de Franse, de Duitse, de Zweedse, de Tsjechische, de Spaanse, de Italiaanse, de Poolse, de Portugese, de Nederlandse en de Slovaakse taalversie, als het gebruik van de werkwoordvormen продължава, jätkuvalt, διατηρεί, to derive from, továbbra is […] tesz szert, continuă, jatkuvasti, fortsätter, respectievelijk in de Bulgaarse, de Estse, de Griekse, de Engelse, de Hongaarse, de Roemeense, de Finse en de Zweedse taalversie, wijst er duidelijk op dat het gaat om voordelen die voortduren na de beëindiging van de agentuurovereenkomst en die dus betrekking hebben op transacties die na die beëindiging met voornoemde cliënten worden gesloten. Met andere woorden, deze voordelen komen overeen met die welke de principaal na die beëindiging blijft halen uit de handelsbetrekkingen die de handelsagent heeft aangeknoopt of ontwikkeld tijdens de uitvoering van die overeenkomst.

45

In dat opzicht volgt uit artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van richtlijn 86/653 in wezen dat de vergoeding waarop de handelsagent na de beëindiging van de agentuurovereenkomst recht heeft, alleen billijk kan zijn wanneer bij de berekening ervan rekening wordt gehouden met alle omstandigheden rondom deze agentuurovereenkomst, in het bijzonder met de provisies die voor de handelsagent verloren gaan en die voortvloeien uit de transacties die worden afgesloten met deze klanten. Deze provisies komen immers overeen met de voordelen waarnaar artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, verwijst aangezien zij, net als deze voordelen, voortvloeien uit de transacties die met de in laatstgenoemde bepaling bedoelde klanten worden afgesloten nadat die overeenkomst is beëindigd.

46

Het begrip „provisie, die voor de handelsagent verloren gaat” in de zin van artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van richtlijn 86/653 betreft dus provisies die de handelsagent had moeten ontvangen indien de agentuurovereenkomst was blijven voortbestaan, waarbij zij overeenstemmen met de voordelen die na de beëindiging van de agentuurovereenkomst blijven bestaan voor de principaal, als resultaat van de commerciële contacten die deze handelsagent heeft aangeknoopt of aanzienlijk uitgebreid vóór die beëindiging.

47

Uit de bewoordingen van artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 volgt dus dat de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen, indien de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet, voor transacties die na de beëindiging van deze agentuurovereenkomst worden gesloten met de nieuwe klanten die hij vóór de beëindiging ervan bij de principaal heeft aangebracht of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk heeft uitgebreid, in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, van deze richtlijn voorziet.

48

In de tweede plaats vindt deze uitlegging steun in de context van artikel 17, lid 2, onder a), van deze richtlijn.

49

Ten eerste laat artikel 17 van deze richtlijn, zoals in punt 37 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de lidstaten de keuze tussen twee – respectievelijk in lid 2 en in lid 3 van dit artikel neergelegde – systemen waarmee zij ervoor kunnen zorgen dat de handelsagent schadeloos wordt gesteld ingeval de overeenkomst wordt beëindigd. Aangezien beide systemen een dergelijke schadeloosstelling beogen te verzekeren, moeten zij aldus worden begrepen dat zij betrekking hebben op identieke uitgangspunten, te weten verliezen voor de periode na de beëindiging van de agentuurovereenkomst (zie in die zin arrest van 19 april 2018, CMR, C‑645/16, EU:C:2018:262, punt 28).

50

Met betrekking tot artikel 17, lid 3, van richtlijn 86/653 heeft het Hof evenwel reeds geoordeeld dat de handelsagent recht heeft op herstel van het hem berokkende nadeel, onder meer wanneer dat nadeel voortvloeit uit de beëindiging van de overeenkomst met de principaal onder omstandigheden waarbij die handelsagent niet de provisies krijgt die hij bij uitvoering van de overeenkomst zou hebben ontvangen, waardoor de principaal een aanzienlijk voordeel geniet van de activiteiten van genoemde handelsagent en/of deze laatste de kosten en uitgaven niet kan dekken die hij op advies van de principaal ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomst op zich heeft genomen (arrest van 19 april 2018, CMR, C‑216/16, ECLI:EU:C:2018:262, punt 27). Artikel 17, lid 3, omvat dus duidelijk het geval van toekomstige provisies die zouden zijn verkregen indien de agentuurovereenkomst niet zou zijn beëindigd.

51

Hieruit volgt dat artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653 die situatie eveneens moet omvatten en dat voor het bepalen van de vergoeding waarin deze bepaling voorziet, onder bepaalde daarin omschreven voorwaarden rekening moet worden gehouden met de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen indien de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet.

52

Ten tweede wordt deze uitlegging ook bevestigd wanneer die bepaling wordt gelezen in het licht van de artikelen 7 en 8 van deze richtlijn. Artikel 7 bepaalt namelijk dat de handelsagent onder bepaalde in dat artikel gestelde voorwaarden recht heeft op een provisie voor een tijdens de duur van de agentuurovereenkomst gesloten transactie. Artikel 8 van deze richtlijn voegt daaraan toe dat de handelsagent eveneens recht heeft op een provisie voor een handelstransactie, ook al is deze na de beëindiging van deze overeenkomst tot stand gekomen, indien de transactie op het tijdstip van die beëindiging in wezen op het punt stond te worden afgesloten.

53

In die context sorteert artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653, enkel enig nuttig effect indien het aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een ander geval dan de gevallen die reeds onder de artikelen 7 en 8 van deze richtlijn vallen. Artikel 17, lid 2, kan dus niet zien op situaties waarin de handelsagent niet alle aan hem te betalen provisies heeft ontvangen, aangezien deze situaties worden geregeld door artikel 7 van die richtlijn. Evenzo kan dat artikel niet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op transacties die op het punt stonden te worden gesloten net voordat de overeenkomst werd beëindigd, maar pas erna zijn gesloten, hetgeen onder artikel 8 van deze richtlijn valt. De in de artikelen 7 en 8 van richtlijn 86/653 bedoelde provisies zijn naar hun aard immers verworven rechten en zijn niet onderworpen aan de in de artikelen 17 en 18 van deze richtlijn vastgestelde specifieke beperkingen en vereisten.

54

Dat betekent dat de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653 voorziet noodzakelijkerwijs verwijst naar de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen, indien de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet, voor transacties die worden gesloten met door hem bij de principaal aangebrachte nieuwe klanten of met klanten waarmee hij de transacties aanzienlijk heeft uitgebreid.

55

Ten derde moet worden verwezen naar het verslag over de toepassing van artikel 17 van de richtlijn van de Raad inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten [COM(96) 364 def.], dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 6, van richtlijn 86/653 heeft voorgelegd op 23 juli 1996 en dat nadere gegevens bevat over de wijze waarop de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, van deze richtlijn voorziet, daadwerkelijk wordt berekend, en een meer uniforme uitlegging van artikel 17 beoogt (zie in die zin arrest van 26 maart 2009, Semen, C‑348/07, EU:C:2009:195, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In dit verslag wordt aangegeven dat deze vergoeding overeenkomt met de voordelen die de principaal na de beëindiging van de agentuurovereenkomst blijft genieten ten gevolge van de activiteiten van de handelsagent. Daarbij gaat het volgens dit verslag om een vergoeding van de goodwill die is gecreëerd voor de principaal. Uit deze verduidelijking volgt dat die vergoeding ook betrekking moet hebben op de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen, indien die agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet, voor transacties met de nieuwe klanten die hij bij de principaal heeft aangebracht of met klanten waarmee hij de transacties gedurende de uitvoering van die overeenkomst aanzienlijk heeft uitgebreid.

56

In de derde plaats pleiten ook de doelstellingen die met richtlijn 86/653 worden nagestreefd voor die uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), van deze richtlijn. Zoals in punt 36 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, beoogt deze richtlijn de handelsagenten te beschermen in hun betrekkingen met hun principalen, de zekerheid in het handelsverkeer te bevorderen en het goederenverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken door onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van de handelsvertegenwoordiging.

57

Tegen deze achtergrond heeft het Hof geoordeeld dat de artikelen 17 tot en met 19 van richtlijn 86/653 tot doel hebben de handelsagent te beschermen na de beëindiging van de agentuurovereenkomst en dat de regeling die bij deze richtlijn daartoe werd vastgelegd, van dwingende aard is. Het Hof heeft daaruit afgeleid dat iedere uitlegging van artikel 17 van die richtlijn die in het nadeel zou kunnen zijn van de handelsagent, uitgesloten is (arrest van 19 april 2018, CMR, C‑645/16, EU:C:2018:262, punten 34 en 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het Hof heeft ook meer in het bijzonder geoordeeld dat artikel 17, lid 2, van deze richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat er wordt bijgedragen aan de bescherming van de handelsagent, en dat er onverkort rekening wordt gehouden met diens verdiensten bij het verrichten van de transacties waarmee hij wordt belast (zie in die zin arrest van 7 april 2016, Marchon Germany, C‑315/14, EU:C:2016:211, punt 33).

58

Indien de draagwijdte van het begrip „provisie, die voor de handelsagent verloren gaat” zou worden beperkt tot de reeds gesloten transacties, zou de handelsagent echter, zoals de advocaat-generaal in punt 73 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, verstoken blijven van een aanzienlijk deel van de meerwaarden die de principaal dankzij het nochtans door de handelsagent verrichte werk blijft ontvangen na de beëindiging van de agentuurovereenkomst.

59

Bijgevolg zou het strijdig zijn met de doelstellingen van richtlijn 86/653 indien artikel 17, lid 2, onder a), van deze richtlijn aldus zou worden uitgelegd dat de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen, indien de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet, voor transacties die na de beëindiging van deze agentuurovereenkomst worden gesloten met de door hem vóór de beëindiging ervan bij de principaal aangebrachte nieuwe klanten of voor transacties die na de beëindiging van die agentuurovereenkomst worden gesloten met klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk had uitgebreid, moeten worden uitgesloten wat de vaststelling van de vergoeding betreft.

60

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen, indien de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet, voor transacties die na de beëindiging van deze agentuurovereenkomst worden gesloten met de nieuwe klanten die hij vóór de beëindiging ervan bij de principaal heeft aangebracht of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk heeft uitgebreid, in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, van deze richtlijn voorziet.

Tweede vraag

61

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de betaling van eenmalige provisies meebrengt dat de provisies die verloren gaan voor de handelsagent en die voortvloeien uit de transacties die de principaal na de beëindiging van de agentuurovereenkomst heeft gesloten met de nieuwe klanten die de handelsagent vóór de beëindiging ervan bij de principaal had aangebracht, of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk had uitgebreid, worden uitgesloten van de berekening van de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, voorziet.

62

Zoals in punt 39 van het onderhavige arrest is opgemerkt, vereist artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van deze richtlijn in wezen dat het bedrag van de vergoeding op billijke wijze wordt berekend, rekening houdend met alle omstandigheden van het concrete geval en met name met de provisie die de handelsagent misloopt.

63

Hieruit volgt dat de „provisie, die voor de handelsagent verloren gaat” in de zin van deze bepaling slechts een van de elementen is die bij de beoordeling van de billijkheid van de vergoeding in aanmerking moeten worden genomen. De omstandigheid dat voor een bepaalde soort provisie werd gekozen, zoals bijvoorbeeld eenmalige provisies, kan dus niet afdoen aan het recht op een vergoeding waarin die bepaling voorziet. Zou dat niet het geval zijn, dan zou het gevaar bestaan dat het in artikel 19 van deze richtlijn neergelegde verplichte karakter van dit recht op vergoeding wordt omzeild.

64

In casu bevat het dossier waarover het Hof beschikt slechts weinig informatie over wat de eenmalige provisies inhielden die verzoeker in het hoofdgeding ontving in het kader van de tussen hem en O2 Czech Republic gesloten agentuurovereenkomst. Ter terechtzitting heeft deze laatste niettemin aangegeven dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde eenmalige provisies forfaitaire vergoedingen vormden voor elke nieuwe overeenkomst die via verzoeker in het hoofdgeding werd gesloten met nieuwe klanten dan wel met bestaande klanten.

65

Indien dat juist is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, levert de door verzoeker in het hoofdgeding gecreëerde of ontwikkelde klantenkring wellicht een meerwaarde op in de vorm van nieuwe transacties die recht op provisies zouden hebben gegeven indien de agentuurovereenkomst niet zou zijn beëindigd. Zoals de advocaat-generaal in punt 89 van haar conclusie in wezen heeft benadrukt, omvatten dergelijke eenmalige provisies in dergelijke omstandigheden niet de door de handelsagent gederfde provisies die voor hem zouden zijn voortgevloeid uit de transacties die de principaal na de beëindiging van de agentuurovereenkomst met deze klanten sluit.

66

Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de betaling van eenmalige provisies er niet toe leidt dat de door de handelsagent gederfde provisies die voor hem zouden zijn voortgevloeid uit de transacties die de principaal na de beëindiging van de agentuurovereenkomst sluit met de nieuwe klanten die de handelsagent vóór de beëindiging ervan bij de principaal had aangebracht, of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk had uitgebreid, worden uitgesloten van de berekening van de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, voorziet, wanneer die eenmalige provisies forfaitaire vergoedingen vormden voor elke nieuwe overeenkomst die via de handelsagent met nieuwe dan wel bestaande klanten werd gesloten.

Kosten

67

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten

moet aldus worden uitgelegd dat

de provisies die de handelsagent zou hebben ontvangen, indien de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet, voor transacties die na de beëindiging van deze agentuurovereenkomst worden gesloten met de nieuwe klanten die hij vóór de beëindiging ervan bij de principaal heeft aangebracht of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk heeft uitgebreid, in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, van deze richtlijn voorziet.

 

2)

Artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653

moet aldus worden uitgelegd dat

de betaling van eenmalige provisies er niet toe leidt dat de door de handelsagent gederfde provisies die voor hem zouden zijn voortgevloeid uit de transacties die de principaal na de beëindiging van de agentuurovereenkomst sluit met de nieuwe klanten die de handelsagent vóór de beëindiging ervan bij de principaal had aangebracht, of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van die overeenkomst aanzienlijk had uitgebreid, worden uitgesloten van de berekening van de vergoeding waarin artikel 17, lid 2, voorziet, wanneer die eenmalige provisies forfaitaire vergoedingen vormden voor elke nieuwe overeenkomst die via de handelsagent met nieuwe dan wel bestaande klanten werd gesloten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Tsjechisch.