ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

28 april 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Verordening (EU) nr. 1305/2013 – Steun voor plattelandsontwikkeling uit het Elfpo – Artikel 30 – Betalingen in het kader van Natura 2000 – Werkingssfeer – Steunaanvraag in verband met een microreservaat dat in een niet tot het Natura 2000-netwerk behorend bos is ingesteld met het doel bij te dragen tot de bescherming van een in het wild levende vogelsoort – Verordening (EU) nr. 702/2014 – Vrijstelling per categorie van bepaalde steunmaatregelen voor de landbouw- en bosbouwsector – Toepassing op met middelen van de Europese Unie gecofinancierde steun – Geen toepassing op ondernemingen in moeilijkheden”

In zaak C‑251/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland) bij beslissing van 21 april 2021, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure

„Piltenes meži” SIA

tegen

Lauku atbalsta dienests,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: J. Passer (rapporteur), kamerpresident, F. Biltgen en N. Wahl, rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Letse regering, vertegenwoordigd door K. Pommere, J. Davidoviča en E. Bārdiņš als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Bottka, C. Hermes en A. Sauka als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 30 van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 487), en van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 [VWEU] met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB 2014, L 193, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen „Piltenes meži” SIA en de Lauku atbalsta dienests (dienst voor plattelandssteun, Letland) over een besluit waarbij de Lauku atbalsta dienests heeft geweigerd Piltenes meži steun te verlenen ter vergoeding van de kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van het feit dat in een bos waarvan laatstgenoemde eigenaar is, een microreservaat is ingesteld met het doel bij te dragen tot de bescherming van een in het wild levende vogelsoort.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 92/43

3

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7) is in werking getreden op 10 juni 1992.

4

Artikel 3, leden 1 en 3, van deze richtlijn luidt:

„1.   Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen.

Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de lidstaten overeenkomstig richtlijn 79/409/EEG [van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979, L 103, blz. 1)] aangewezen speciale beschermingszones.

[...]

3.   Waar zij zulks nodig achten, streven de lidstaten naar bevordering van de ecologische coherentie van Natura 2000 door het handhaven en in voorkomend geval ontwikkelen van de in artikel 10 genoemde landschapselementen die van primair belang zijn voor de wilde flora en fauna.”

5

Artikel 10 van richtlijn 92/43 bepaalt:

„Wanneer de lidstaten zulks in verband met hun ruimtelijkeordeningsbeleid en hun ontwikkelingsbeleid nodig achten, en met name om Natura 2000 ecologisch meer coherent te maken, streven zij ernaar een adequaat beheer te bevorderen van landschapselementen die van primair belang zijn voor de wilde flora en fauna.

Het gaat daarbij om elementen die door hun lineaire en continue structuur (zoals waterlopen met hun oevers of traditionele systemen van terreinbegrenzing) of hun verbindingsfunctie (zoals vijvers of bosjes) essentieel zijn voor de migratie, de geografische verdeling en de genetische uitwisseling van wilde soorten.”

Richtlijn 2009/147

6

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010, L 20, blz. 7), waarbij richtlijn 79/409 is ingetrokken en vervangen, is in werking getreden op 15 februari 2010.

7

Artikel 2 van richtlijn 2009/147 bepaalt dat „[d]e lidstaten [...] alle nodige maatregelen [nemen] om de populatie van de [...] soorten [waarop deze richtlijn van toepassing is] op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen”.

8

Artikel 3 van die richtlijn bepaalt:

„1.   Met inachtneming van de in artikel 2 genoemde eisen nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om voor alle [betreffende] vogelsoorten een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.

2.   Voor de bescherming, de instandhouding en het herstel van biotopen en leefgebieden worden in de eerste plaats de volgende maatregelen getroffen:

a)

instelling van beschermingszones;

b)

onderhoud en ruimtelijke ordening overeenkomstig de ecologische eisen van leefgebieden binnen en buiten de beschermingszones;

[...]”

Verordening nr. 1305/2013

9

Verordening nr. 1305/2013 is van toepassing sinds 1 januari 2014.

10

De overwegingen 24 en 56 van deze verordening luiden als volgt:

„(24)

Als bijdrage aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden, dient ook in de toekomst steun aan landbouwers en bosbezitters te worden verleend om de specifieke nadelen te helpen compenseren die in de betrokken zones voortvloeien uit de toepassing van richtlijn [2009/147] en richtlijn [92/43], terwijl ook steun voor landbouwers beschikbaar dient te worden gesteld om in stroomgebieden van rivieren de nadelen te helpen compenseren van de toepassing van [richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB 2000, L 327, blz. 1)]. [...]

[...]

(56)

De artikelen 107, 108 en 109 VWEU moeten van toepassing zijn op de steun voor de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in het kader van deze verordening. Niettemin dienen die VWEU-bepalingen, gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector, niet toegepast te worden op de plattelandsontwikkelingsmaatregelen betreffende concrete acties die onder artikel 42 VWEU vallen en in het kader van en in overeenstemming met deze verordening worden uitgevoerd, of op betalingen door de lidstaten die zijn bedoeld om aanvullende nationale financiering voor door de [Europese] Unie gesteunde concrete acties voor plattelandsontwikkeling te verlenen, en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.”

11

Titel I van verordening nr. 1305/2013 („Doelstellingen en strategie”) bevat onder meer artikel 1 („Onderwerp”), dat in lid 1 bepaalt:

„In deze verordening worden algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd uit het [...] Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling ([Elfpo]). [Deze verordening] stelt de doelstellingen vast waaraan het plattelandsontwikkelingsbeleid moet bijdragen, alsmede de relevante prioriteiten van de Unie op het gebied van plattelandsontwikkeling. [Zij] zet het strategische kader voor het plattelandsontwikkelingsbeleid uiteen, en [...] bepaalt de maatregelen die moeten worden aangenomen om het plattelandsontwikkelingsbeleid ten uitvoer te leggen. [Zij] stelt voorschriften vast inzake de programmering, de netwerkvorming, het beheer, de monitoring en de evaluatie […] op basis van een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de [Europese] Commissie, en [...] stelt de voorschriften [vast] voor de coördinatie van het Elfpo met andere instrumenten van de Unie.”

12

Titel II van die verordening („Programmering”) bevat onder meer artikel 6 („Programma’s voor plattelandsontwikkeling”), dat bepaalt:

„1.   Het Elfpo treedt in de lidstaten op door middel van de programma’s voor plattelandsontwikkeling. Die programma’s geven uitvoering aan een strategie die moet leiden tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling via een reeks maatregelen zoals omschreven in titel III. Om steun uit het Elfpo wordt verzocht voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake plattelandsontwikkeling die door de prioriteiten van de Unie worden nagestreefd.

2.   Een lidstaat kan voor zijn gehele grondgebied een enkel programma of een reeks regionale programma’s indienen. Als alternatief, kan een lidstaat, in naar behoren gemotiveerde gevallen, een nationaal programma en een reeks regionale programma’s indienen. [...]

3.   Lidstaten met regionale programma’s kunnen ook een nationaal kader met gemeenschappelijke elementen, zonder afzonderlijke begrotingstoewijzing, voor deze programma’s ter goedkeuring [...] voorleggen.

Nationale kaders van lidstaten met regionale programma’s kunnen ook een tabel bevatten waarin voor de hele programmeringsperiode, per regio en per jaar de totale Elfpo-bijdrage aan de betrokken lidstaat wordt weergegeven.”

13

Titel III van verordening nr. 1305/2013 („Steun voor plattelandsontwikkeling”) somt in hoofdstuk I een reeks maatregelen op, waaronder met name die van artikel 30 van deze verordening („Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en [richtlijn 2000/60]”), waarvan de leden 1, 2 en 6 luiden:

„1.   In het kader van deze maatregel wordt jaarlijks steun per hectare landbouwareaal of per hectare bos verleend om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de uitvoering van richtlijn [92/43] en richtlijn [2009/147] en [richtlijn 2000/60].

[...]

2.   De steun wordt verleend aan landbouwers en private bosbezitters, alsmede aan verenigingen van private bosbezitters. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de steun tevens worden verleend aan andere grondbeheerders.

[...]

6.   De volgende gebieden komen in aanmerking voor betalingen:

a)

overeenkomstig de richtlijnen [92/43 en 2009/147] aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden;

b)

andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van richtlijn [92/43], op voorwaarde dat per plattelandsontwikkelingsprogramma, die gebieden niet groter zijn dan 5 % van de oppervlakte van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van het betrokken programma vallen;

[...]”

14

Titel VIII van verordening nr. 1305/2013 („Bepalingen inzake concurrentie”) bevat onder meer de artikelen 81 en 82.

15

Artikel 81 van deze verordening, met als opschrift „Staatssteun”, luidt:

„1.   Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun voor plattelandsontwikkeling door de lidstaten.

2.   De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn niet van toepassing op betalingen die door de lidstaten worden gedaan op grond van en in overeenstemming met deze verordening, of op in artikel 82 bedoelde aanvullende nationale financiering die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.”

16

Artikel 82 van die verordening, met als opschrift „Aanvullende nationale financiering”, bepaalt:

„Betalingen van lidstaten met betrekking tot binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallende concrete acties die tot doel hebben te voorzien in aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling waarvoor op enig moment tijdens de programmeringsperiode Uniesteun wordt verleend, worden door de lidstaten opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma [...] en worden, indien zij aan de criteria van deze verordening voldoen, door de Commissie goedgekeurd.”

Verordening nr. 702/2014

17

Verordening nr. 702/2014 is in werking getreden op 1 juli 2014.

18

De overwegingen 16 en 60 van deze verordening luiden:

„(16)

Steun aan ondernemingen in moeilijkheden moet van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, omdat dergelijke steun moet worden getoetst aan de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden [...] om te vermijden dat die richtsnoeren worden omzeild [...].

[...]

(60)

Bosbouw maakt integrerend deel uit van de plattelandsontwikkeling. De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 [VWEU] in tal van besluiten toegepast op ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector, meer bepaald in het kader van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007‑2013. [...] Gezien de grote ervaring die de Commissie heeft opgedaan bij de toepassing van die richtsnoeren op ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector, moet zij, om de procedures te vereenvoudigen maar tegelijk voor efficiënt toezicht en efficiënte monitoring door de Commissie te zorgen, de haar bij verordening (EG) nr. 994/98 [van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (PB 1998, L 142, blz. 1)] verleende bevoegdheden ook gebruiken ten aanzien van steun in de bosbouwsector. Blijkens de ervaring van de Commissie leidt steun in de bosbouwsector voor maatregelen die deel uitmaken van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s en die uit het Elfpo wordt gecofinancierd dan wel in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend, niet tot significante concurrentieverstoringen op de interne markt. [...] In deze verordening moeten duidelijke voorwaarden voor de verenigbaarheid van dergelijke maatregelen met de interne markt worden vastgesteld. Deze voorwaarden moeten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de regels die zijn vastgesteld in verordening [nr. 1305/2013] en in de krachtens die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.”

19

Artikel 1 van verordening nr. 702/2014, dat deel uitmaakt van hoofdstuk I van deze verordening, bepaalt:

„1.   Deze verordening is van toepassing op de volgende categorieën steun:

[...]

e)

steun voor de bosbouw.

[...]

3.   Deze verordening is niet van toepassing op steun voor:

a)

de bosbouwsector die niet uit het Elfpo wordt gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend [...];

[...]

6.   Deze verordening is niet van toepassing op steun voor ondernemingen in moeilijkheden, met uitzondering van:

a)

steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade [...], steun voor de kosten van de uitroeiing van dierziekten [...], en steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren [...];

b)

steun voor de volgende gebeurtenissen, op voorwaarde dat de onderneming een onderneming in moeilijkheden is geworden ten gevolge van verliezen of schade als gevolg van de gebeurtenis in kwestie:

i)

steun ter compensatie van verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld [...];

ii)

steun voor de kosten van de uitroeiing van plantenplagen en voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen [...];

iii)

steun voor het herstel van schade aan bossen als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen [...].”

20

Artikel 2, punt 14, van die verordening, dat eveneens deel uitmaakt van hoofdstuk I, definieert de uitdrukking „onderneming in moeilijkheden” als volgt:

„,onderneming in moeilijkheden’: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:

a)

in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een [kleine of middelgrote onderneming (kmo)] die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatief totaalbedrag oplevert dat groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. [...]

[...]”

Lets recht

Wet inzake de instandhouding van soorten en habitats

21

De Sugu un biotopu aizsardzības likums (wet inzake de instandhouding van soorten en habitats) van 16 maart 2000 (Latvijas Vēstnesis, 2000, nr. 121/122) bevat artikel 10, met als opschrift „Recht op vergoeding voor eigenaren of gebruikers van terreinen”. In lid 2 van dit artikel staat te lezen dat „[d]e eigenaren van terreinen [...] recht [hebben] op de wettelijk vastgestelde vergoeding voor de beperkingen die worden gesteld aan de economische activiteit in microreservaten”.

Wet inzake landbouw- en plattelandsontwikkeling

22

In de Lauksaimniecības un lauku attīstības likums (wet inzake landbouw- en plattelandsontwikkeling) van 7 april 2004 (Latvijas Vēstnesis, 2004, nr. 64) is een artikel 5 opgenomen, dat in de leden 4, 7 en 8 het volgende bepaalt:

„4.   De nadere bepalingen voor de verlening door de Staat en door de [Unie] van steun voor landbouw en voor plattelands- en visserijontwikkeling worden vastgesteld door de ministerraad. [...]

[...]

7.   De ministerraad stelt de nadere bepalingen vast voor het beheer van en toezicht op door de Staat en de [Unie] verleende steun voor landbouw en voor plattelands- en visserijontwikkeling.

8.   De ministerraad stelt nadere bepalingen vast voor het beheer in verband met het Europees Landbouwgarantiefonds, het [Elfpo] en het Europees Visserijfonds, alsmede de bevoegdheden en verplichtingen van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer van die middelen.”

Wet betreffende vergoeding voor de beperkingen die worden gesteld aan de economische activiteit in beschermde gebieden

23

De Likums „Par kompensāciju par saimnieciskās darbības ierobežojumiem aizsargājamās teritorijās” (wet betreffende vergoeding voor de beperkingen die worden gesteld aan de economische activiteit in beschermde gebieden) van 4 april 2013 (Latvijas Vēstnesis, 2013, nr. 74) bepaalt in artikel 2, lid 3, dat „jaarlijkse steun voor de beperkingen die worden gesteld aan de economische activiteit in microreservaten kan worden toegekend overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld in de regels voor het verlenen van uit de desbetreffende fondsen van de [Unie] gefinancierde steun voor landbouwontwikkeling.”

24

Die wet bepaalt voorts in artikel 4, lid 2, dat „[d]e uit fondsen van de [Unie] betaalde vergoedingen worden beheerd overeenkomstig de regels voor het verlenen van steun van de [Unie].”

Besluit nr. 171/2015

25

Ministru kabineta noteikumi Nr. 171 „par valsts un Eiropas Savienības atbalsta piešķiršanu, administrēšanu un uzraudzību vides, klimata un lauku ainavas uzlabošanai 2014.-2020. gada plānošanas periodā” (besluit nr. 171 van de ministerraad betreffende de verlening en het beheer van en het toezicht op steun van de Staat en van de Europese Unie ter verbetering van het milieu, het klimaat en het agrarische landschap voor de programmeringsperiode 2014‑2020) van 7 april 2015 (Latvijas Vēstnesis, 2015, nr. 76; hierna: „besluit nr. 171/2015”), dat is vastgesteld op grond van artikel 5, leden 4 en 7, van de wet inzake landbouw- en plattelandsontwikkeling, bepaalt in punt 1:

„Het onderhavige besluit stelt nadere bepalingen vast voor de verlening en het beheer van en het toezicht op steun van de Staat en van de [Unie] voor plattelandsontwikkeling, met name ter ondersteuning van maatregelen ter verbetering van het milieu en het landschap die ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig:

1.1.

verordening [nr. 1305/2013];

[...]

1.8.

verordening [nr. 702/2014].

[...]”

26

Punt 2 van besluit nr. 171/2015 luidt:

„Steun voor plattelandsontwikkeling met het oog op de verbetering van het milieu, het klimaat en het agrarische landschap wordt toegekend voor de volgende maatregelen [...]:

[...]

2.3. ‚Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en [richtlijn 2000/60]’ voor de activiteit ‚Betaling van een vergoeding voor Natura 2000-bosgebieden’ [...]

[...]

2.6. ‚Verlening van steun in het kader van de activiteit „Betaling van een vergoeding voor Natura 2000-bosgebieden”’.

[...]”

27

In punt 56 van besluit nr. 171/2015 staat te lezen:

„De in aanmerking komende oppervlakte is een bosgebied (met uitzondering van venen):

56.1. dat is opgenomen op de lijst van [Natura 2000-gebieden] overeenkomstig artikel 30, lid 6, onder a), van verordening nr. 1305/2013 [...];

56.2. dat is gelegen in een microreservaat overeenkomstig artikel 30, lid 6, onder b), van verordening nr. 1305/2013 buiten het Natura 2000-netwerk, of – indien de beschermingsregeling van Natura 2000 de instandhouding van een soort of een biotoop niet waarborgt – in een Natura 2000-gebied, en het microreservaat is vastgesteld overeenkomstig de wettelijke regeling houdende nadere bepalingen voor de instelling en het beheer van microreservaten, de instandhouding en de bepaling van microreservaten en de bijbehorende bufferzones.

[...]”

28

Punt 61 van dat besluit luidt:

„Om voor steun in aanmerking te komen, moet de aanvrager aan de volgende voorwaarden voldoen:

[...]

61.6. in overeenstemming met artikel 2, punt 14, van verordening nr. 702/2014 is in de situatie op 15 juni van het lopende jaar niet gebleken van een van de kenmerken van een onderneming in moeilijkheden, zoals die zijn vastgelegd in de wettelijke regeling tot vaststelling van nadere bepalingen voor het beheer in verband met het Europees Landbouwgarantiefonds, het [Elfpo] en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en inzake het beheer van de door de Staat en de [Unie] toegekende steun voor landbouw en plattelands- en visserijontwikkeling in de programmeringsperiode 2014‑2020.”

Besluit nr. 599 van 30 september 2014

29

Ministru kabineta noteikumi Nr. 599 „par Eiropas Lauksaimniecības garantiju fonda, Eiropas Lauksaimniecības fonda lauku attīstībai, Eiropas Jūrlietu un zivsaimniecība fonda, kā arī par valsts un Eiropas Savienības atbalsta lauksaimniecībai un lauku un zivsaimniecības attīstībai finansējuma administrēšanu 2014.-2020. gada plānošanas periodā” (besluit nr. 599 van de ministerraad inzake het beheer in verband met het Europees Landbouwgarantiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en inzake het beheer van de door de Staat en de Europese Unie toegekende steun voor landbouw en plattelands- en visserijontwikkeling in de programmeringsperiode 2014‑2020) van 30 september 2014 (Latvijas Vēstnesis, 2014, nr. 200), dat is vastgesteld op grond van artikel 5, leden 7 tot en met 9, van de wet inzake landbouw- en plattelandsontwikkeling, bepaalt in punt 53:

„Overeenkomstig artikel 2, punt 14, van verordening nr. 702/2014 verleent de dienst voor plattelandssteun geen steun indien de aanvrager op het moment van de steunaanvraag voor maatregelen waarvoor moet worden onderzocht of de aanvrager de status heeft van een onderneming in moeilijkheden, beantwoordt aan ten minste een van de volgende kenmerken:

53.1. meer dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kleine of middelgrote onderneming die minder dan drie jaar bestaat) is door de opgebouwde verliezen verdwenen, wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming, een negatief totaalbedrag oplevert dat groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal, met inbegrip van het agio [...]

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

30

Piltenes meži is eigenaar van een bos met een oppervlakte van ongeveer 500 hectare waarin zich een gebied bevindt dat de status van microreservaat heeft in de zin van de Letse regeling waarbij richtlijn 2009/147 is omgezet. Dit microreservaat is door de bevoegde Letse autoriteit ingesteld met het doel bij te dragen tot de bescherming van het auerhoen (Tetrao urogallus), een in het wild levende vogelsoort.

31

Op een niet nader genoemde datum heeft Piltenes meži voor 2015 een steunaanvraag ingediend bij de dienst voor plattelandssteun, waarin zij verzocht om betaling van een vergoeding voor de kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van het bestaan van dat microreservaat.

32

Bij besluit van 1 juni 2016, dat is bevestigd bij een besluit van 25 juli van datzelfde jaar, heeft de dienst voor plattelandssteun die steunaanvraag afgewezen omdat het op grond van de toepasselijke Letse regeling niet mogelijk was een dergelijke vergoeding te betalen aan een onderneming in moeilijkheden en Piltenes meži in casu aldus moest worden aangemerkt, aangezien uit het onderzoek van haar jaarverslag voor 2014 bleek dat haar verliezen meer dan 50 % van haar aandelenkapitaal bedroegen.

33

Bij uitspraak van 24 maart 2017 heeft de administratīvā rajona tiesa (bestuursrechter in eerste aanleg, Letland) het door Piltenes meži tegen die twee besluiten ingestelde beroep toegewezen.

34

Bij uitspraak in hoger beroep van 30 november 2017 heeft de Administratīvā apgabaltiesa (bestuursrechter in tweede aanleg, Letland) de door Piltenes meži ingediende steunaanvraag afgewezen, waarbij hij zich in essentie op de volgende redenering baseerde. Om te beginnen kwam hij tot de vaststelling dat de gevraagde betaling niet moet worden gefinancierd uit de begroting van de Staat of een lokale overheid, maar met middelen uit een fonds van de Unie, namelijk het Elfpo. Vervolgens wees hij erop dat die middelen, overeenkomstig de Unieregeling inzake het Elfpo en de Letse regeling waarmee die Unieregeling ten uitvoer wordt gelegd, moeten worden beheerd en aan ondernemingen moeten worden toegewezen met inachtneming van de Unieregels inzake het toezicht op staatssteun. Ten slotte merkte die rechter op dat die regels bepalen dat steun zoals die welke in casu wordt aangevraagd, niet kan worden toegekend wanneer de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is.

35

Piltenes meži heeft tegen die uitspraak in hoger beroep cassatieberoep ingesteld, waarin zij onder meer opkomt tegen het oordeel dat ten eerste de betaling waar zij om heeft verzocht moet worden beschouwd als staatssteun en ten tweede dergelijke staatssteun niet kan worden toegekend aan een onderneming in moeilijkheden.

36

In zijn verwijzingsbeslissing vraagt de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland) zich in wezen af wat de draagwijdte en de onderlinge samenhang is van de bepalingen van het Unierecht waaraan de verschillende Letse regelingen die van toepassing zijn op het bij die rechter aanhangige geding uitvoering beogen te geven, waarbij hij opmerkt dat de twee rechterlijke instanties die in eerste aanleg en in hoger beroep van dit geding kennis hebben genomen, op dit punt verschillende standpunten hebben ingenomen.

37

De verwijzende rechter vraagt zich in de eerste plaats meer bepaald af of steun ter vergoeding of compensatie van kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn het feit dat er in bosgebieden die geen deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk microreservaten zijn ingesteld met het doel bij te dragen tot de bescherming van in richtlijn 2009/147 vermelde in het wild levende vogelsoorten kan worden beschouwd als steun die onder artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 valt.

38

Hij preciseert met name dat die steun eerder zou kunnen worden beschouwd als de vergoeding of de compensatie voor een beperking van het eigendomsrecht en van het recht van de betrokken personen om een economische activiteit uit te oefenen, met als doel ervoor te zorgen dat de milieuregelgeving wordt nageleefd, dan als steun van de Unie of als staatssteun. Volgens de verwijzende rechter heeft de Latvijas Republikas Satversmes tiesa (grondwettelijk hof, Letland) zich overigens in een arrest van 19 maart 2014 in die zin uitgesproken.

39

Voor zover dergelijke steun – die niet moet worden gefinancierd via de begroting van de Staat maar met middelen uit een fonds van de Unie – onder artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 valt, vraagt de verwijzende rechter zich in de tweede plaats af of de toekenning ervan afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat de aanvragers geen ondernemingen in moeilijkheden zijn, zoals de Commissie in de artikelen 1 en 2 van verordening nr. 702/2014 heeft geëist.

40

Hij is in dit verband van mening dat het weliswaar legitiem is dat de Commissie heeft getracht de middelen van de Unie te beschermen en een optimaal gebruik van die middelen te waarborgen door een dergelijke voorwaarde op te leggen, maar dat verordening nr. 702/2014 niettemin een fundamenteel gebrek vertoont doordat de Commissie geen afweging heeft gemaakt of althans niet voor een juist evenwicht heeft gezorgd tussen de aldus door de Commissie nagestreefde doelstellingen enerzijds, en het in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) gewaarborgde eigendomsrecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid anderzijds. Anders dan alle andere personen aan wie juridisch en economisch een last in het belang van het milieu wordt opgelegd, wordt aan ondernemingen in moeilijkheden volgens hem namelijk ongerechtvaardigd, om redenen die verband houden met hun economische en financiële situatie, de vergoeding of de compensatie waarop zij recht hebben, ontnomen.

41

In deze omstandigheden heeft de Augstākā tiesa (Senāts) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Vallen betalingen voor microreservaten die in bosgebied zijn ingesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn [2009/147], binnen de werkingssfeer van artikel 30, lid 6, van verordening [nr. 1305/2013]?

2)

Is de toekenning van een vergoeding voor microreservaten die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn [2009/147], onderworpen aan de beperkingen betreffende betalingen aan ondernemingen in moeilijkheden zoals deze worden opgelegd door verordening [nr. 702/2014]?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

42

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 30 van verordening nr. 1305/2013, met name gelet op lid 6 van dat artikel, aldus moet worden uitgelegd dat steun die wordt aangevraagd in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, binnen de werkingssfeer van dat artikel 30 valt.

43

Artikel 30, lid 1, van verordening nr. 1305/2013 bepaalt in dit verband dat jaarlijks steun kan worden verleend per hectare landbouwareaal of per hectare bos om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de uitvoering van de richtlijnen 92/43, 2000/60 en 2009/147.

44

Voorts is in artikel 30, lid 6, onder a) en b), bepaald dat de gebieden die in aanmerking komen voor betalingen in het kader van dergelijke steun, overeenkomstig de richtlijnen 92/43 en 2009/147 aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden omvatten, respectievelijk andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van richtlijn 92/43.

45

In casu blijkt uit de eerste vraag van de verwijzende rechter en de in de punten 30, 31 en 37 van het onderhavige arrest samengevatte uiteenzettingen uit de verwijzingsbeslissing dat het gebied waarop de in het hoofdgeding aan de orde zijnde steunaanvraag betrekking heeft een microreservaat is dat is ingesteld met het doel bij te dragen tot de bescherming van een in het wild levende vogelsoort, maar in een bos dat geen deel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk.

46

Het spreekt voor zich dat een dergelijk gebied niet in aanmerking komt op grond van artikel 30, lid 6, onder a), van verordening nr. 1305/2013 voor betaling in het kader van de in artikel 30 van deze verordening bedoelde steun. Volgens artikel 30, lid 6, onder a), van verordening nr. 1305/2013 komen immers enkel landbouwgebieden en bosbouwgebieden in de zin van die verordening dan wel in voorkomend geval in de zin van de nationale regeling die overeenkomstig die verordening is vastgesteld, die zijn gelegen in overeenkomstig de richtlijnen 92/43 en 2009/147 aangewezen Natura 2000-gebieden, in aanmerking voor betalingen in het kader van de bedoelde steun (zie in die zin arrest van 27 januari 2022, Sātiņi-S, C‑234/20, EU:C:2022:56, punten 27, 33, 35 en 37).

47

Hieruit volgt dat een gebied dat geen deel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk, zoals het gebied dat in het hoofdgeding aan de orde is, hoe dan ook enkel op grond van artikel 30, lid 6, onder b), van verordening nr. 1305/2013 voor een dergelijke betaling in aanmerking zou kunnen komen.

48

Uit de bewoordingen van deze bepaling kan op zich echter niet worden opgemaakt of, en in voorkomend geval onder welke voorwaarden, dit het geval kan zijn.

49

Bijgevolg moet, in overeenstemming met vaste rechtspraak van het Hof, bij de uitlegging van die bepaling niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten van 7 juni 2005, VEMW e.a., C‑17/03, EU:C:2005:362, punt 41, en 21 januari 2021, Duitsland/Esso Raffinage, C‑471/18 P, EU:C:2021:48, punt 81).

50

In dit verband zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat de gebieden die op grond van artikel 30, lid 6, onder b), van verordening nr. 1305/2013 in aanmerking komen voor betaling in het kader van de in artikel 30 bedoelde steun, andere natuurbeschermingsgebieden zijn dan de gebieden die deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk, met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van richtlijn 92/43.

51

Hieruit volgt dat die gebieden slechts voor een dergelijke betaling in aanmerking komen indien, ten eerste, het betreffende gebied een natuurbeschermingsgebied is met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen.

52

In casu blijkt uit de in de verwijzingsbeslissing vervatte uiteenzettingen waarnaar in punt 45 van het onderhavige arrest wordt verwezen dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebied, onverminderd de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, aan die voorwaarde voldoet, aangezien het een natuurgebied is met specifieke beperkingen op milieugebied voor bossen. Meer bepaald blijkt uit die uiteenzettingen dat het betreffende gebied een microreservaat is dat door de bevoegde nationale autoriteit is ingesteld in een bos dat geen deel uitmaakt van het Natura 2000-netwerk, met het doel bij te dragen tot de bescherming van een in het wild levende vogelsoort, en dat het bestaan van dat microreservaat voor de eigenaar van dat bos kosten met zich meebrengt en tot inkomstenderving leidt.

53

Ten tweede volgt uit artikel 30, lid 6, onder b), van verordening nr. 1305/2013 dat het gebied waarvoor steun is aangevraagd en de specifieke beperkingen op milieugebied van dat gebied, moeten bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van richtlijn 92/43.

54

In casu blijkt uit de bewoordingen waarin de eerste vraag van de verwijzende rechter is geformuleerd en uit de in punt 37 van het onderhavige arrest samengevatte uiteenzettingen uit de verwijzingsbeslissing, dat die rechter zich onder meer afvraagt wat de draagwijdte van deze voorwaarde is.

55

In de tweede plaats zij opgemerkt dat artikel 10 van richtlijn 92/43, waarnaar artikel 30, lid 6, onder b), van verordening nr. 1305/2013 verwijst, in de eerste alinea bepaalt dat de lidstaten, met name om Natura 2000 ecologisch meer coherent te maken, ernaar streven een adequaat beheer te bevorderen van landschapselementen die van primair belang zijn voor de wilde flora en fauna. Tevens wordt in de tweede alinea van artikel 10 gepreciseerd dat het daarbij gaat om elementen die door hun lineaire en continue structuur of hun verbindingsfunctie essentieel zijn voor de migratie, de geografische verdeling en de genetische uitwisseling van wilde soorten.

56

Artikel 10 van richtlijn 92/43 machtigt de lidstaten dus om maatregelen vast te stellen om het Natura 2000-netwerk ecologisch meer coherent te maken, zoals eveneens is geformuleerd in artikel 3, lid 3, van richtlijn 92/43.

57

Uit artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/43 volgt dat dit netwerk niet alleen „speciale beschermingszones” voor de natuurlijke habitats en de habitats van dier- of plantensoorten die respectievelijk in bijlage I en bijlage II bij deze richtlijn zijn vermeld, kan omvatten, maar ook„speciale beschermingszones” die door de lidstaten zijn aangewezen om bij te dragen tot het behoud van in het wild levende vogelsoorten krachtens richtlijn 79/409, die thans is vervangen door richtlijn 2009/147.

58

Hieruit volgt dat de maatregelen die de lidstaten krachtens artikel 10 van richtlijn 92/43 gemachtigd zijn te nemen met het doel het Natura 2000-netwerk ecologisch meer coherent te maken, zowel betrekking kunnen hebben op habitats die onder richtlijn 92/43 vallen als op in het wild levende vogelsoorten die onder richtlijn 2009/147 vallen, waarbij moet worden opgemerkt dat deze maatregelen in dit laatste geval bedoeld zijn om de in de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2009/147 bedoelde maatregelen aan te vullen.

59

In casu blijkt uit de in de punten 45 en 52 van dit arrest vermelde uiteenzettingen uit de verwijzingsbeslissing dat dit – onverminderd de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties – het doel is van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde microreservaat en van de bijbehorende specifieke beperkingen op milieugebied voor bossen, aangezien de instelling van dat microreservaat en de invoering van die beperkingen bedoeld zijn om bij te dragen tot de bescherming van het auerhoen (Tetrao urogallus), een in het wild levende vogelsoort die onder richtlijn 2009/147 valt.

60

In de derde plaats zij erop gewezen dat artikel 30, lid 1, van verordening nr. 1305/2013 specificeert dat de steun waarnaar in die bepaling wordt verwezen – zoals in herinnering is gebracht in punt 43 van dit arrest – ertoe strekt de begunstigde te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van nadelen die in het betrokken gebied worden ondervonden door de uitvoering van de richtlijnen 92/43, 2000/60 en 2009/147.

61

Uit deze bepaling volgt duidelijk dat die steun onder meer kan worden verleend wanneer in een gebied dat in aanmerking komt voor betaling op grond van artikel 30, lid 6, van verordening nr. 1305/2013, nadelen worden ondervonden door de uitvoering van richtlijn 2009/147, zoals zowel de Letse regering als de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben uiteengezet.

62

Die steun kan dus aan een dergelijk gebied worden verleend, zowel wanneer in dit gebied nadelen worden ondervonden als gevolg van een op grond van richtlijn 2009/147 vastgestelde nationale maatregel ter bescherming van een in het wild levende vogelsoort als wanneer deze maatregel is vastgesteld op grond van artikel 10 van richtlijn 92/43, zoals in punt 58 van dit arrest is opgemerkt.

63

In de vierde plaats wordt de door verordening nr. 1305/2013 nagestreefde algemene doelstelling van strategische steun voor plattelandsontwikkeling, zoals vermeld in artikel 1, lid 1, van deze verordening, met name geconcretiseerd – zoals blijkt uit artikel 6, lid 1, van die verordening en titel III ervan, waarnaar laatstgenoemde bepaling verwijst – door de aan de lidstaten geboden mogelijkheid om een reeks maatregelen vast te stellen die moet leiden tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling.

64

Een van deze maatregelen is de steun bedoeld in artikel 30 van verordening nr. 1305/2013, die – zoals in overweging 24 van deze verordening is vermeld – specifiek tot doel heeft steun te verlenen aan landbouwers en bosbezitters om de specifieke nadelen te helpen compenseren die in de betrokken gebieden voortvloeien uit de uitvoering van de richtlijnen van de Unie die de bescherming van natuurlijke habitats, habitats van dier- en plantensoorten, van die soorten zelf en van water waarborgen.

65

Uit deze doelstelling, die aldus is verwoord dat a priori geen enkel soort nadeel dat voortvloeit uit de uitvoering van een van deze richtlijnen wordt uitgesloten, komt duidelijk naar voren dat de in artikel 30 bedoelde steun met name kan worden toegekend wanneer dergelijke nadelen in het gebied waarvoor deze steun wordt aangevraagd voortvloeien uit de invoering van specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen, die bedoeld zijn om bij te dragen tot de bescherming van een in het wild levende vogelsoort die onder richtlijn 2009/147 valt, ongeacht de vraag of deze beperkingen voortvloeien uit een nationale maatregel die op grond van deze richtlijn zelf of op grond van artikel 10 van richtlijn 92/43 is vastgesteld.

66

Die doelstelling bevestigt dus de uitlegging van artikel 30, lid 6, van verordening nr. 1305/2013 die uit de verschillende in de punten 50 tot en met 62 van dit arrest geanalyseerde tekstuele en contextuele elementen naar voren komt.

67

Voor zover de rechter zich voorts afvraagt – zoals blijkt uit de in punt 38 van dit arrest samengevatte uiteenzettingen – welke rechtsgevolgen in voorkomend geval moeten worden verbonden aan de vergoedende of compenserende aard van steun zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, gelet op de bepalingen van primair of afgeleid Unierecht inzake de toekenning van overheidssteun, dient ten eerste eraan te worden herinnerd dat artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 tot doel heeft om – zoals in de punten 43 en 60 van dit arrest is vermeld – het mogelijk te maken steun te verlenen om landbouwers en bosbezitters te vergoeden voor de kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van nadelen die worden ondervonden door de uitvoering van de richtlijnen 92/43, 2000/60 en 2009/147. De vergoedende of compenserende aard van deze steun vloeit dus voort uit het doel zelf van die steun, zoals dit door de Uniewetgever is gewild (zie in die zin arresten van 30 maart 2017, Lingurár, C‑315/16, EU:C:2017:244, punten 26 en 28, en 27 januari 2022, Sātiņi-S, C‑234/20, EU:C:2022:56, punt 43), en kan bijgevolg geen afbreuk doen aan de kwalificatie van de betreffende steun als steun die kan worden verleend op grond van de Unieregeling inzake het Elfpo.

68

Ten tweede volgt uit de rechtspraak van het Hof dat die vergoedende of compenserende aard geenszins uitsluit dat dergelijke steun voorts kan worden aangemerkt als „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover deze met staatsmiddelen wordt gefinancierd, mits aan de overige voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan (zie in die zin arrest van 27 januari 2022, Sātiņi-S, C‑238/20, EU:C:2022:57, punten 40 en 52).

69

Gelet op alle bovenstaande overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 30 van verordening nr. 1305/2013, met name gelet op lid 6 van dat artikel, aldus moet worden uitgelegd dat steun die wordt aangevraagd in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, binnen de werkingssfeer van dat artikel 30 valt.

Tweede vraag

70

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 702/2014 aldus moet worden uitgelegd dat het uitgesloten is dat steun die door een onderneming in moeilijkheden wordt aangevraagd op grond van verordening nr. 1305/2013 in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, met de interne markt verenigbaar wordt verklaard.

71

In dit verband zij er om te beginnen aan herinnerd dat de steun waarop het door de verwijzende rechter aan het Hof gerichte verzoek om uitlegging van verordening nr. 702/2014 betrekking heeft, steun is die is aangevraagd op grond van artikel 30 van verordening nr. 1305/2013. Het gaat dus om steun waarin in een Unieregeling is voorzien, namelijk de regeling inzake het Elfpo.

72

Die steun is evenwel bedoeld om te worden verleend aan personen die niet rechtsreeks bij de Unie verzoek indienen om de betreffende steun te ontvangen, maar bij de lidstaten en op grond van door de lidstaten voorgelegde programma’s voor plattelandsontwikkeling die zijn goedgekeurd door de Commissie, zoals voortvloeit uit artikel 6, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1305/2013 en zoals het Hof reeds heeft opgemerkt zowel wat betreft deze verordening als wat betreft de verordening die bij verordening nr. 1305/2013 is ingetrokken en erdoor is vervangen [zie in die zin arresten van 30 maart 2017, Lingurár, C‑315/16, EU:C:2017:244, punt 21, en 6 oktober 2021, Lauku atbalsta dienests (Aanloopsteun in de landbouw), C‑119/20, EU:C:2021:817, punten 5456].

73

Dat stelsel vormt zelf de weergave van de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie, en structureert overeenkomstig artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1305/2013 de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd uit het Elfpo [zie in die zin arrest van 6 oktober 2021, Lauku atbalsta dienests (Aanloopsteun in de landbouw), C‑119/20, EU:C:2021:817, punt 57], met dien verstande dat die steun niet enkel de vorm kan aannemen van een financiering uit de begroting van de Unie, maar ook van een aanvullende financiering uit staatsmiddelen.

74

Zoals blijkt uit punt 68 van het onderhavige arrest, kan deze aanvullende financiering, gelet op het feit dat de aangewende middelen afkomstig zijn van de staat, worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, mits aan de overige voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan. Die kwalificatie brengt met zich mee dat alle relevante bepalingen van het Unierecht inzake staatssteun moeten worden toegepast tenzij die financiering in een bepaald geval betrekking heeft op concrete acties die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, in welk geval die financiering aan die bepalingen is onttrokken overeenkomstig artikel 81, lid 2, van verordening nr. 1305/2013.

75

Wat de financiering uit de begroting van de Unie betreft, moet worden opgemerkt dat uit artikel 81, lid 1, van verordening nr. 1305/2013 en uit overweging 56 van die verordening – in het licht waarvan deze bepaling moet worden gelezen – volgt dat de Uniewetgever deze financiering eveneens heeft willen onderwerpen aan de artikelen 107 tot en met 109 VWEU, tenzij die financiering betrekking heeft op concrete acties die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, zoals is bepaald in artikel 81, lid 2, van die verordening.

76

Deze keuze van de wetgever, die, zoals volgt uit artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1305/2013, beoogt de coördinatie van het Elfpo met andere instrumenten van de Unie te garanderen, heeft tot gevolg dat met staatsmiddelen en middelen uit de begroting van de Unie gecofinancierde steun voor plattelandsontwikkeling in zijn geheel wordt onderworpen aan alle relevante bepalingen van het Unierecht inzake staatssteun.

77

Tot die bepalingen behoort onder meer verordening nr. 702/2014. In essentie verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging van deze verordening teneinde te vernemen of steun die door een onderneming in moeilijkheden is aangevraagd op basis van artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, onder de in verordening nr. 702/2014 vastgestelde uitzonderingsregeling valt.

78

In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat verordening nr. 702/2014, zoals blijkt uit de titel ervan, tot doel heeft bepaalde categorieën individuele steun die wordt toegekend aan de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden met de interne markt verenigbaar te verklaren en bijgevolg vrij te stellen van de algemene aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU, mits die individuele steun voldoet aan alle in deze verordening gestelde voorwaarden (zie in die zin arrest van 20 mei 2021, Azienda Sanitaria Provinciale di Catania, C‑128/19, EU:C:2021:401, punt 47).

79

Een dergelijke vrijstellingsverordening sluit niet uit dat bepaalde individuele steun die onder een van de daarin opgesomde categorieën valt zonder evenwel te voldoen aan de voorwaarden die het mogelijk maken die steun met de interne markt verenigbaar te verklaren op grond van die uitzonderingsverordening, toch met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard na een specifiek onderzoek, mits de betreffende steun vooraf bij de Commissie is aangemeld (zie in die zin arresten van 5 maart 2019, Eesti Pagar, C‑349/17, EU:C:2019:172, punten 57, 59, 86 en 87, en 20 mei 2021, Azienda Sanitaria Provinciale di Catania, C‑128/19, EU:C:2021:401, punt 42).

80

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing echter niet dat een dergelijke voorafgaande aanmelding heeft plaatsgevonden.

81

In de tweede plaats volgt uit artikel 1, lid 1, onder e), van verordening nr. 702/2014, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 3, onder a), en in het licht van overweging 60 van deze verordening, dat de bij die verordening ingevoerde vrijstelling geldt voor steun voor de bosbouw, met inbegrip van steun die wordt gecofinancierd uit het Elfpo.

82

Verordening nr. 702/2014 geldt dus onder meer voor de in artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 bedoelde steun en in het bijzonder voor steun die op grond van die bepaling wordt aangevraagd in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde steun.

83

Hieruit volgt dat dergelijke steun slechts met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard op grond van verordening nr. 702/2014 en onder de vrijstelling waarin deze verordening voorziet kan vallen, indien die steun voldoet aan alle in die verordening gestelde voorwaarden voor die verenigbaarverklaring.

84

Tot die voorwaarden behoort – overeenkomstig artikel 1, lid 6, van verordening nr. 702/2014 – de voorwaarde dat de aanvrager van dergelijke steun geen onderneming in moeilijkheden is. Op deze voorwaarde bestaan echter verschillende uitzonderingen, maar in de verwijzingsbeslissing wordt geen van die uitzonderingen vermeld als een uitzondering die relevant is in het hoofdgeding. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

85

Voorts volgt uit de definitie van het begrip „onderneming in moeilijkheden” in artikel 2, punt 14, van die verordening dat dit begrip onder meer ziet op vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid waarvan meer dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Zoals blijkt uit de in punt 32 van dit arrest samengevatte uiteenzettingen uit de verwijzingsbeslissing, is dat het criterium op basis waarvan de bevoegde nationale autoriteit heeft geweigerd de in het hoofdgeding aan de orde zijnde steun toe te kennen.

86

Hieruit volgt dat verordening nr. 702/2014 aldus moet worden uitgelegd dat steun voor de bosbouw, meer bepaald steun die door een onderneming in moeilijkheden in de zin van artikel 2, punt 14, van deze verordening is aangevraagd op basis van artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, niet met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard op grond van verordening nr. 702/2014.

87

In de vierde en laatste plaats moet, voor zover de verwijzende rechter lijkt te twijfelen over de geldigheid van deze uitsluiting in het licht van het eigendomsrecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid, zoals blijkt uit de in punt 40 van dit arrest samengevatte uiteenzettingen, allereerst worden opgemerkt dat uit de analyse van verordening nr. 702/2014 blijkt dat die uitsluiting niet is gebaseerd op de doelstelling om de middelen van de Unie te beschermen, in verband waarmee die rechter zich afvraagt of niet ten onrechte voorrang is gegeven aan deze doelstelling ten koste van die twee algemene beginselen.

88

Zoals blijkt uit overweging 16 van deze verordening, waarin wordt verduidelijkt om welke achterliggende reden ondernemingen in moeilijkheden van de bij die verordening ingevoerde vrijstelling worden uitgesloten behoudens de uitzonderingen waarnaar in punt 84 van dit arrest wordt verwezen, beoogt deze uitsluiting immers te waarborgen dat alle door dergelijke ondernemingen aangevraagde steun uitsluitend en coherent wordt getoetst aan een geheel van specifieke procedurele en materiële regels, dat is ingevoerd met het specifieke doel om op passende wijze rekening te houden met de bijzondere situatie van deze ondernemingen. Deze uitsluiting heeft dus enkel tot doel en gevolg dat verordening nr. 702/2014 niet van toepassing is op deze steun wanneer die wordt aangevraagd door ondernemingen in moeilijkheden, en niet om deze ondernemingen op algemene wijze te verbieden steun te ontvangen voor de bosbouw, aangezien die mogelijkheid voor hen blijft openstaan met inachtneming van bovenbedoelde regels.

89

Vervolgens moet worden opgemerkt dat die regels zelf beogen te waarborgen dat steun die aan ondernemingen in moeilijkheden kan worden toegekend, voldoet aan de voorwaarden op basis waarvan deze steun verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard. Hierbij dient in herinnering te worden gebracht dat de toekenning van dergelijke steun geen recht is dat ondernemingen toekomt, aangezien het VWEU staatssteun in beginsel verbiedt, maar een mogelijkheid voor overheden in de gevallen waarin met die steun een van de in artikel 107, lid 3, VWEU genoemde doelstellingen van gemeenschappelijk belang wordt nagestreefd en de steun voldoet aan de in de toepasselijke regeling gestelde voorwaarden. Hieruit volgt in het bijzonder dat hoewel de lidstaten gemachtigd zijn om op basis van artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 door het Elfpo gecofinancierde steun toe te kennen, zij daartoe niet verplicht zijn maar in dit verband juist over een beoordelingsmarge beschikken [zie in die zin arresten van 6 oktober 2021, Lauku atbalsta dienests (Aanloopsteun in de landbouw), C‑119/20, EU:C:2021:817, punt 56; 27 januari 2022, Sātiņi-S, C‑234/20, EU:C:2022:56, punten 40 en 66, en 27 januari 2022, Sātiņi-S, C‑238/20, EU:C:2022:57, punt 36].

90

Deze beoordelingsmarge moet evenwel worden uitgeoefend binnen de grenzen van die verordening (zie in die zin arrest van 30 maart 2017, Lingurár, C‑315/16, EU:C:2017:244, punt 18) en in overeenstemming met de algemene beginselen van het Unierecht (zie naar analogie met betrekking tot de toekenning van financiering die kan worden toegekend op basis van een ander fonds van de Unie dan het Elfpo, arrest van 27 januari 2022, Zinātnes parks, C‑347/20, EU:C:2022:59, punt 61).

91

Ten slotte kan de specifieke behandeling die verordening nr. 702/2014 in dit verband voorbehoudt aan ondernemingen in moeilijkheden op zich niet worden geacht het door artikel 17 van het Handvest gewaarborgde eigendomsrecht of de algemene beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid te kunnen schenden.

92

Ten eerste heeft het Hof namelijk reeds geoordeeld dat het recht op eigendom geen absolute gelding heeft zodat de uitoefening ervan, met inachtneming van de in artikel 52, lid 1, van het Handvest gestelde voorwaarden, kan worden onderworpen aan een beperking die haar rechtvaardiging vindt in een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang, zoals de beperking die voortvloeit uit een nationale maatregel die op grond van richtlijn 92/43 of richtlijn 2009/147 is vastgesteld om de natuur en het milieu te beschermen, zonder dat de persoon wiens eigendomsrecht wordt beperkt evenwel hoe dan ook een vergoeding moet worden toegekend en meer bepaald steun op basis van artikel 30 van verordening nr. 1305/2013 (zie in die zin arresten van 27 januari 2022, Sātiņi-S, C‑234/20, EU:C:2022:56, punten 6266, en 27 januari 2022, Sātiņi-S, C‑238/20, EU:C:2022:57, punten 3236). Wanneer een nationale maatregel die op grond van richtlijn 92/43 of richtlijn 2009/147 is vastgesteld om de natuur en het milieu te beschermen tot gevolg zou hebben dat het betreffende terrein aan waarde inboet, zodat deze maatregel lijkt op een ontneming van eigendom, zou de eigenaar van dit terrein, in aanmerking genomen dat het gaat om een situatie waarin het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht, overeenkomstig artikel 17 van het Handvest evenwel recht hebben op vergoeding (zie in die zin arrest van 9 juni 2016, Pesce e.a., C‑78/16 en C‑79/16, EU:C:2016:428, punten 85 en 86).

93

Ten tweede wordt de omstandigheid dat de verenigbaarheid met de interne markt van steun die kan worden verleend aan ondernemingen waarvan het eigendomsrecht wordt beperkt als gevolg van een nationale maatregel die op grond van richtlijn 92/43 of richtlijn 2009/147 is vastgesteld om de natuur en het milieu te beschermen, afhankelijk wordt gesteld van voorwaarden die verschillen naargelang die ondernemingen al dan niet in moeilijkheden zijn, gerechtvaardigd doordat die twee categorieën ondernemingen zich vanuit het oogpunt van het Unierecht inzake staatssteun in een verschillende situatie bevinden.

94

Gelet op de economische of financiële moeilijkheden waarmee die ondernemingen te kampen hebben is het namelijk gerechtvaardigd om specifieke voorwaarden te stellen aan het onderzoek of de steun die hun kan worden toegekend met de interne markt verenigbaar is, zodat hun moeilijkheden en de mogelijke gevolgen daarvan in aanmerking kunnen worden genomen (zie naar analogie met betrekking tot de niet-toepasselijkheid van een andere uitzonderingsverordening dan verordening nr. 702/2014 op ondernemingen in moeilijkheden, arrest van 27 januari 2022, Zinātnes parks, C‑347/20, EU:C:2022:59, punten 4649 en 57).

95

Dat de vrijstelling waarin verordening nr. 702/2014 voorziet niet geldt voor ondernemingen in moeilijkheden is bovendien niet in strijd met het algemene evenredigheidsbeginsel. Los van de vraag of deze niet-toepasselijkheid passend is, zoals blijkt uit het vorige punt van het onderhavige arrest, kan zij namelijk niet worden geacht verder te gaan dan noodzakelijk is om de doelstelling die ermee wordt nagestreefd te bereiken, aangezien zij, zoals in de punten 79 en 88 van dit arrest is vermeld, er niet aan in de weg staat dat aan die ondernemingen steun voor de bosbouw of steun voor ondernemingen in moeilijkheden wordt toegekend, mits die steun voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in het recht inzake staatssteun dat op die ondernemingen van toepassing is.

96

Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 702/2014 aldus moet worden uitgelegd dat het uitgesloten is dat steun die door een onderneming in moeilijkheden in de zin van artikel 2, punt 14, van verordening nr. 702/2014 wordt aangevraagd op grond van verordening nr. 1305/2013 in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, op grond van verordening nr. 702/2014 met de interne markt verenigbaar wordt verklaard.

Kosten

97

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 30 van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad moet, met name gelet op lid 6 van dat artikel, aldus worden uitgelegd dat steun die wordt aangevraagd in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, binnen de werkingssfeer van dat artikel 30 valt.

 

2)

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard moet aldus worden uitgelegd dat het uitgesloten is dat steun die door een onderneming in moeilijkheden in de zin van artikel 2, punt 14, van verordening nr. 702/2014 wordt aangevraagd op grond van verordening nr. 1305/2013 in verband met een microreservaat dat is ingesteld in een bos ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147, op grond van verordening nr. 702/2014 met de interne markt verenigbaar wordt verklaard.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Lets.