ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

20 april 2023 ( *1 )

„Beroep tot nietigverklaring – Uitvoeringsbesluit C(2020) 8797 – Autorisatie voor bepaalde vormen van gebruik van chroomtrioxide – Verordening (EG) nr. 1907/2006 – Registratie en beoordeling van en autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen – Artikel 60 – Verlening van autorisaties – Verplichting om aan te tonen dat de sociaaleconomische voordelen zwaarder wegen dan het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van de stof en er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken zijn – Artikel 62 – Autorisatieaanvragen – Artikel 64 – Procedure voor de vaststelling van autorisatiebesluiten”

In zaak C‑144/21,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 5 maart 2021,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door C. Ionescu Dima, M. Menegatti en L. Visaggio als gemachtigden,

verzoeker,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lindenthal en K. Mifsud-Bonnici als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door:

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door W. Broere, M. Heikkilä en T. Zbihlej als gemachtigden,

interveniënt,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, L. S. Rossi, J.‑C. Bonichot (rapporteur), S. Rodin en O. Spineanu-Matei, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 oktober 2022,

het navolgende

Arrest

1

Het Europees Parlement verzoekt het Hof om nietigverklaring van artikel 1, leden 1 en 5, alsmede de artikelen 2 tot en met 5, 7, 9 en 10 van uitvoeringsbesluit C(2020) 8797 van de Commissie van 18 december 2020 tot gedeeltelijke verlening van een autorisatie voor bepaalde vormen van gebruik van chroomtrioxide krachtens verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (Chemservice GmbH e.a.) (hierna: „bestreden besluit”), voor zover deze artikelen betrekking hebben op de autorisaties voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 en voor gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de toepassingen 2, 4 en 5.

Toepasselijke bepalingen

2

In de overwegingen 1, 8, 12, 22, 69, 70, 72, 73, 77, 82 en 119 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (PB 2008, L 353, blz. 1) (hierna: „Reach-verordening”), staat te lezen:

„(1)

Deze verordening dient een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu te waarborgen, alsmede het vrije verkeer van stoffen als zodanig, in [mengsels] of voorwerpen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten. Deze verordening dient ook de ontwikkeling van alternatieve beoordelingsmethoden voor gevaren van stoffen te bevorderen.

[…]

(8)

Er moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de verordening voor de kleine en middelgrote ondernemingen en elke discriminatie jegens deze bedrijven moet worden vermeden.

[…]

(12)

Een belangrijk doel van het bij deze verordening op te richten nieuwe systeem is te bevorderen en in sommige gevallen ervoor te zorgen dat risicovolle stoffen uiteindelijk worden vervangen door minder gevaarlijke stoffen of technieken wanneer geschikte economisch en technisch haalbare alternatieven voorhanden zijn. […]

[…]

(22)

Doel van de autorisatiebepalingen is te zorgen voor de goede werking van de interne markt, en tegelijk te voorzien in een degelijke controle van de risico’s van zeer risicovolle stoffen. De [Europese] Commissie verleent autorisaties voor het in de handel brengen en gebruiken als de risico’s van het gebruik ervan afdoende beheerst zijn, wanneer dit mogelijk is, of als het gebruik uit sociaaleconomisch oogpunt gerechtvaardigd kan worden en er geen geschikte economisch en technisch haalbare alternatieven beschikbaar zijn.

[…]

(69)

Teneinde een voldoende hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens, met aandacht voor relevante bevolkingsgroepen en mogelijk voor bepaalde kwetsbare deelpopulaties, alsmede voor het milieu te waarborgen, moet conform het voorzorgbeginsel zorgvuldig aandacht besteed worden aan zeer risicovolle stoffen. Een autorisatie moet worden verleend wanneer de natuurlijke of rechtspersonen die de autorisatie aanvragen aantonen dat de risico’s [die het gebruik van de stof met zich meebrengt] voor de gezondheid van de mens en voor het milieu […] afdoende [worden] beheerst. Zo niet, dan kan het gebruik nog altijd worden toegestaan indien wordt aangetoond dat de sociaaleconomische voordelen van dit gebruik zwaarder wegen dan de risico’s ervan of dat er geen geschikte economisch en technisch haalbare alternatieve stoffen of technieken zijn. Gelet op de goede werking van de interne markt is het passend dat de Commissie de autorisatie-instantie is.

(70)

Negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu van stoffen van zeer ernstige zorg moeten worden voorkomen door het toepassen van gepaste risicobeheersmaatregelen om te bewerkstelligen dat alle risico’s bij het gebruik van een stof op adequate wijze worden beheerd, en om deze stoffen geleidelijk door een geschikte veiligere stof te vervangen. Risicobeheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat bij het produceren, op de markt brengen en het toepassen van stoffen de blootstelling aan deze stoffen, met inbegrip van lozingen, emissies en verliezen, gedurende de hele levenscyclus onder de drempel ligt, waarboven nadelige effecten kunnen optreden. Voor alle stoffen waarvoor een vergunning is verstrekt, en voor elke andere stof waarvoor het niet mogelijk is een veilig blootstellingsniveau vast te stellen, moeten altijd maatregelen worden genomen om, voor zover technisch en praktisch mogelijk, de blootstelling en de emissies tot een minimum te beperken om de kans op nadelige effecten te minimaliseren. Elk chemisch veiligheidsrapport moet maatregelen voor afdoende beheersing bevatten. Deze maatregelen moeten worden uitgevoerd en, waar passend, worden aanbevolen aan
andere partijen verderop in de toeleveringsketen.

[…]

(72)

Ter ondersteuning van de beoogde uiteindelijke vervanging van zeer risicovolle stoffen door geschikte alternatieve stoffen of technologieën, moeten alle autorisatieaanvragers een analyse verstrekken van alternatieven, waarin wordt ingegaan op hun risico’s en de technische en economische haalbaarheid van hun vervanging, met inbegrip van informatie over elk onderzoek en ontwikkeling waarmee de aanvrager bezig is of van plan is te starten. Autorisaties moeten voorts gebonden zijn aan herbeoordeling binnen een bepaalde termijn, die per geval moet worden bepaald en normaliter afhankelijk gesteld moet zijn van voorwaarden, waaronder monitoring.

(73)

Vervanging van een stof als zodanig, in een [mengsel] of een voorwerp is noodzakelijk indien het produceren, gebruiken of op de markt brengen van die stof een onaanvaardbaar risico voor de menselijke gezondheid of het milieu oplevert, rekening houdend met de beschikbaarheid van geschikte veiligere alternatieve stoffen en technologieën, en met de sociaaleconomische voordelen van het gebruik van de stof met een onaanvaardbaar risico.

[…]

(77)

Omwille van de werkbaarheid en de uitvoerbaarheid voor zowel de natuurlijke of rechtspersonen, die de dossiers voor de aanvragen moeten opstellen en passende risicobeheersmaatregelen moeten nemen, als de instanties, die de autorisatieaanvragen moeten behandelen, is het beter slechts een beperkt aantal stoffen tegelijk aan de autorisatieprocedure te onderwerpen, realistische termijnen voor de aanvragen te stellen en bepaalde soorten gebruik vrij te stellen. Stoffen waarvan is vastgesteld dat zij aan de autorisatiecriteria voldoen, moeten worden opgenomen in een lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in de autorisatieprocedure te worden opgenomen. Binnen deze lijst moeten de stoffen die op het werkprogramma van het Agentschap staan duidelijk zijn vermeld.

[…]

(82)

Voor een effectief toezicht op en de handhaving van de autorisatieplicht is het nodig dat downstreamgebruikers die profiteren van een aan hun leverancier verleende autorisatie, het Agentschap inlichten over hun gebruik van de stof.

[…]

(119)

De bevoegde instanties in de lidstaten nemen niet alleen deel aan de uitvoering van de Gemeenschapswetgeving, maar moeten, daar zij dicht bij de betrokkenen in de lidstaten staan, ook een rol spelen bij de informatie-uitwisseling over de risico’s van stoffen en de verplichtingen van natuurlijke en rechtspersonen ingevolge de stoffenwetgeving; tegelijk is voor de samenhang en efficiëntie van de communicatie in het algemeen een nauwe samenwerking tussen het Agentschap, de Commissie en de bevoegde instanties in de lidstaten nodig.”

3

Artikel 1 („Doel en toepassingsgebied”) van de Reach-verordening bepaalt in de leden 1 tot en met 3:

„1.   Het doel van deze verordening is een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, inclusief de bevordering van alternatieve beoordelingsmethoden voor gevaren van stoffen, alsmede het vrije verkeer van stoffen op de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten.

2.   In deze verordening worden bepalingen vastgesteld voor stoffen en mengsels in de zin van artikel 3. Deze bepalingen zijn van toepassing op de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van die stoffen als zodanig of in mengsels of voorwerpen, alsmede op het in de handel brengen van mengsels.

3.   Deze verordening is gebaseerd op het beginsel dat fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers ervoor moeten zorgen dat zij stoffen vervaardigen, in de handel brengen of gebruiken die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens of voor het milieu. Zij is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel.”

4

Artikel 3 („Definities”) van deze verordening luidt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

1.

‚stof’: een chemisch element en de verbindingen ervan, zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij de vervaardiging ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit ervan en alle onzuiverheden ten gevolge van het toegepaste procedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;

2.

‚mengsel’: een mengsel of oplossing bestaande uit twee of meer stoffen;

3.

‚voorwerp’: een object waaraan tijdens de productie een speciale vorm, oppervlak of patroon wordt gegeven waardoor zijn functie in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling;

[…]

13.

‚downstreamgebruiker’: elke in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een fabrikant of importeur, die een stof, hetzij als zodanig, hetzij in een mengsel, gebruikt bij zijn industriële activiteiten of beroepsactiviteiten. Distributeurs en consumenten zijn geen downstreamgebruikers. Wederimporteurs die krachtens artikel 2, lid 7, onder c), zijn vrijgesteld, worden als downstreamgebruikers beschouwd;

[…]

18.

‚Agentschap’: het bij deze verordening opgerichte Europees Agentschap;

[…]

24.

‚gebruik’: elke vorm van verwerking, formulering, verbruik, opslag, bewaring, behandeling, overbrenging in recipiënten, overbrenging van de ene recipiënt naar de andere, vermenging, vervaardiging van een voorwerp of elke andere gebruikmaking;

[…]

37.

‚blootstellingsscenario’: de reeks voorwaarden, met inbegrip van operationele voorwaarden en risicobeheersmaatregelen, waarin wordt beschreven hoe de stof wordt vervaardigd of gedurende de levenscyclus wordt gebruikt en hoe de fabrikant of importeur de blootstelling van mens en milieu beheerst of downstreamgebruikers aanbeveelt deze te beheersen. Deze blootstellingsscenario’s kunnen, naargelang het geval, één specifiek proces of gebruik, dan wel meerdere processen of gebruiken betreffen;

38.

‚gebruiks- of blootstellingscategorie’: blootstellingsscenario dat een groot aantal verschillende processen of gebruiken omvat, waarbij tenminste een korte, algemene gebruiksbeschrijving van de processen of toepassingen wordt gegeven;

[…]”

5

Titel VII van de Reach-verordening, die de artikelen 55 tot en met 66 omvat, heeft betrekking op de autorisatie van stoffen die als „zeer zorgwekkend” worden aangemerkt wegens de ernstige en vaak onomkeerbare gevolgen ervan voor de gezondheid van de mens en het milieu.

6

Artikel 55 („Doel van de autorisatie en overwegingen ten aanzien van vervanging”) van de Reach-verordening bepaalt:

„Deze titel heeft tot doel de goede werking van de interne markt te waarborgen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de risico’s van zeer zorgwekkende stoffen naar behoren worden beheerst en dat deze stoffen gestaag worden vervangen door geschikte alternatieve stoffen of technieken, mits die economisch haalbaar en technisch uitvoerbaar zijn. Hiertoe analyseren alle fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers die een autorisatieaanvraag doen of er alternatieven beschikbaar zijn en overwegen zij de risico’s, alsmede de technische en economische haalbaarheid van vervanging.”

7

Artikel 56 („Algemene bepalingen”) van deze verordening bepaalt in lid 1:

„Een fabrikant, importeur of downstreamgebruiker mag een in bijlage XIV opgenomen stof niet voor een bepaald gebruik in de handel brengen of zelf gebruiken, tenzij:

a)

overeenkomstig de artikelen 60 tot en met 64 autorisatie is verleend voor de vormen van gebruik van die stof als zodanig of in een mengsel, of voor de opname van de stof in een voorwerp met het oog waarop de stof in de handel wordt gebracht of hij de stof zelf gebruikt; of

[…]

d)

de in artikel 58, lid 1, onder c), i), bedoelde datum is gehaald en hij 18 maanden voor die datum een aanvraag heeft ingediend, maar nog geen besluit over de autorisatieaanvraag is genomen; of

[…]”

8

Artikel 57 („Stoffen die in bijlage XIV kunnen worden opgenomen”) van de Reach-verordening luidt:

„De volgende stoffen kunnen volgens de procedure van artikel 58 in bijlage XIV worden opgenomen:

a)

stoffen die voldoen aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse kankerverwekkendheid van categorie 1A of 1B overeenkomstig afdeling 3.6, van bijlage I bij verordening (EG) nr. 1272/2008 [van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1)];

b)

stoffen die voldoen aan de criteria voor indeling in de gevarenklasse mutageniteit in geslachtscellen van categorie 1A of 1B overeenkomstig afdeling 3.5, van bijlage I bij verordening [nr. 1272/2008];

[…]”

9

In artikel 58 („Opname van stoffen in bijlage XIV”) van deze verordening is het volgende bepaald:

„1.   Wanneer wordt besloten stoffen als bedoeld in artikel 57 in bijlage XIV op te nemen, wordt dat besluit volgens de in artikel 133, lid 4, bedoelde procedure genomen. In het besluit worden van elke stof de volgende gegevens vermeld:

a)

de identiteit van de stof overeenkomstig punt 2 van bijlage VI;

b)

de in artikel 57 bedoelde intrinsieke eigenschap of eigenschappen van de stof;

c)

overgangsregelingen:

i)

de datum of data vanaf wanneer het in de handel brengen en het gebruik van de stof verboden is, tenzij daarvoor een autorisatie is verleend, hierna ‚de verbodsdatum’ genoemd, waarvoor, naargelang het geval, rekening moet worden gehouden met de voor dat gebruik omschreven productiecyclus;

ii)

een datum of data, ten minste 18 maanden vóór de verbodsdatum of ‑data, waarop aanvragen moeten zijn ontvangen indien de aanvrager de stof wil blijven gebruiken of voor een bepaald gebruik in de handel wil blijven brengen na de verbodsdatum of -data; de voortzetting van het gebruik na de verbodsdatum wordt toegestaan zolang geen besluit over de autorisatieaanvraag is genomen;

[…]

3.   […]

Bij de vaststelling van het aantal stoffen dat in bijlage XIV wordt opgenomen en de in lid 1 vermelde data wordt ook rekening gehouden met de capaciteit van het Agentschap om de aanvragen binnen de gestelde termijn te behandelen. Het Agentschap doet zijn eerste aanbeveling inzake stoffen die met voorrang in bijlage XIV moeten worden opgenomen, uiterlijk op 1 juni 2009. Het Agentschap doet ten minste om de twee jaar verdere aanbevelingen om additionele stoffen in bijlage XIV op te nemen.

[…]”

10

Bij verordening (EU) nr. 348/2013 van de Commissie van 17 april 2013 tot wijziging van bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) (PB 2013, L 108, blz. 1) is chroomtrioxide op grond van zijn intrinsieke eigenschappen in die bijlage opgenomen als kankerverwekkende stof van categorie 1A en mutagene stof van categorie 1B.

11

Artikel 60 („Verlening van autorisaties”) van de Reach-verordening is als volgt verwoord:

„1.   De Commissie is verantwoordelijk voor het nemen van besluiten over autorisatieaanvragen overeenkomstig deze titel.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 3 wordt een autorisatie verleend indien het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van een stof als gevolg van de in bijlage XIV vermelde intrinsieke eigenschappen afdoende wordt beheerst overeenkomstig bijlage I, punt 6.4, en overeenkomstig de documentatie in het chemischeveiligheidsrapport van de aanvrager, waarbij rekening wordt gehouden met het advies van het Comité risicobeoordeling zoals bedoeld in artikel 64, lid 4 onder a). Bij het verlenen van autorisatie, en onder alle daarin vermelde voorwaarden, houdt de Commissie rekening met alle lozingen, emissies en verliezen, met inbegrip van risico’s als gevolg van diffuus of wijdverbreid gebruik, die op het tijdstip van het besluit bekend zijn.

[…]

4.   Indien krachtens lid 2 geen autorisatie kan worden verleend, of in geval van in lid 3 bedoelde stoffen, kan een autorisatie alleen worden verleend wanneer wordt aangetoond dat de sociaaleconomische voordelen zwaarder wegen dan het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van de stof en er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken zijn. Hierover wordt besloten nadat de volgende elementen zijn overwogen en rekening is gehouden met de adviezen van het Comité risicobeoordeling en Comité sociaaleconomische analyse zoals vermeld in artikel 64, lid 4, onder a) en b):

a)

het risico dat het gebruik van de stof met zich meebrengt, met inbegrip van de geschiktheid en de doeltreffendheid van de voorgestelde risicobeheersmaatregelen;

b)

de sociaaleconomische voordelen van het gebruik van de stof en de sociaaleconomische gevolgen van de weigering om een autorisatie te verlenen die de aanvrager of andere belanghebbende partijen aantonen;

c)

de door de aanvrager krachtens artikel 62, lid 4, onder e) ingediende analyse van de alternatieven of een eventueel door de aanvrager voorgelegd vervangingsplan krachtens artikel 62, lid 4, onder f), en eventuele krachtens artikel 64, lid 2, ingediende bijdragen van derden;

d)

de beschikbare informatie over de risico’s voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van eventuele alternatieve stoffen of technieken.

5.   Bij haar beoordeling van de vraag of er geschikte alternatieve stoffen of technieken beschikbaar zijn, houdt de Commissie rekening met alle relevante aspecten, met inbegrip van:

a)

de vraag of de overschakeling op alternatieven leidt tot verlaging van het algehele risico voor de gezondheid van de mens en het milieu, rekening houdend met de geschiktheid en de doeltreffendheid van risicobeheersmaatregelen;

b)

de vraag of alternatieven voor de aanvrager technisch en economisch haalbaar zijn.

[…]

7.   Een autorisatie wordt uitsluitend verleend indien de aanvraag in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 62.

[…]”

12

Artikel 62 („Autorisatieaanvragen”) van deze verordening bepaalt in lid 4:

„Een autorisatieaanvraag bevat de volgende informatie:

a)

de identiteit van de stoffen, overeenkomstig punt 2 van bijlage VI;

b)

de naam en de contactgegevens van de persoon of personen die de aanvraag indienen;

c)

een verzoek om verlening van een autorisatie, met vermelding van de vormen van gebruik waarvoor de autorisatie wordt aangevraagd, die in voorkomend geval het gebruik van de stof in mengsels en/of de opname van de stof in voorwerpen omvatten;

d)

een chemischeveiligheidsrapport overeenkomstig bijlage I waarin de risico’s voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu van het gebruik van de stoffen als gevolg van de in bijlage XIV vermelde intrinsieke eigenschappen aan de orde komen, tenzij dit verslag reeds ten behoeve van de registratie is ingediend;

e)

een analyse van de alternatieven waarin de risico’s van die alternatieven en de technische en economische haalbaarheid van vervanging worden beoordeeld, met inbegrip, waar passend, van informatie over alle relevante door de aanvrager uitgevoerde onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten;

f)

indien uit de onder e) bedoelde analyse blijkt dat er, rekening houdend met de in artikel 60, lid 5, genoemde elementen, geschikte alternatieven beschikbaar zijn, dient hij een vervangingsplan in, met inbegrip van een tijdschema voor voorgestelde acties van de aanvrager.”

13

In artikel 64 („Procedure voor besluiten over autorisaties”) van die verordening is bepaald:

„1.   Het Agentschap bevestigt de ontvangstdatum van de aanvraag. Het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het Agentschap brengen binnen tien maanden na de ontvangstdatum van de aanvraag hun ontwerpadviezen uit.

2.   Het Agentschap stelt, met inachtneming van de artikelen 118 en 119 inzake toegang tot informatie, op zijn website algemene informatie beschikbaar over het gebruik waarvoor aanvragen zijn ontvangen en over herbeoordelingen van autorisaties, en vermeldt daarbij de uiterste termijn waarbinnen belanghebbende derden informatie over alternatieve stoffen of technieken kunnen indienen.

3.   Bij de opstelling van hun adviezen controleren de in lid 1 genoemde comités eerst of de aanvraag alle in artikel 62 vermelde informatie bevat die voor de bevoegdheid van het comité van belang is. Zo nodig richten de comités in onderling overleg een gezamenlijk verzoek aan de aanvrager om nadere informatie om de aanvraag in overeenstemming te brengen met de eisen van artikel 62. Het Comité sociaaleconomische analyse kan, indien het dat noodzakelijk acht, de aanvrager ertoe verplichten dan wel een derde verzoeken binnen de gestelde termijn aanvullende informatie over mogelijke alternatieve stoffen of technologieën in te dienen. Elk comité houdt tevens rekening met informatie die door derden is verstrekt.

4.   De ontwerpadviezen omvatten de volgende elementen:

a)

Comité risicobeoordeling: een beoordeling van het risico voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu van de in de aanvraag beschreven vormen van gebruik van de stof, met inbegrip van de geschiktheid en de doeltreffendheid van de risicobeheersmaatregelen, en, indien relevant, een beoordeling van de risico’s die aan de mogelijke alternatieven verbonden zijn;

b)

Comité sociaaleconomische analyse: een beoordeling van de sociaaleconomische factoren, alsmede van de beschikbaarheid, geschiktheid en technische haalbaarheid van alternatieven, in verband met de in de aanvraag beschreven vormen van gebruik van de stof, indien de aanvraag overeenkomstig artikel 62 wordt ingediend, en van de bijdragen van elke derde partij, conform lid 2 van dit artikel.

[…]

8.   De Commissie stelt binnen drie maanden na ontvangst van de adviezen van het Agentschap een ontwerpbesluit betreffende de autorisatie op. Het uiteindelijke besluit tot verlening of weigering van de autorisatie wordt vastgesteld volgens de in artikel 133, lid 3, bedoelde procedure.

[…]”

14

Bijlage I („Algemene bepalingen voor de beoordeling van stoffen en de opstelling van chemischeveiligheidsrapporten”) bij de Reach-verordening bevat een afdeling 5 („Beoordeling van de blootstelling”) waarin wordt gepreciseerd dat deze beoordeling in twee stappen plaatsvindt. Wat betreft de tweede stap, namelijk de „schatting van de blootstelling”, bepaalt punt 5.2.4 als volgt:

„Het blootstellingsniveau dient te worden geraamd voor alle menselijke populaties (werknemers, consumenten en mensen die indirect via het milieu kunnen worden blootgesteld) […]. Bij de schatting van de blootstelling wordt met name rekening gehouden met:

op de juiste wijze gemeten representatieve blootstellingsgegevens,

[…]”

Aan het geding ten grondslag liggende feiten

15

Wegens zijn kankerverwekkende en toxische eigenschappen is chroomtrioxide opgenomen als „zeer zorgwekkende stof” in bijlage XIV bij de Reach-verordening. Voor het gebruik van deze stof is krachtens artikel 56, lid 1, onder a), van deze verordening een autorisatie vereist.

16

In 2015 hebben Lanxess Deutschland GmbH en andere marktdeelnemers (hierna: „aanvragers”) een autorisatieaanvraag ingediend voor zes categorieën gebruik van chroomtrioxide.

17

De zes gebruikscategorieën waarvoor de autorisatie is aangevraagd, zijn: vormen van gebruik voor de formulering van mengsels („categorie 1”); voor functioneel verchromen („categorie 2”); voor decoratief functioneel verchromen („categorie 3”); voor oppervlaktebehandeling in de lucht- en ruimtevaartindustrie (die geen verband houdt met functioneel verchromen of decoratief functioneel verchromen) („categorie 4”); voor oppervlaktebehandeling binnen de architectuur-, automobiel‑, metaal- en algemene technische industriesector [met uitzondering van de passivering van vertind staal (elektrolytische vertinning – ETP)] (die geen verband houdt met functioneel verchromen of decoratief functioneel verchromen) („categorie 5”), en voor passivering van vertind staal (elektrolytische vertinning – ETP) („categorie 6”).

18

De adviezen die het Comité risicobeoordeling (hierna: „RAC”) en het Comité sociaaleconomische analyse (hierna: „SEAC”) overeenkomstig artikel 64 van de Reach-verordening hebben uitgebracht, zijn in september 2016 bekendgemaakt.

19

Op 27 maart 2019 heeft het Parlement een resolutie aangenomen waarin het zich verzette tegen een eerste ontwerpbesluit. In wezen was het bezwaar van het Parlement gebaseerd op het feit dat de door de aanvragers verstrekte informatie ernstige lacunes vertoonde en dat dus niet correct kon worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor het verlenen van een autorisatie, met name het al dan niet beschikbaar zijn van veiligere alternatieven, was voldaan. Volgens het advies van het Parlement gold dit temeer daar de beschrijving van de beoogde vormen van gebruik van de betrokken stof zo algemeen was dat de autorisatie een uiterst breed toepassingsgebied had. In dit verband was het Parlement ook van mening dat de aanpak van de Commissie die erin bestond de lacunes in de aanvraag te verhelpen door de aanvragers te verzoeken de ontbrekende gegevens in het onderzoeksverslag te verstrekken, niet in overeenstemming was met het arrest van het Gerecht van 7 maart 2019, Zweden/Commissie (T‑837/16, EU:T:2019:144).

20

Naar aanleiding van de resolutie van het Parlement heeft de Commissie categorie 3 (decoratief functioneel verchromen) van het toepassingsgebied van haar ontwerpbesluit uitgesloten. Voor het overige heeft de Commissie haar oorspronkelijke benadering gehandhaafd, dat wil zeggen om de autorisatie wel te verlenen maar alleen onder bepaalde voorwaarden en beperkingen.

21

Op 18 december 2020 heeft de Commissie het bestreden besluit vastgesteld.

Bestreden besluit

22

In overweging 8 van het bestreden besluit heeft de Commissie opgemerkt dat voor chroomtrioxide alleen op grond van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening een autorisatie kon worden verleend.

23

In de overwegingen 9 tot en met 15 heeft de Commissie de eerste van de twee voorwaarden van deze bepaling geanalyseerd, namelijk dat de sociaaleconomische voordelen zwaarder wegen dan het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van de stof.

24

In het bijzonder de overwegingen 10 tot en met 12 en 15 luiden als volgt:

„(10)

Met betrekking tot de gebruikscategorieën 1, 2, 4 en 5 constateerde het RAC tevens dat er grote onzekerheid bestaat over de blootstelling van werknemers wegens de beperkte beschikbaarheid van gemeten blootstellingsgegevens. Het RAC was voorts van oordeel dat een aanhoudend gebrek aan contextuele informatie het moeilijk heeft gemaakt om een verband te leggen tussen de operationele voorwaarden en de risicobeheersmaatregelen die in de aanvraag worden beschreven, en de blootstellingsniveaus die er zouden zijn voor specifieke taken en locaties, zodat het RAC geen verdere beoordeling kan uitvoeren. Deze onzekerheden hebben betrekking op de betrouwbaarheid en de representativiteit van de blootstellingsgegevens en op het verband hiervan met de bestaande specifieke risicobeheersmaatregelen, in het bijzonder voor gebruikscategorie 4, waarvoor de aanvraag niet alleen betrekking heeft op onderdompeling in een bad, maar ook op diverse bewerkingen zoals spuiten, lamineren, borstelen en mechanische bewerkingen, met dien verstande dat de aanvragers de gecombineerde blootstelling met betrekking tot al die taken niet volledig hebben kunnen beoordelen. De Commissie merkt evenwel op dat deze onzekerheden het SEAC er niet van hebben weerhouden de aanvraag verder te onderzoeken.

(11)

Met betrekking tot de gebruikscategorieën 1, 2, 4 en 5 constateerde het RAC bovendien dat er ook onzekerheid bestaat over de beoordeling van de blootstelling van de algemene bevolking aan de stof via het milieu op lokaal niveau, met name wat het vrijkomen van chroom (VI) via afvalwater betreft. Dit is van groot belang voor de orale blootstelling via drinkwater. Het RAC was echter van mening dat de beoordeling van de risico’s voor de algemene bevolking via het milieu volstond om een verdere analyse door het SEAC te rechtvaardigen en heeft daarbij opgemerkt dat de aanpak van de aanvragers gebaseerd was op veronderstellingen die de risico’s voor de algemene bevolking waarschijnlijk overschatten. Plaatselijke blootstelling is weliswaar door de aanvragers onderzocht, maar werd niet relevant geacht omdat chroom (VI) zich in de meeste milieuomstandigheden snel omzet in niet-kankerverwekkend chroom (III).

(12)

In zijn adviezen over de gebruikscategorieën 1, 2, 4 en 5 heeft het RAC, vanwege de onzekerheid over de beoordeling van de risico’s voor werknemers en de algemene bevolking via het milieu, aanbevolen bijkomende voorwaarden en bewakingsmaatregelen op te leggen. Na de beoordeling van het RAC te hebben geanalyseerd, heeft de Commissie zich hierbij aangesloten.

[…]

(15)

In zijn adviezen over de in de aanvraag beschreven gebruikscategorieën 1, 2, 4, 5 en 6 van chroomtrioxide heeft het SEAC geconcludeerd dat de totale sociaaleconomische voordelen die voortvloeien uit elk van deze gebruikscategorieën groter zijn dan het risico ervan voor de gezondheid van de mens. […] Met betrekking tot de gebruikscategorieën 2, 4, 5 en 6, meende het SEAC dat de sociaaleconomische voordelen van het gebruik van de stof, bepaald op basis van een raming van de winstderving of de sociale kosten als gevolg van het banenverlies alleen, duidelijk zwaarder wegen dan de in geld uitgedrukte gevolgen voor de menselijke gezondheid, die zijn berekend op basis van een worstcasescenario. […]”

25

In de overwegingen 16 tot en met 24 van het bestreden besluit heeft de Commissie de tweede van de in artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening gestelde voorwaarden voor de verlening van een autorisatie onderzocht, te weten het ontbreken van geschikte alternatieve stoffen of technieken.

26

In de overwegingen 18 tot en met 20 en 22 staat met name te lezen:

„(18)

In zijn adviezen over de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 heeft het SEAC geoordeeld dat er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken zijn. Gezien de grote verscheidenheid van de aangevraagde vormen van gebruik heeft het SEAC echter niet kunnen uitsluiten dat er onzekerheden bestaan over de technische haalbaarheid van alternatieven voor een beperkt aantal specifieke vormen van gebruik die in de gebruiksbeschrijvingen zijn opgenomen. De Commissie is het eens met de beoordeling van het SEAC.

(19)

De beschrijving van de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 moet verder worden verfijnd door deze af te stemmen op de conclusies van de analyse van de alternatieven zoals die zijn voorgesteld in de aanvraag en beoordeeld door het SEAC, zodat de autorisatie alleen betrekking heeft op die gebruikscategorieën waarvoor geen geschikte alternatieven beschikbaar zijn. De Commissie is van mening dat de aanvragers aan hun bewijslast hebben voldaan door aan te tonen dat er geen geschikte alternatieven bestaan voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5, maar alleen wat betreft dat beperkte toepassingsgebied van de gebruikscategorieën.

(20)

De beschrijving van de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 moet derhalve nog worden verfijnd door te verwijzen naar de gebruikscategorieën waarbij een van de hieronder vermelde essentiële functies noodzakelijk is voor het beoogde gebruik […].

[…]

(22)

Voorts heeft de Commissie nota genomen van de complexiteit van de toeleveringsketens die bij het aangevraagde gebruik betrokken zijn, de tijd en de investeringen die nodig zijn om een mogelijk alternatief toe te passen, alsook de tijd die nodig is voor de industrialisering ervan en voor de kwalificatie van de daaruit voortkomende producten in de toeleveringsketens. Na bestudering van de beoordeling van het SEAC en rekening houdend met al het bovenstaande, was de Commissie het eens was met de conclusie dat er geen geschikte alternatieve stoffen of technologieën waren voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5.”

27

Verder luiden de overwegingen 26 en 27 als volgt:

„(26)

De Commissie heeft haar beoordeling gebaseerd op alle relevante, momenteel beschikbare wetenschappelijke gegevens, zoals beoordeeld door het RAC, en heeft haar conclusies gebaseerd op het bestaan van voldoende bewijs om tot die conclusie te komen. Aanvullende wetenschappelijke gegevens zouden haar niettemin in staat stellen haar beoordeling in de toekomst op een meer solide of bredere basis uit te voeren. Daarom moet worden verlangd dat aanvullende informatie over de blootstelling en de emissies wordt overgelegd.

(27)

Om de uitvoering van dit besluit met betrekking tot de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 te vergemakkelijken, moet bovendien van de downstreamgebruikers van door de autorisatiehouders geleverde stoffen worden verlangd dat zij in de mededeling aan ECHA overeenkomstig artikel 66, lid 1, van de verordening (EG) nr. 1907/2006 een toelichting opnemen over de in artikel 1, lid 1, van dit besluit genoemde essentiële functies die noodzakelijk zijn voor het gebruik ervan door hen, met inbegrip van een rechtvaardiging waarom zij noodzakelijk zijn voor dat gebruik.”

28

Artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit staat de vijf aangevraagde gebruikscategorieën van chroomtrioxide toe binnen de daarin gestelde grenzen:

gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de gebruikscategorieën 2, 4, 5 en 6;

gebruikscategorie 2 in verband met het functioneel verchromen waarbij een van de volgende essentiële functies noodzakelijk is voor het voorgenomen gebruik: slijtvastheid, hardheid, laagdikte, corrosiebestendigheid, wrijvingscoëfficiënt of effect op de oppervlaktemorfologie;

gebruikscategorie 4 in verband met oppervlaktebehandeling voor toepassingen in de lucht- en ruimtevaartindustrie die geen verband houdt met functioneel verchromen of decoratief functioneel verchromen waarbij een van de volgende essentiële functies noodzakelijk is voor het voorgenomen gebruik: corrosiebestendigheid, actieve corrosieremming, chemische bestendigheid, hardheid, vergroting van de hechtkracht (hechting op de volgende coating of verf), temperatuurbestendigheid, bestendigheid tegen broos worden, slijtvastheid, oppervlakte-eigenschappen die afzetting van organismen belemmeren, laagdikte, flexibiliteit en soortelijke weerstand;

gebruikscategorie 5 in verband met oppervlaktebehandeling voor toepassingen binnen de architectuur-, automobiel-, metaal- en algemene technische industriesector die geen verband houdt met functioneel verchromen of decoratief functioneel verchromen met uitzondering van de passivering van vertind staal (elektrolytische vertinning – ETP) indien een van de volgende essentiële functies noodzakelijk is voor het voorgenomen gebruik: corrosiebestendigheid, actieve corrosieremming, laagdikte, vochtigheidsbestendigheid, vergroting van de hechtkracht (hechting op de volgende coating of verf), soortelijke weerstand, chemische bestendigheid, slijtvastheid, elektrische geleidbaarheid, compatibiliteit met het substraat, (thermo)optische eigenschappen (uiterlijk), hittebestendigheid, voedselveiligheid, coatingspanning, elektrische isolatie of afzettingssnelheid;

gebruikscategorie 6 in verband met de passivering van vertind staal (ETP).

29

Artikel 2, lid 2, van dit besluit bepaalt:

„De houders van de autorisatie stellen specifieke blootstellingsscenario’s op voor de specifieke processen, bewerkingen en taken (met inbegrip van geautomatiseerde/manuele systemen en open/gesloten systemen en combinaties daarvan) en beschrijven voor elk afzonderlijk scenario de risicobeheersmaatregelen en de operationele voorwaarden ter beheersing van de blootstelling van werknemers aan chroom (VI) en de emissies ervan in het milieu, die representatief zijn voor alle locaties waar de toegestane vormen van gebruik plaatsvinden. De blootstellingsscenario’s bevatten informatie over de blootstellingsniveaus die voortvloeien uit de toepassing van deze risicobeheersmaatregelen en operationele omstandigheden.

De houders van de autorisatie selecteren de in de blootstellingsscenario’s beschreven risicobeheersmaatregelen overeenkomstig artikel 5 van richtlijn 2004/37/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene, mutagene of reprotoxische agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB 2004, L 158, blz. 50)]. De houders van de autorisatie documenteren en motiveren de keuze van de risicobeheersmaatregelen en stellen de desbetreffende documenten op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een toegestane vorm van gebruik plaatsvindt.”

30

Artikel 5 van het bestreden besluit bepaalt dat downstreamgebruikers, wat de autorisatie voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 betreft, in de mededeling aan ECHA overeenkomstig artikel 66, lid 1, van de Reach-verordening een toelichting moeten opnemen van de essentiële functies van chroomtrioxide die in artikel 1, lid 1, zijn opgesomd en noodzakelijk zijn voor het gebruik dat zij ervan maken, met inbegrip van een rechtvaardiging waarom die essentiële functies voor dat gebruik noodzakelijk zijn.

Conclusies van partijen en procedure bij het Hof

31

Het Parlement verzoekt het Hof:

artikel 1, leden 1 en 5, alsmede de artikelen 2 tot en met 5, 7, 9 en 10 van het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover zij zien op de autorisaties voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5, en gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5;

subsidiair, het bestreden besluit nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

32

De Commissie verzoekt het Hof:

primair het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit te verwerpen;

subsidiair, het beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit in zijn geheel te verwerpen;

in geval van nietigverklaring van het bestreden besluit door het Hof te gelasten dat de gevolgen van het bestreden besluit worden gehandhaafd;

het Parlement te verwijzen in de kosten.

33

Bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 mei 2021, heeft ECHA op grond van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 130 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof een verzoek tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie gedaan. Bij beschikking van 17 september 2021 heeft de president van het Hof dit verzoek toegewezen.

34

ECHA heeft een memorie in interventie ingediend ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

Vordering tot nietigverklaring

Ontvankelijkheid van de vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring

35

Primair verzoekt het Parlement het Hof artikel 1, leden 1 en 5, alsmede de artikelen 2 tot en met 5, 7, 9 en 10 van het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover zij betrekking hebben op de autorisaties voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5, en gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5.

36

Volgens vaste rechtspraak van het Hof is gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling van de Unie slechts mogelijk wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de handeling. In dit verband heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat aan dit vereiste van scheidbaarheid niet is voldaan wanneer de gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling tot gevolg zou hebben dat de kern van het niet nietig verklaarde deel van die handeling wordt gewijzigd (zie in die zin arrest van 9 november 2017, SolarWorld/Raad, C‑205/16 P, EU:C:2017:840, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

In casu bestaat het bestreden besluit uit een verzameling van autorisaties voor afzonderlijke gebruikscategorieën van chroomtrioxide en strekken de primaire vorderingen van het Parlement enkel tot nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de autorisaties voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 en voor gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor die toepassingen.

38

Bijgevolg zou de eventuele nietigverklaring van de bij het bestreden besluit voor die gebruikscategorieën verleende autorisatie geen gevolgen hebben voor de autorisatie die voor de andere gebruikscategorieën is verleend en dus niet de kern van het niet nietig verklaarde deel van dat besluit wijzigen.

39

In die omstandigheden zien de door het Parlement ingestelde vorderingen tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit op elementen die kunnen worden gescheiden van de rest van dat besluit en zijn die vorderingen dus ontvankelijk.

Ten gronde

Opmerkingen vooraf

40

Er zij aan herinnerd dat de autorisatie van een stof die net als chroomtrioxide in bijlage XIV bij de Reach-verordening is opgenomen, kan worden verleend in twee gevallen, namelijk:

indien overeenkomstig artikel 60, lid 2, van de Reach-verordening het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van een stof afdoende wordt beheerst;

of, indien dat niet het geval is, wanneer overeenkomstig artikel 60, lid 4, van die verordening, wordt aangetoond dat de sociaaleconomische voordelen zwaarder wegen dan het risico van het gebruik van de stof voor de gezondheid van de mens of voor het milieu en er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken zijn.

41

In casu was de Commissie van mening dat het risico van de voorgenomen toepassingen van chroomtrioxide voor de gezondheid van de mens niet afdoende werd beheerst en heeft zij derhalve met een beroep op artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening besloten om bij het bestreden besluit bepaalde vormen van gebruik van deze stof toe te staan.

42

Ter ondersteuning van zijn beroep voert het Parlement één middel aan, namelijk dat de Commissie niet afdoende is nagegaan of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 60, leden 4 en 7, van de Reach-verordening.

43

In dit verband heeft het Hof in de eerste plaats geoordeeld dat uit artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening, gelezen in samenhang met overweging 69 ervan, volgt dat het aan de aanvrager van de autorisatie staat om te bewijzen dat is voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden voor de verlening van de autorisatie (zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Commissie/Zweden, C‑389/19 P, punt 33).

44

In artikel 62, lid 4, van de Reach-verordening staat welke gegevens de aanvrager van een autorisatie bij de indiening van de autorisatieaanvraag moet overleggen. Zo moet deze aanvraag krachtens punt d) van deze bepaling vergezeld gaan van een chemischeveiligheidsrapport, dat overeenkomstig bijlage I bij deze verordening moet worden opgesteld en waarin de risico’s voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van de betrokken stof als gevolg van de in bijlage XIV bij die verordening vermelde intrinsieke eigenschappen aan de orde komen.

45

In het bijzonder blijkt uit punt 5.2.4 van deze bijlage I dat het blootstellingsniveau voor alle menselijke populaties (werknemers, consumenten en mensen die indirect via het milieu aan de stof kunnen worden blootgesteld) in het kader van het chemischeveiligheidsrapport moet worden geraamd op basis van met name „op de juiste wijze gemeten representatieve blootstellingsgegevens”.

46

In de tweede plaats heeft het Hof ook geoordeeld dat bij artikel 60, leden 4 en 5, van de Reach-verordening aan de Commissie wordt opgedragen om na te gaan of daadwerkelijk aan de voorwaarden van artikel 60, lid 4, is voldaan. De Commissie moet de gevraagde autorisatie weigeren wanneer zij na afloop van haar onderzoek en gelet op alle gegevens die door de aanvrager en andere personen zijn verstrekt of door haarzelf zijn verzameld, van mening is dat de aanvrager niet het bewijs aandraagt dat hij dient te leveren (zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Commissie/Zweden, C‑389/19 P, punt 33).

47

De Commissie wordt bij de uitoefening van deze bevoegdheid bijgestaan door ECHA, dat krachtens artikel 64 van de Reach-verordening twee comités heeft – het RAC en het SEAC – die elk advies uitbrengen over de autorisatieaanvraag.

48

Zo bepaalt artikel 64, lid 4, onder a), van deze verordening dat het RAC het „risico voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu van de in de aanvraag beschreven vormen van gebruik van de stof, met inbegrip van de geschiktheid en de doeltreffendheid van de risicobeheersmaatregelen, en, indien relevant, een beoordeling van de risico’s die aan de mogelijke alternatieven verbonden zijn” beoordeelt. Het SEAC moet krachtens artikel 64, lid 4, onder b), van die verordening „een beoordeling [maken] van de sociaaleconomische factoren, alsmede van de beschikbaarheid, geschiktheid en technische haalbaarheid van alternatieven, in verband met de in de aanvraag beschreven vormen van gebruik van de stof, indien de aanvraag overeenkomstig artikel 62 wordt ingediend, en van de bijdragen van elke derde partij, conform lid 2 van dit artikel”.

Eerste onderdeel van het enige middel

– Argumenten van partijen

49

Met het eerste onderdeel van zijn enige middel betoogt het Parlement dat de Commissie artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening heeft geschonden door een autorisatie te verlenen voor het gebruik van een zeer zorgwekkende stof, namelijk chroomtrioxide, zonder eerst het risico voor de gezondheid van de mens als gevolg van deze vormen van gebruik sluitend te hebben beoordeeld. In die omstandigheden kon de Commissie niet waarborgen dat „de sociaaleconomische voordelen zwaarder wegen dan het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van de stof”, zoals die bepaling vereist.

50

Het Parlement herinnert eraan dat artikel 62, lid 4, onder d), van de Reach-verordening voorschrijft dat een autorisatieaanvraag vergezeld gaat van „een chemischeveiligheidsrapport overeenkomstig bijlage I waarin de risico’s voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu van het gebruik van de stoffen […] aan de orde komen”, en dat punt 5.2.4 van deze bijlage bepaalt dat bij de raming van de blootstelling met name rekening wordt gehouden met „op de juiste wijze gemeten representatieve blootstellingsgegevens”.

51

Uit de adviezen van het RAC, waarvan de conclusies in de overwegingen 10 en 11 van het bestreden besluit zijn weergegeven, blijkt dat de door de aanvragers verstrekte informatie voor de gebruikscategorieën 1, 2, 4 en 5 weinig representatief is, gelet op het geringe aantal gemeten blootstellingsgegevens en een onzekere betrouwbaarheid, met name wat de blootstelling van werknemers betreft, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de operationele voorwaarden, de risicobeheersmaatregelen en de blootstellingswaarden voor specifieke taken en locaties.

52

Daarenboven heeft de Commissie, zoals blijkt uit overweging 12 van het bestreden besluit, op de uitdrukkelijke aanbeveling van het RAC besloten om bijkomende voorwaarden en bewakingsmaatregelen op te leggen. Zo worden volgens artikel 2, lid 2, van het bestreden besluit alleen autorisaties verleend op voorwaarde dat de houders ervan in het onderzoeksverslag essentiële gegevens verstrekken, zoals de blootstellingsscenario’s en de daarmee verband houdende risicobeheersmaatregelen, die in de risicobeoordeling ontbreken. Een dergelijke voorwaarde toont aan dat de Commissie niet op betrouwbare en sluitende wijze kon vaststellen dat „de sociaaleconomische voordelen zwaarder wegen dan het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van het gebruik van de stof”.

53

In haar verweerschrift voert de Commissie aan dat elke wetenschappelijke beoordeling per definitie gepaard gaat met onzekerheid. Ondanks de door verzoekster vermelde onzekerheden die reeds in het advies van het RAC zijn vastgesteld en eveneens ten volle zijn erkend in de overwegingen van het bestreden besluit, is de Commissie van mening dat de aanvragers hebben voldaan aan de op hen rustende bewijslast. Zij is de opvatting toegedaan dat zij heeft kunnen beoordelen dat de sociaaleconomische voordelen zwaarder wogen dan de risico’s voor de gezondheid van de mens.

54

Wat in het bijzonder de onzekerheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers betreft, zet de Commissie in de eerste plaats uiteen dat het RAC ondanks het beperkte aantal blootstellingsgegevens in het chemischeveiligheidsrapport meende dat de verstrekte gegevens volstonden om de beoordeling uit te voeren en het SEAC in staat te stellen de voordelen tegen de risico’s af te wegen, zoals in overweging 10 van het bestreden besluit is opgemerkt.

55

In de tweede plaats kan van de aanvragers evenmin worden verwacht dat zij gemeten blootstellingsgegevens verstrekken met betrekking tot meer dan 1500 locaties van downstreamgebruikers. Het aantal dergelijke gebruikers is overigens niet te achterhalen op het tijdstip waarop de autorisatie wordt verleend.

56

In de derde plaats toont het feit dat de relevante blootstellingswaarden van 2 μg/m3 (voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5) en 0,5 μg/m3 (voor gebruikscategorie 1) respectievelijk een vijfde en een twintigste bedragen van de in de Europese Unie bindende waarden voor beroepsmatige blootstelling aan chroom (VI)-verbindingen, die krachtens richtlijn (EU) 2017/2398 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PB 2017, L 345, blz. 87) worden toegepast, aan dat het bestreden besluit de blootstelling helpt verminderen en werknemers beter beschermt. Derhalve strookt het besluit met de doelstellingen van de autorisatie.

57

In de vierde plaats heeft het RAC ook aanvullende voorwaarden en bewakingsmaatregelen aanbevolen die in het bestreden besluit zijn overgenomen en die tot doel hebben de blootstelling op de werkplek verder te verminderen.

58

Gelet op de door het RAC vastgestelde onzekerheden en om de degelijkheid van de risico-batenanalyse te controleren, heeft het SEAC, zoals de Commissie in overweging 15 van het bestreden besluit heeft uiteengezet, zich met name gebaseerd op het worstcasescenario, waaruit dit comité heeft afgeleid dat de voordelen van het voortgezette gebruik van chroomtrioxide zwaarder wogen dan het risico voor de gezondheid van de mens.

59

De Commissie heeft de adviezen van het RAC en het SEAC zorgvuldig bestudeerd en deze volledig, samenhangend en relevant bevonden. Anders dan het Parlement stelt, zijn de in artikel 2, lid 2, van het bestreden besluit gestelde bewakingsvereisten niet bedoeld om „tekortkomingen in de aanvraag” te verhelpen, maar hadden zij tot doel de overlegging van aanvullende gegevens over blootstelling en emissies te bewerkstelligen, overeenkomstig de aanbevelingen in de adviezen van ECHA. Dit vereiste past in de algemene logica van de Reach-verordening, die berust op een beginsel van voortdurende verbetering en specifiek tot doel heeft de kwaliteit van de regelgeving op het gebied van chemische stoffen geleidelijk te verbeteren dankzij de overlegging en voortdurende verbetering van gegevens over stoffen met het oog op regulering.

60

In zijn memorie in interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie voert ECHA aan dat het SEAC rekening heeft gehouden met de nog resterende onzekerheden over de blootstelling van werknemers door uit te gaan van het worstcasescenario, zodat deze onzekerheden niet afdoen aan de conclusie van dat comité dat de sociaaleconomische voordelen van het toegestane gebruik zwaarder wogen dan de risico’s voor de gezondheid van de mens.

– Beoordeling door het Hof

61

Met het eerste onderdeel van het enige middel verwijt het Parlement de Commissie dat zij heeft vastgesteld dat de sociaaleconomische voordelen van de door haar toegestane gebruikscategorieën 1, 2, 4 en 5 van chroomtrioxide zwaarder wegen dan de aan dit gebruik verbonden risico’s voor de menselijke gezondheid, terwijl zij voorafgaand aan die vaststelling niet over een voldoende volledige en betrouwbare beoordeling van die risico’s beschikte.

62

In de eerste plaats heeft het RAC in zijn adviezen, zoals blijkt uit overweging 10 van het bestreden besluit, erop gewezen dat de gegevens over de blootstelling van de werknemers voor alle betrokken toepassingen onbetrouwbaar waren als gevolg van „een overheersend gebrek aan contextuele informatie” over de omstandigheden waaronder zij zijn gemeten.

63

Met name in zijn advies over gebruikscategorie 2 (functionele verchroming) omschreef het RAC dit probleem als volgt: „de grootste onzekerheid komt voort uit het ontbreken van een duidelijk verband tussen de operationele voorwaarden, de risicobeheersmaatregelen en de blootstellingswaarden voor specifieke taken en locaties, welke gegevens de aanvraag correct zouden kunnen onderbouwen. Het RAC beschouwt dit als een belangrijke tekortkoming van de aanvraag, aangezien er tussen de locaties voor verchroming grote verschillen bestaan met betrekking tot bijvoorbeeld de indeling van het gebouw, de omvang en de frequentie van de verchromingswerkzaamheden, de mate van automatisering van het proces, het gebruik van elektrolyse, de omvang van de behandelde onderdelen en de beschikbaarheid van plaatselijke afzuiging, welke parameters gevolgen hebben voor de blootstelling en de risicobeheersmaatregelen die nodig zijn om de blootstelling te beperken.”

64

In de tweede plaats heeft het RAC, zoals de Commissie in overweging 10 van het bestreden besluit zelf heeft erkend, in zijn adviezen vastgesteld dat er grote onzekerheid bestaat over de blootstelling van werknemers, wegens de beperkte beschikbaarheid van gemeten blootstellingsgegevens.

65

Zo werd het aantal potentiële locaties in de Unie waar functioneel verchromen plaatsvindt (gebruikscategorie 2), door de aanvragers op 1590 werd geschat, maar hadden de aanvragers hun beoordeling van de blootstelling gebaseerd op gemeten gegevens van 23 ondernemingen in zeven verschillende landen, dus van minder dan 2 % van de ondernemingen die deze vorm van gebruik toepassen. Ook werd het aantal locaties in de Unie waar oppervlaktebehandelingen kunnen plaatsvinden (gebruikscategorieën 4 en 5), door de aanvragers op respectievelijk 374 en 515 geraamd, maar hadden de aanvragers hun beoordeling van de blootstelling van werknemers gebaseerd op meetgegevens van 11 ondernemingen – dus van minder dan 3 % van de ondernemingen die deze vormen van gebruik toepassen – en op gegevens die afkomstig waren van studies die grotendeels in West-Europese landen waren verricht.

66

Gelet op de in punt 63 hierboven genoemde grote verschillen, op verscheidene beslissende punten, tussen de locaties voor verchroming, het geringe aantal locaties waaruit de gegevens waarop de aanvragers hun beoordeling hebben gebaseerd afkomstig zijn en het ontbreken van contextuele informatie over de omstandigheden op die locaties, zijn de door de aanvragers verstrekte gegevens over de blootstelling van werknemers niet representatief.

67

Wat in de derde plaats de beoordeling betreft van de risico’s die voortvloeien uit de blootstelling van de algemene bevolking als gevolg van het vrijkomen van de stof in het milieu, betreurde het RAC dat de aanvragers geen beoordeling hadden overgelegd met betrekking tot het vrijkomen van de stof in afvalwater. Zoals vermeld in overweging 11 van het bestreden besluit, achtte dit comité deze lacune echter niet als onoverkomelijk omdat, ten eerste, de risico’s voor de algemene bevolking in de hypothesen van de aanvragers waarschijnlijk worden overschat en, ten tweede, chroom (VI) in de meeste milieuomstandigheden snel wordt omgezet in niet-kankerverwekkend chroom (III).

68

Uit het voorgaande volgt dat de door de aanvragers verstrekte gegevens over de blootstelling van werknemers en de algemene bevolking aan chroomtrioxide als gevolg van de toepassingen waarvoor een autorisatie werd aangevraagd, niet representatief, betrouwbaar of volledig waren. Overigens heeft de Commissie in de overwegingen 10 tot en met 12 van het bestreden besluit zelf erkend dat de beoordeling van deze blootstelling aan chroomtrioxide onzekerheden vertoont.

69

Zoals de Commissie terecht opmerkt, wordt elke wetenschappelijke beoordeling per definitie gekenmerkt door onzekerheden, zodat die beoordeling niet uitsluitend gezag kan hebben wanneer daarin alle onzekerheden volledig zijn weggenomen.

70

De Commissie kan echter alleen een krachtens artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening aangevraagde autorisatie verlenen wanneer daadwerkelijk aan de in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan en zij na een grondig onderzoek en verificatie van een groot aantal substantiële en betrouwbare gegevens vaststelt dat de bestaande onzekerheden ter zake verwaarloosbaar zijn (zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Commissie/Zweden, C‑389/19 P, EU:C:2021:131, punten 33 en 35).

71

Zoals de advocaat-generaal in punt 124 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zijn de onzekerheden over zowel de blootstelling van werknemers als de indirecte blootstelling van de bevolking door het vrijkomen van chroomtrioxide in het milieu noch in het bestreden besluit, noch in de adviezen van het RAC als „verwaarloosbaar” gekwalificeerd. Integendeel, in overweging 10 van dat besluit heeft de Commissie zelf melding gemaakt van „grote onzekerheden” wat betreft de blootstelling van werknemers. Zoals de advocaat-generaal in punt 119 van zijn conclusie tevens heeft opgemerkt, heeft het RAC zelfs geoordeeld dat het ontbreken van een duidelijk verband tussen de operationele voorwaarden (die variëren naargelang van de taken en de locaties), de risicobeheersmaatregelen en de blootstellingswaarden de „grootste onzekerheid” voor de vier betrokken gebruikscategorieën was en dat dit een „duidelijk zwak punt” in de aanvraag was.

72

Voorts zij eraan herinnerd dat chroomtrioxide behoort tot de „zeer zorgwekkende stoffen” waaraan volgens overweging 69 van de Reach-verordening overeenkomstig het voorzorgsbeginsel zorgvuldig aandacht moet worden besteed. Zoals de advocaat-generaal in punt 133 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, zou een benadering waarbij het gebruik van chroomtrioxide kan worden toegestaan op basis van een zeer beperkt aantal gegevens over dat gebruik, kennelijk in strijd zijn met het doel om zorgvuldig aandacht te besteden aan deze stof.

73

De Commissie betwist niettemin het belang van de onzekerheden in de risicobeoordeling en voert in de eerste plaats aan dat van de aanvragers niet kon worden verlangd dat zij blootstellingsgegevens verstrekken over alle locaties waarop de autorisatieaanvraag betrekking heeft, gelet op hun zeer grote aantal. Ter illustratie wijst de Commissie erop dat dit aantal voor gebruikscategorie 2 (functioneel verchromen) meer dan 1500 bedraagt.

74

Het is juist dat – zoals de Commissie benadrukt – de mogelijkheid voor actoren eerder in de toeleveringsketen, doorgaans fabrikanten of importeurs van de stof, om een aanvraag in te dienen voor de gehele toeleveringsketen het voordeel van rationalisering van het autorisatiesysteem heeft, en dat dit voordeel in het gedrang zou komen indien van de aanvragers zou worden verlangd dat zij gegevens verstrekken over alle locaties van de downstreamgebruikers.

75

Evenwel verlangt punt 5.2.4 van bijlage I bij de Reach-verordening dat de aanvrager van de autorisatie „op de juiste wijze gemeten representatieve blootstellingsgegevens” verstrekt.

76

Met betrekking tot het betoog van de Commissie dat het geringe aantal beoordeelde locaties wordt gerechtvaardigd door het zeer grote aantal locaties waarvoor een autorisatie is aangevraagd, zij erop gewezen dat, zoals de advocaat-generaal in punt 134 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de verplichtingen die het gevolg zijn van de op de aanvrager rustende de bewijslast – niet afhankelijk kunnen zijn van het aantal vormen van gebruik waarvoor de autorisatie wordt aangevraagd of van het aantal locaties en ondernemingen waar deze kunnen plaatsvinden. Volgens een dergelijke benadering zouden de risico’s minder streng worden beoordeeld naarmate de aanvraag ruimer is, hetgeen zowel in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling van aanvragers als met de doelstelling om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.

77

In de tweede plaats voert de Commissie aan dat het bestreden besluit de blootstelling aan chroomtrioxide hoe dan ook helpt verminderen door de werknemers beter te beschermen. De relevante blootstellingswaarden voor gebruikers zijn namelijk 2 μg/m3 (voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5) en 0,5 μg/m3 (voor gebruikscategorie 1) respectievelijk een vijfde en een twintigste bedragen van de in de Unie bindende waarden voor beroepsmatige blootstelling aan chroom (VI)-verbindingen die thans krachtens de geldende regeling worden toegepast.

78

Het RAC heeft in zijn adviezen echter aangegeven dat de blootstellingswaarde van 2 μg/m3 slechts een raming van de aanvragers was, dat de beschikbare gegevens wijzen op blootstellingsvariaties, met inbegrip van variaties in grootte van meer dan 2 μg/m3, en dat het „kennelijk niet akkoord [ging] met de door de aanvragers als veilig voorgestelde blootstellingen van 2 μg/m3 Cr (VI)”.

79

Hoe dan ook zou het feit dat de blootstellingswaarden van de werknemers lager zijn dan de maximumwaarden voor blootstelling aan chroom (VI) – in de veronderstelling dat dit is aangetoond – de aanvragers niet kunnen vrijstellen van de verplichting om op basis van betrouwbare en representatieve gegevens een risicobeoordeling uit te voeren die voldoet aan de vereisten van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening, gelezen in samenhang met inzonderheid punt 5.2.4 van bijlage I bij die verordening.

80

In de derde plaats benadrukt de Commissie dat zij rekening heeft gehouden met de onzekerheden van de risicobeoordeling door op aanbeveling van het RAC aanvullende voorwaarden en bewakingsmaatregelen te formuleren om de blootstelling van werknemers aan chroomtrioxide verder te verminderen.

81

In dit verband is het juist dat artikel 2 van het bestreden besluit voorziet in een reeks verplichtingen voor autorisatiehouders en downstreamgebruikers. Zo moeten autorisatiehouders specifieke blootstellingsscenario’s opstellen voor specifieke processen, activiteiten en taken (lid 2); zij moeten de specifieke blootstellingsscenario’s ter beschikking stellen van downstreamgebruikers, die verplicht zijn de in die scenario’s beschreven risicobeheersmaatregelen en operationele voorwaarden onverwijld toe te passen (lid 3); zij moeten de specifieke blootstellingsscenario’s verifiëren en valideren op basis van een analyse van de taken aan de hand van gegevens over de blootstelling en de door downstreamgebruikers gemeten emissies (lid 4). De autorisatiehouders en de downstreamgebruikers moeten bewakingsprogramma’s uitvoeren die representatief zijn voor de operationele omstandigheden en de risicobeheersmaatregelen (lid 6). De downstreamgebruikers moeten de via deze bewakingsprogramma’s verzamelde informatie ter beschikking stellen aan ECHA met het oog op de toezending van deze informatie aan de autorisatiehouders voor de verificatie en validatie van de blootstellingsscenario’s (lid 9).

82

Zoals blijkt uit de in punt 70 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, moet de Commissie evenwel nagaan of daadwerkelijk is voldaan aan de voorwaarden van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening alvorens een autorisatie op grond van die bepaling te verlenen.

83

Hoewel de door de Commissie in artikel 2, lid 2, van het bestreden besluit geformuleerde aanvullende voorwaarden en bewakingsmaatregelen in voorkomend geval de risicoblootstelling van de gebruikers van chroomtrioxide kunnen verminderen, kunnen deze maatregelen de ontoereikendheid van de risicobeoordeling op de datum van vaststelling van dat besluit niet wegnemen.

84

Uit een en ander volgt dat de Commissie bij het bestreden besluit vormen van gebruik van chroomtrioxide heeft toegestaan op basis van een beoordeling van de risico’s van deze stof voor de gezondheid van de mens die te onvolledig was om te voldoen aan de vereisten van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening.

85

Bijgevolg kan het Parlement op goede gronden stellen dat de Commissie niet tot de slotsom kon komen dat de sociaaleconomische voordelen van deze vormen van gebruik zwaarder wegen dan de risico’s ervan voor de menselijke gezondheid.

86

Het eerste onderdeel van het enige middel moet derhalve worden aanvaard.

Tweede onderdeel van het enige middel

– Argumenten van partijen

87

Met het tweede onderdeel van zijn enige middel betoogt het Parlement dat de Commissie tekort is geschoten in haar verplichting om na te gaan of er geen geschikt alternatief voor de toegestane gebruikscategorieën 2, 4 en 5 is, zoals door artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening wordt vereist.

88

Zoals blijkt uit overweging 18 van het bestreden besluit, was de Commissie het immers eens met de conclusie van het SEAC met betrekking tot de gebruikscategorieën 2, 4 en 5, dat dit comité gezien het zeer brede toepassingsgebied van de aangevraagde vormen van gebruik niet kon uitsluiten dat er onzekerheid bestond over de technische haalbaarheid van alternatieven voor een beperkt aantal specifieke vormen van gebruik.

89

Om ervoor te zorgen dat de autorisatie alleen betrekking heeft op vormen van gebruik waarvoor geen geschikt alternatief voorhanden is, heeft de Commissie, zoals blijkt uit de overwegingen 19 en 20 van het bestreden besluit, besloten om het toepassingsgebied van de autorisatie voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 te beperken door een verwijzing op te nemen naar de „essentiële functies die noodzakelijk zijn voor het beoogde gebruik”. Zo bevat dit besluit een lijst van essentiële functies voor elk van deze drie gebruikscategorieën en staat genoemd besluit gebruik van de stof slechts toe indien en voor zover ten minste één van de overeenkomstige essentiële functies noodzakelijk is voor dat gebruik.

90

De Commissie is dan ook van mening dat de aanvragers aan hun bewijslast hebben voldaan door alleen binnen die grenzen aan te tonen dat er geen geschikte alternatieven bestaan voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5.

91

Volgens het Parlement kon de verwijzing naar deze „essentiële functies die noodzakelijk zijn voor het beoogde gebruik” de door de Commissie zelf vastgestelde onzekerheid echter niet wegnemen. Voor het overige heeft het Gerecht uitdrukkelijk geoordeeld dat de mogelijkheid om bepaalde voorwaarden aan een autorisatie te verbinden, zoals bedoeld in artikel 60, lid 8, en lid 9, onder d), van de Reach-verordening, de Commissie niet in staat stelt om tekortkomingen van een door de autorisatieaanvrager ingediende autorisatieaanvraag of analyse van de alternatieven, of tekortkomingen of lacunes in de beoordeling door de Commissie, te verhelpen (zie in die zin arrest van 7 maart 2019, Zweden/Commissie, T‑837/16, EU:T:2019:144, punten 8183).

92

Bovendien heeft de Commissie nagelaten om zelf na te gaan of er geen geschikte alternatieven voorhanden waren, zoals wordt bevestigd in overweging 27 en artikel 5 van het bestreden besluit. Dit artikel verplicht downstreamgebruikers namelijk om in de overeenkomstig artikel 66, lid 1, van de Reach-verordening aan ECHA toegezonden kennisgeving een toelichting op te nemen van de in artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit opgesomde essentiële functionaliteiten die noodzakelijk zijn voor het gebruik ervan, met inbegrip van een motivering van de noodzaak ervan voor dat gebruik.

93

Uit deze verplichting om informatie te verstrekken blijkt volgens het Parlement dat er zelfs binnen de grenzen van de autorisatie die zou zijn beperkt door middel van het vereiste inzake „essentiële functies die noodzakelijk zijn voor het beoogde gebruik”, nog onzekerheid bleef bestaan over de vraag of er geen geschikte alternatieven waren voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5. Krachtens artikel 1, lid 1, juncto artikel 5 van het bestreden besluit rust op de downstreamgebruikers namelijk de taak om de in dat besluit vermelde essentiële functies toe te lichten en te motiveren waarom een van die functies daadwerkelijk noodzakelijk is voor de beoogde gebruiksvormen.

94

Bovendien vormt de opneming van de verwijzing naar „essentiële functies” volgens het Parlement geen echte beperking van het toepassingsgebied van de verleende autorisatie. Aangezien de Commissie in het bestreden besluit niet heeft vastgesteld wanneer en in welke omstandigheden deze „essentiële functies” noodzakelijk zijn voor de betrokken vormen van gebruik, vormt deze verwijzing immers slechts een herhaling van één van de algemene eisen van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening, te weten dat voor de stof alleen een autorisatie kan worden verleend als zij noodzakelijk is voor het beoogde gebruik. Deze beperking is des te zinlozer daar de in artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit opgesomde „essentiële functies” in feite alle functies van chroomtrioxide voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 zijn.

95

In haar verweerschrift betoogt de Commissie dat zij heeft voldaan aan haar verplichting om na te gaan of er geen geschikte alternatieven voor de toegestane vormen van gebruik zijn, zoals door artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening wordt vereist.

96

De Commissie stelt dat zij weliswaar op betrouwbare wijze heeft kunnen vaststellen dat er voor alle toepassingen van de categorieën 2, 4 en 5, zoals omschreven in de aanvraag, geen geschikt alternatief bestond, maar dat dit niet geldt voor elk downstream-gebruik waarop de aanvraag betrekking heeft. Daarom heeft zij de „essentiële functies” van de stof opgesomd die door geen enkel alternatief konden worden vervuld en heeft zij alleen de vormen van gebruik toegestaan waarvoor deze „essentiële functies” noodzakelijk waren.

97

De draagwijdte van het bestreden besluit wordt haars inziens dus beperkt door objectieve criteria, zoals corrosiebestendigheid, hechtkracht en voedselveiligheid, aan de hand waarvan de werkingssfeer ervan kan worden bepaald. Downstreamgebruikers of bevoegde instanties hoeven geenszins een nieuwe beoordeling van de stof of van de alternatieven uit te voeren of deze met elkaar te vergelijken. De noodzaak van de stof voor alle categorieën downstreamgebruik is vastgesteld in het bestreden besluit.

98

Het bestreden besluit is volgens de Commissie dus slechts een gedeeltelijke autorisatie voor de vormen van gebruik van chroomtrioxide waarvoor een autorisatie is aangevraagd, zoals duidelijk blijkt uit artikel 1, leden 2 tot en met 4, van dat besluit. Alle downstreamgebruikers die voornemens zijn de stof waarvoor de autorisatie is verleend te gebruiken moeten aan ECHA melden welk gebruik zij er op grond van de autorisatie van maken en aangeven welke essentiële functie of functies van de stof technisch noodzakelijk is of zijn voor hun activiteiten en uitleggen waarom. De bevoegde instanties, die toegang hebben tot het register van de downstreamgebruikers van ECHA, moeten er krachtens de Reach-verordening voor zorgen dat deze verordening correct wordt uitgevoerd en toegepast.

99

De Commissie wijst erop dat zij niet voor elke downstreamgebruiker of elk product een afzonderlijke beoordeling van de alternatieven verricht, omdat deze taak duizenden, zelfs miljoenen, afzonderlijke beoordelingen zou hebben gevergd, naargelang van de mate van specificiteit; de Reach-verordening vereist dat helemaal niet, ook niet impliciet.

100

Indien het Hof een gedetailleerdere en specifiekere beoordeling zou verlangen van de vormen van downstreamgebruik die onder een autorisatieaanvraag vallen dan thans het geval is, zou bovendien de gehele autorisatieprocedure veel ingewikkelder worden dan die nu al is. Dit vereiste zou ten eerste indruisen tegen de doelstelling van de Reach-verordening om het concurrentievermogen van de industrie in de Unie te vergroten, met name rekening houdend met de mogelijke gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen, zoals in overweging 8 van de Reach-verordening in herinnering wordt gebracht. Ten tweede gaat dit vereiste voorbij aan het feit dat die verordening, zoals in artikel 55 ervan wordt benadrukt, ook tot doel heeft om zeer zorgwekkende stoffen gestaag te vervangen door andere stoffen, nieuwe stoffen in het autorisatiesysteem op te nemen en de reguleringsmaatregelen in de loop der tijd te verfijnen, met name door middel van regelmatige herzieningen van de verleende autorisaties.

101

Ten derde zou een strengere opvatting van de beoordeling van geschikte alternatieven de administratieve capaciteit van ECHA te boven gaan en ertoe leiden dat het aantal autorisatieplichtige stoffen moet worden beperkt. Artikel 58, lid 3, van de Reach-verordening bepaalt overigens uitdrukkelijk dat „[b]ij de vaststelling van het aantal stoffen dat in bijlage XIV wordt opgenomen en de in lid 1 vermelde data […] ook rekening [wordt] gehouden met de capaciteit van [ECHA] om de aanvragen binnen de gestelde termijn te behandelen”. Een groter aantal beoordelingen van de alternatieven zou tot gevolg hebben dat er geen nieuwe zeer zorgwekkende stoffen meer worden aangewezen, wat leidt tot overregulering van een klein aantal stoffen. Dit zou leiden tot de vervanging van sommige stoffen door andere die minder gereguleerd en minder bekend zijn en waarover minder gegevens bestaan, en zou de vervanging van zeer zorgwekkende stoffen die wel in bijlage XIV bij de Reach-verordening zijn opgenomen, alleen maar versnellen.

102

Ten slotte mag deze verordening volgens de Commissie niet statisch worden uitgelegd. Overeenkomstig het beginsel van geleidelijke ontwikkeling moet de discretionaire beoordeling van de Commissie mettertijd strenger worden. De manier waarop de Commissie en ECHA de beoordeling van autorisatieaanvragen aanpakken, komt voort uit vele jaren ervaring met het beheer van het autorisatiesysteem en berust op een zeer delicaat evenwicht tussen wetenschappelijke en sociaaleconomische overwegingen en op de vele doelstellingen die met de Reach-verordening worden nagestreefd, waarbij steeds de nadruk ligt op de doelstelling om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen.

103

In zijn memorie in interventie benadrukt ECHA dat de Commissie zich niet heeft gebaseerd op enige subjectieve beoordeling van de downstreamgebruikers wat betreft het ontbreken van een geschikt alternatief, aangezien die gebruikers alleen verplicht zijn de toezichthoudende instanties informatie te verstrekken waaruit blijkt dat het gebruik van chroomtrioxide wegens objectieve technische redenen of reguleringsnormen noodzakelijk is.

– Beoordeling door het Hof

104

Met het tweede onderdeel van het enige middel betoogt het Parlement dat de Commissie niet heeft voldaan aan haar verplichting om de tweede voorwaarde van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening voor de toegestane gebruikscategorieën 2, 4 en 5 te onderzoeken, te weten dat er geen geschikt alternatief voor die vormen van gebruik bestaat.

105

In dit verband blijkt uit overweging 12 van de Reach-verordening dat deze voorwaarde beantwoordt aan een belangrijke doelstelling van het bij deze verordening ingevoerde systeem, namelijk het bevorderen en in sommige gevallen ervoor te zorgen dat risicovolle stoffen uiteindelijk worden vervangen door minder gevaarlijke stoffen of technieken wanneer geschikte economisch en technisch haalbare alternatieven voorhanden zijn.

106

Zoals in punt 46 van dit arrest in herinnering is gebracht, wordt bij artikel 60, leden 4 en 5, van de Reach-verordening aan de Commissie opgedragen om na te gaan of die voorwaarde, evenals de eerste voorwaarde van artikel 60, lid 4, van die verordening, daadwerkelijk is vervuld.

107

Tevens zij eraan herinnerd dat de Commissie daartoe wordt bijgestaan door ECHA en in het bijzonder door het SEAC, dat een advies moet uitbrengen over met name de beschikbaarheid, de geschiktheid en de technische haalbaarheid van de alternatieven.

108

In dit geval heeft het SEAC de volgende beoordeling gemaakt met betrekking tot gebruikscategorie 2 en, in vrijwel identieke bewoordingen, gebruikscategorieën 4 en 5:

„De aanvragers hebben een uitgebreide beoordeling van de alternatieven uitgevoerd, vooral wat betreft de technische haalbaarheid.

[…]

Gezien het zeer brede toepassingsgebied van het gebruik waarvoor de autorisatie wordt aangevraagd, kan het SEAC echter niet uitsluiten dat er inderdaad een beperkt aantal toepassingen bestaat waarvoor vervanging reeds mogelijk is of in de nabije toekomst mogelijk zal worden. Het is voor het SEAC onduidelijk wanneer alternatieven voor specifieke toepassingen beschikbaar zouden kunnen komen. Idealiter was aan het SEAC een volledige lijst van alle toepassingen/onderdelen van de [betrokken] gebruikscategorie verstrekt om de reële haalbaarheid van alternatieven te beoordelen en ervoor te zorgen dat vervanging plaatsvindt waar dat reeds mogelijk is. Het SEAC erkent echter dat dit moeilijk uitvoerbaar is voor autorisatieaanvragen met een zo breed toepassingsgebied en een zo groot aantal producten. De aanvragers hebben een lijst verstrekt met een algemeen kader van de betrokken sectoren, voorbeelden van producten uit elke daarvan en [de analyse van de vraag] of door derden als haalbaar beschouwde alternatieve technologieën al dan niet kunnen worden toegepast. Gelet op het brede toepassingsgebied van de gebruikscategorie waarvoor de autorisatie wordt aangevraagd en op het grote aantal toepassingen dat onder deze gebruikscategorie valt, kan deze lijst niet als volledig worden beschouwd. Volgens de aanvragers vallen toepassingen waarvoor vervanging reeds mogelijk is, sowieso niet binnen de aanvraag. De aanvragers specificeren evenwel geen dergelijke toepassingen of daarmee verband houdende technische eisen. Het SEAC acht de aanpak van de aanvragers om deze kwestie op te lossen niet volledig geschikt en benadrukt dat de aanvragers concreter moeten aantonen dat vervanging reeds heeft plaatsgevonden waar zij werkelijk reeds haalbaar was. Dit had kunnen worden gedaan door een nauwkeurigere en specifiekere beoordeling van de alternatieven voor het gebruik. In het algemeen moet door de aanvragers worden verduidelijkt welke technische toepassingen onder het aangevraagde gebruik vallen en welke niet.

Op basis van de beschikbare informatie is het SEAC het echter eens met de conclusie van de aanvragers dat er over het geheel genomen geen technisch haalbare alternatieven voor chroomtrioxide [voor het beoogde gebruik] lijken te zijn vóór de verbodsdatum. De hierboven genoemde onzekerheden worden door het SEAC in aanmerking genomen in het kader van de aanbeveling betreffende de herbeoordelingstermijn en de voorwaarde voor het herbeoordelingsrapport.”

109

In punt 18 van het bestreden besluit heeft de Commissie het advies van het SEAC op dit punt als volgt overgenomen:

„In zijn advies over de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 heeft het SEAC geoordeeld dat er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken zijn. Gezien de grote verscheidenheid van de aangevraagde vormen van gebruik heeft het SEAC echter niet kunnen uitsluiten dat er onzekerheden bestaan over de technische haalbaarheid van alternatieven voor een beperkt aantal specifieke vormen van gebruik die in de gebruiksbeschrijvingen zijn opgenomen. De Commissie is het eens met de beoordeling van het SEAC.”

110

Aldus heeft de Commissie, zich aansluitend bij de conclusies van het advies van het SEAC, erkend dat er onzekerheid bleef bestaan over het bestaan van geschikte alternatieve stoffen of technieken voor bepaalde toepassingen die onder de gebruikscategorieën vallen waarvoor de autorisatie is aangevraagd.

111

Zoals blijkt uit overweging 19 van het bestreden besluit, heeft de Commissie nadere uitleg verlangd bij de beschrijving van de gebruikscategorieën 2, 4 en 5, om te waarborgen dat de autorisatie alleen betrekking heeft op de gebruikscategorieën waarvoor er geen geschikte alternatieven zijn.

112

Daarom heeft de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 20 van dat besluit, besloten de werkingssfeer van de autorisatie te beperken tot toepassingen waarvoor de „essentiële functies” van chroomtrioxide noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld voor het functioneel verchromen (categorie 2), slijtvastheid, hardheid, laagdikte, corrosiebestendigheid, wrijvingscoëfficiënt of het effect op de oppervlaktemorfologie.

113

De beperking van de werkingssfeer van de autorisatie door de verwijzing naar de „essentiële functies” van chroomtrioxide wil echter niet zeggen dat is voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening.

114

In de eerste plaats kan, zoals de advocaat-generaal in punt 178 van zijn conclusie heeft opgemerkt, immers uit het feit dat een van de in het bestreden besluit geïdentificeerde „essentiële functies” noodzakelijk is voor een bepaald gebruik, niet worden afgeleid dat er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken voor dat gebruik bestaan. De beperking van de autorisatie voor het gebruik van chroomtrioxide tot toepassingen waarvoor de essentiële functies van deze stof noodzakelijk zijn, kan dus de onzekerheid over het ontbreken van alternatieven voor bepaalde toepassingen niet wegnemen.

115

In de tweede plaats beperkt de verwijzing naar de in artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit opgesomde „essentiële functies” die noodzakelijk zijn voor het beoogde gebruik, niet daadwerkelijk de werkingssfeer van de verleende autorisatie.

116

Ten eerste blijken – zoals het Parlement in zijn memories stelt, zonder op dat punt te zijn tegengesproken – de opgesomde „essentiële functies” in feite alle functies van chroomtrioxide voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 te omvatten.

117

Ten tweede heeft het begrip „essentiële functie” geen objectieve inhoud, aangezien het voor een dergelijke functie vereiste prestatieniveau niet is gepreciseerd. De verwijzing naar „hardheid” als essentiële functie heeft dus geen praktisch nut, aangezien de vereiste hardheid niet wordt gespecificeerd. Evenzo kan de verwijzing naar de „corrosiebestendigheid” niet tot gevolg hebben dat de autorisatie van het gebruik wordt beperkt, aangezien de duur van de corrosiebestendigheid en de omstandigheden waaronder deze vereist is, evenmin worden gespecificeerd.

118

Derhalve is de beperking van de werkingssfeer van de autorisatie die de verwijzing naar de „essentiële functies” van chroomtrioxide wordt geacht te bevatten, geen echte beperking, aangezien die beperking slechts één van de algemene voorwaarden voor de autorisatie van een zeer zorgwekkende stof herhaalt, namelijk dat deze stof noodzakelijk is voor het beoogde gebruik ervan (zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Commissie/Zweden, C‑389/19 P, EU:C:2021:131, punt 44).

119

In de derde plaats kunnen, gelet op de vaagheid van het begrip „essentiële functie”, de daaruit voortvloeiende beperkingen van de autorisatie hoe dan ook moeilijk daadwerkelijk worden getoetst.

120

Deze vaststelling wordt bevestigd door de bij artikel 5 van het bestreden besluit aan downstreamgebruikers opgelegde verplichting om ECHA een toelichting te verstrekken over de essentiële functies van chroomtrioxide die noodzakelijk zijn voor het door hen beoogde gebruik, met inbegrip van een rechtvaardiging waarom die essentiële functies noodzakelijk zijn voor dat gebruik.

121

Het is juist dat in overweging 82 van de Reach-verordening wordt verklaard dat het „voor een effectief toezicht op en de handhaving van de autorisatieplicht […] nodig [is] dat downstreamgebruikers die profiteren van een aan hun leverancier verleende autorisatie, [ECHA] inlichten over hun gebruik van de stof”.

122

In casu komt de in artikel 5 van het bestreden besluit geformuleerde verplichting er echter in de eerste plaats op neer dat van de downstreamgebruikers wordt verlangd dat zij aanvullende informatie verstrekken ter beoordeling van de voorwaarde dat er voor de betrokken toepassingen geen alternatieven zijn, nadat de Commissie voor deze toepassingen een autorisatie heeft verleend. In de tweede plaats wordt – aangezien het bestreden besluit, zoals in punt 117 van het onderhavige arrest is uiteengezet, de definitie van de „essentiële functies” niet voldoende preciseert – de verantwoordelijkheid om te bepalen of het gebruik van chroomtrioxide noodzakelijk is om het vereiste prestatieniveau te bereiken, de facto overgedragen aan de downstreamgebruikers, die volledig vrij zijn om het vereiste prestatieniveau te bepalen en dus ook of er al dan niet alternatieven bestaan.

123

Zoals in de punten 46 en 82 van dit arrest is aangegeven, moet de verificatie van de voorwaarden van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening evenwel plaatsvinden voordat op grond van die bepaling een autorisatie wordt verleend en is alleen de Commissie bevoegd tot de verificatie.

124

Uit het voorgaande volgt dat de Commissie niet tot de conclusie kon komen dat er geen geschikt alternatief bestaat voor de toepassingen van chroomtrioxide die zij bij het bestreden besluit heeft toegestaan.

125

Deze conclusie kan niet ter discussie worden gesteld op grond dat daarmee ten eerste een mate van strengheid van de vereisten wordt weerspiegeld die onverenigbaar is met (i) het doel van de Reach-verordening om het concurrentievermogen van de industrie van de Unie te vergroten alsook met (ii) de capaciteit van ECHA om de autorisatieaanvragen binnen de gestelde termijn te behandelen.

126

Zoals blijkt uit overweging 1 van de Reach-verordening heeft deze verordening immers tot doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, alsmede het vrije verkeer van stoffen op de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten (arrest van 7 juli 2009, S.P.C.M. e.a., C‑558/07, EU:C:2009:430, punt 35). Bovendien moet de autorisatie, zoals blijkt uit overweging 22 van die verordening, zorgen voor de goede werking van de interne markt, en tegelijk voorzien in een degelijke controle van de risico’s van zeer risicovolle stoffen. Overwegingen die uitsluitend verband houden met het concurrentievermogen van de industrie in de Unie kunnen daarom geen rechtvaardiging vormen voor het toestaan van het gebruik van een stof die zeer zorgwekkend is voor de menselijke gezondheid en het milieu, wanneer dat gebruik niet strikt noodzakelijk is.

127

Ten tweede moet bij de vaststelling van het aantal stoffen dat in bijlage XIV bij de Reach-verordening wordt opgenomen weliswaar ook rekening worden gehouden met de capaciteit van ECHA om de aanvragen binnen de gestelde termijn te behandelen, zoals uitdrukkelijk is bepaald in artikel 58, lid 3, van die verordening, maar zoals de advocaat-generaal in punt 191 van zijn conclusie terecht heeft opgemerkt, betekent dit niet dat de beoordelingen die in het kader van de autorisatieprocedure voor een zeer zorgwekkende stof vereist zijn, wegens de beperkingen van die capaciteit minder grondig mogen worden uitgevoerd dan op grond van het voorzorgsbeginsel, waarnaar artikel 1, lid 3, van die verordening verwijst, vereist is.

128

Het tweede onderdeel van het enige middel moet derhalve eveneens worden aanvaard.

129

Hieruit volgt dat de Commissie, door autorisaties te verlenen voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 van chroomtrioxide en voor gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de toepassingen 2, 4 en 5, niet heeft voldaan aan de verplichting die krachtens artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening op haar rust.

130

Het enige middel moet dus worden aanvaard, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over het derde onderdeel ervan.

131

Uit een en ander volgt dat artikel 1, leden 1 en 5, alsmede de artikelen 2 tot en met 5, 7, 9 en 10 van het bestreden besluit nietig moeten worden verklaard voor zover zij betrekking hebben op de autorisaties voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 van chroomtrioxide en voor gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5.

Vordering tot voorlopige handhaving van de gevolgen van het bestreden besluit

Argumenten van partijen

132

De Commissie verzoekt in het belang van de bescherming van de menselijke gezondheid dat de gevolgen van het bestreden besluit worden gehandhaafd totdat een nieuw besluit is vastgesteld.

133

De Commissie voert aan dat artikel 56, lid 1, onder d), juncto artikel 58, lid 1, onder c), van de Reach-verordening voorziet in een overgangsregeling op grond waarvan een aanvrager van een autorisatie en de betrokken downstreamgebruikers zelfs na de verbodsdatum een stof in de handel kunnen blijven brengen en blijven gebruiken indien minstens 18 maanden vóór die datum voor het gebruik ervan een autorisatieaanvraag is ingediend, maar de Commissie nog geen besluit over de autorisatieaanvraag heeft genomen.

134

De nietigverklaring van het bestreden besluit zonder handhaving van de gevolgen ervan zou volgens de Commissie dan ook tot gevolg hebben dat de aanvragers en hun downstreamgebruikers chroomtrioxide voor de aangevraagde gebruikscategorieën in de handel kunnen blijven brengen en gebruiken totdat de Commissie een nieuw besluit zal hebben vastgesteld, zonder onderworpen te zijn aan de verschillende risicobeheers- en bewakingsmaatregelen van het bestreden besluit, meer bepaald de maatregelen die er specifiek in zijn opgenomen om de gezondheid van de mens te beschermen.

135

Het Parlement verzet zich niet tegen de vordering van de Commissie.

Beoordeling door het Hof

136

Volgens artikel 264, tweede alinea, VWEU kan het Hof, zo het dit nodig oordeelt, bepalen welke gevolgen van de nietig verklaarde handeling als definitief moeten worden beschouwd. Bij de uitoefening van de bevoegdheid die het Hof ontleent aan die bepaling, dient het rekening te houden met de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel en met andere openbare of particuliere belangen (arrest van 25 februari 2021, Commissie/Zweden, C‑389/19 P, EU:C:2021:131, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

137

Vooraf moet worden opgemerkt dat het verzoek om voorlopige handhaving van de gevolgen van het bestreden besluit uitsluitend betrekking kan hebben op de in punt 138 van het onderhavige arrest bedoelde bepalingen, voor zover zij zien op de autorisaties voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 en voor gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5.

138

Zoals blijkt uit de punten 84 en 124 van het onderhavige arrest, heeft de Commissie ten eerste toepassingen van chroomtrioxide toegestaan op basis van een beoordeling van de risico’s ervan voor de menselijke gezondheid die te onvolledig was om te voldoen aan de vereisten van artikel 60, lid 4, van de Reach-verordening, en kon zij ten tweede niet tot de conclusie komen dat er geen geschikt alternatief bestond voor de toepassingen van chroomtrioxide waarvoor zij autorisatie had verleend, zodat de Commissie het verzoek had moeten afwijzen.

139

Tussen de datum van uitspraak van het onderhavige arrest en het afwijzende besluit van deze instelling zal evenwel noodzakelijkerwijs enige tijd verstrijken. Zoals de Commissie opmerkt, mag een fabrikant, importeur of downstreamgebruiker volgens artikel 56, lid 1, onder d), van de Reach-verordening een in bijlage XIV opgenomen stof niet voor een bepaald gebruik in de handel brengen of zelf gebruiken, „tenzij de in artikel 58, lid 1, onder c), i), bedoelde datum is gehaald en hij 18 maanden voor die datum een aanvraag heeft ingediend, maar nog geen besluit over de autorisatieaanvraag is genomen”.

140

Artikel 56, lid 1, onder d), van de Reach-verordening heeft dus betrekking op de twee datums waarnaar artikel 58, lid 1, onder c), i) en ii), van de Reach-verordening verwijst en die respectievelijk betrekking hebben op de „verbodsdatum” – te weten de datum vanaf wanneer het in de handel brengen en het gebruik van de stof verboden is, tenzij daarvoor een autorisatie is verleend – en op de datum die ten minste 18 maanden vóór de verbodsdatum ligt en waarop aanvragen moeten zijn ontvangen indien de aanvrager de stof wil blijven gebruiken of voor een bepaald gebruik in de handel wil blijven brengen na de verbodsdatum. In het laatste geval wordt de voortzetting van het gebruik na de verbodsdatum toegestaan zolang geen besluit over de autorisatieaanvraag is genomen.

141

Wat de stof chroomtrioxide betreft, blijkt uit bijlage XIV bij de Reach-verordening dat de uiterste datum voor de indiening van de autorisatieaanvraag 21 maart 2016 was, dat wil zeggen achttien maanden vóór de verbodsdatum, die was vastgesteld op 21 september 2017. In casu hebben verzoekers hun aanvraag in 2015 ingediend.

142

Hieruit volgt dat verzoekers en downstreamgebruikers van chroomtrioxide, in de periode tussen de uitspraak van het onderhavige arrest en het besluit van de Commissie waarin de gevolgen uit dat arrest worden getrokken, deze stof zouden kunnen gebruiken zonder te worden onderworpen aan de verschillende risicobeheer- en bewakingsmaatregelen waarin het bestreden besluit voorziet. Het lijkt derhalve noodzakelijk om in het belang van de bescherming van de menselijke gezondheid de gevolgen van het bestreden besluit voorlopig te handhaven.

143

Gelet op de onzekere werkingssfeer van het bestreden besluit, waarop in punt 124 van het onderhavige arrest is gewezen, kan evenwel niet worden uitgesloten dat met dit besluit autorisatie wordt verleend voor toepassingen die behoren tot de litigieuze gebruikscategorieën waarvoor geschikte alternatieven bestaan, waardoor de menselijke gezondheid, in het bijzonder die van werknemers die chroomtrioxide gebruiken, aan ongerechtvaardigde risico’s wordt blootgesteld. In die omstandigheden moeten de gevolgen van het bestreden besluit voorlopig worden gehandhaafd gedurende een periode van ten hoogste één jaar na de datum van uitspraak van dit arrest.

Kosten

144

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

145

Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het Parlement worden verwezen in de kosten.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart:

 

1)

Artikel 1, leden 1 en 5, alsmede de artikelen 2 tot en met 5, 7, 9 en 10 van uitvoeringsbesluit C(2020) 8797 van de Commissie van 18 december 2020 tot gedeeltelijke verlening van een autorisatie voor bepaalde vormen van gebruik van chroomtrioxide krachtens verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (Chemservice GmbH e.a.), worden nietig verklaard voor zover deze artikelen betrekking hebben op de autorisaties voor de gebruikscategorieën 2, 4 en 5 en voor gebruikscategorie 1 in verband met de formulering van mengsels voor de toepassingen 2, 4 en 5.

 

2)

De gevolgen van uitvoeringsbesluit C(2020) 8797 worden gehandhaafd gedurende een periode van ten hoogste één jaar na de datum van uitspraak van dit arrest.

 

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.