ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

28 april 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van werknemers – Artikel 45 VWEU – Verordening (EU) nr. 492/2011 – Artikel 7, lid 2 – Gelijke behandeling – Nationaal stelsel van erkenning van de loopbaan van beroepsbeoefenaren in de gezondheidssector – Niet-inaanmerkingneming van beroepservaring die is opgedaan binnen gezondheidsdiensten van een andere lidstaat – Belemmering”

In zaak C‑86/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Castilië en Leon, Spanje) bij beslissing van 4 februari 2021, ingekomen bij het Hof op 11 februari 2021, in de procedure

Gerencia Regional de Salud de Castilla y León

tegen

Delia,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: I. Ziemele, kamerpresident, A. Arabadjiev (rapporteur) en A. Kumin, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Gerencia Regional de Salud de Castilla y León, vertegenwoordigd door D. Vélez Berzosa als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Galindo Martín en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 45 VWEU en van artikel 7 van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen mevrouw Delia en de algemeen directeur van de Gerencia Regional de Salud de Castilla y León (regionaal gezondheidsbestuur van Castilië en Leon, Spanje) over de weigering van laatstgenoemde om bij de berekening van haar anciënniteit in het kader van de erkenning van haar loopbaan rekening te houden met de door haar in Portugal opgedane beroepservaring.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Hoofdstuk I van verordening nr. 492/2011 heeft als opschrift „Tewerkstelling, gelijkheid van behandeling en familie van de werknemers”. Artikel 7 van die verordening, dat is opgenomen in afdeling 2 van dat hoofdstuk, met als opschrift „Verrichten van arbeid en gelijkheid van behandeling”, bepaalt in lid 1:

„Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers, wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.”

Spaans recht

4

Artikel 44 van Ley 14/1986, General de Sanidad (algemene wet 14/1986 inzake de volksgezondheid), van 25 april 1986 (BOE nr. 102 van 29 april 1986, blz. 15207), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, definieert het nationale gezondheidszorgstelsel als volgt:

„1.   Alle openbare structuren en diensten ten dienste van de volksgezondheid maken deel uit van het nationale gezondheidszorgstelsel.

2.   Het nationale gezondheidszorgstelsel wordt gevormd door het geheel van de gezondheidsdiensten van de nationale overheid en van de autonome regio’s overeenkomstig de bepalingen van deze wet.”

5

Real Decreto 184/2015, por el que se regula el catálogo homogéneo de equivalencias de las categorías profesionales del personal estatutario de los servicios de salud y el procedimiento de su actualización (koninklijk besluit nr. 184/2015 betreffende de vaststelling van een homogene lijst van gelijkwaardige beroepscategorieën van het statutaire personeel van de gezondheidsdiensten, alsmede de actualisering ervan), van 13 maart 2015 (BOE nr. 83 van 7 april 2015, blz. 29447), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, stelt een rooster van gelijkwaardige beroepscategorieën vast op grond waarvan statutair personeel toegang kan krijgen tot vacante betrekkingen bij andere gezondheidsdiensten, waardoor de kwaliteit van de zorg wordt verbeterd en hun mobiliteit binnen het gehele nationale gezondheidszorgstelsel daadwerkelijk wordt gewaarborgd, overeenkomstig artikel 43 van Ley 16/2003, de cohesión y calidad del Sistema Nacional de Salud (wet 16/2003 inzake de samenhang en de kwaliteit van het nationale gezondheidszorgstelsel), van 28 mei 2003 (BOE nr. 128 van 29 mei 2003, blz. 20567), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie.

6

Artikel 37 van Ley 44/2003 de ordenación de las profesiones sanitarias (wet 44/2003 tot organisatie van de beroepen in de gezondheidszorg), van 21 november 2003 (BOE nr. 280 van 22 november 2003, blz. 41442), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet 44/2003”), heeft betrekking op de erkenning van de loopbaan en bepaalt:

„1.   Het in de artikelen 6 en 7 van deze wet bedoelde stelsel van erkenning van de loopbaan van professionele zorgverleners wordt ingevoerd. Dit stelsel houdt in dat op openbare, uitdrukkelijke en geïndividualiseerde wijze de loopbaan van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg wordt erkend op het vlak van kennis, ervaring op het gebied van zorg, onderwijs en onderzoek, alsook op het vlak van de verwezenlijking van de doelstellingen van zorg en onderzoek binnen de organisatie waarbij die beroepsbeoefenaar zijn diensten verricht.

[...]

3.   Beroepsbeoefenaren die op het nationale grondgebied zijn gevestigd of hun diensten verrichten, kunnen vrijwillig toetreden tot dit stelsel.”

7

Artikel 38 van wet 44/2003 regelt een aantal algemene beginselen betreffende de erkenning van de loopbaan als volgt:

„1.   De gezondheidszorgautoriteiten regelen, voor hun eigen centra en instellingen, de erkenning van de loopbaan, met inachtneming van de volgende algemene beginselen:

[...]

b)

De verkrijging van de eerste rang en de bevordering naar de hogere rangen vereisen een gunstige beoordeling van de verdiensten van de betrokkene met betrekking tot zijn kennis, zijn vaardigheden, zijn aangetoonde permanente scholing en zijn onderwijs- en onderzoeksactiviteiten. Bij deze beoordeling moet ook rekening worden gehouden met de resultaten van de zorgactiviteit van de betrokkene, de kwaliteit van deze activiteit en de naleving van de daartoe vastgestelde indicatoren, alsook met zijn betrokkenheid bij het klinisch beheer, als omschreven in artikel 10 van wet 44/2003.

[...]”

8

Wat de Comunidad Autónoma de Castilla y León (autonome regio Castilië en Leon, Spanje) betreft, is de toepasselijke regelgeving neergelegd in Decreto 43/2009, por el que se regula la carrera profesional del personal estatutario de los centros e instituciones sanitarias del Servicio de Salud de Castilla y León (besluit 43/2009 tot regeling van de loopbaan voor het statutair personeel van de gezondheidscentra en -instellingen van de gezondheidsdienst van Castilië en Leon, BOCYL nr. 125 van 3 juli 2009, blz. 20084), van 2 juli 2009, in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „besluit 43/2009”). Artikel 6 daarvan bepaalt het volgende:

„1.   De loopbaan in de gezondheidsdienst van Castilië en Leon omvat vier rangen.

2.   Om te worden bevorderd tot de eerste rang of tot elk van de hogere rangen, moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

de werknemer behoort tot het statutair personeel in vaste dienst in de beroepscategorie waarin hij wenst te worden bevorderd naar de eerste rang of naar hogere rangen van de betreffende loopbaanindeling, en oefent zijn taken uit bij de gezondheidsdienst van Castilië en Leon;

b)

de werknemer heeft het verzoek tot bevordering naar de eerste rang van de loopbaan, of tot bevordering naar elk van de hogere rangen, ingediend binnen de termijn en op de wijze als bepaald in het toepasselijke openstellingsbesluit;

c)

de werknemer heeft bewijs overgelegd van een beroepservaring als statutair personeelslid in gezondheidscentra en -instellingen van het nationaal gezondheidszorgstelsel gedurende het aantal jaren, op de datum van elke openstelling, dat voor elk van de loopbaanindelingen is vastgesteld voor de bevordering naar de eerste rang, respectievelijk voor de bevordering naar de hogere rangen, volgens de volgende schaal:

i.

om te worden bevorderd naar rang I, moet een beroepservaring van vijf jaar als lid van het statutair personeel van het nationaal gezondheidszorgstelsel worden aangetoond, in dezelfde beroepscategorie waarin de bevordering naar de betrokken loopbaanindeling wordt beoogd.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9

Bij besluit van 6 oktober 2017 heeft de directeur-generaal van het regionaal gezondheidsbestuur van Castilië en Leon de gewone selectieprocedure, alsmede de bijbehorende sollicitatieperiode, opengesteld voor langdurig niet-permanent personeel met het oog op de bevordering naar de eerste rang van het loopbaanstelsel voor het jaar 2010. Het verzoek om bevordering naar deze eerste rang kon alleen worden ingediend door langdurig niet-permanent personeel dat beschikte over een beroepservaring van vijf jaar als statutair en/of niet-statutair personeel in de gezondheidszorg bij de gezondheidsdienst van Castilië en Leon, binnen dezelfde beroepscategorie als die waarin de aanvrager om bevordering naar de betrokken loopbaanindeling verzoekt. De in bijlage 1 bij dit besluit opgenomen categorieën van statutair personeel in de gezondheidszorg omvatten de categorie „Verpleger/Verpleegster”.

10

Op 26 oktober 2017 heeft Delia haar verzoek in bovenvermelde categorie ingediend, waarbij zij aanvoerde dat zij op 31 december 2010 gedurende tien jaar en drie maanden diensten in deze beroepscategorie had verricht. Tot die diensten behoren die welke in het tijdvak van 20 november 2000 tot en met 25 juli 2007 in het ziekenhuis Santa María te Lissabon (Portugal) zijn verricht.

11

Bij besluit van 25 februari 2019 heeft de directeur-generaal van het regionaal gezondheidsbestuur van Castilië en Leon erkend dat de beroepservaring die Delia had opgedaan in het Spaanse gezondheidsstelsel in aanmerking kon worden genomen in het kader van de vereiste vijf jaar beroepservaring. Hij weigerde echter rekening te houden met het tijdvak waarin de betrokkene in Portugal diensten had verricht, op grond dat het door de autonome gemeenschap Castilië en Leon vastgestelde loopbaanstelsel daarin niet voorzag.

12

Met dit tijdvak is niettemin rekening gehouden bij de berekening van de driejaarlijkse anciënniteitstoelagen voor tijdelijk statutair personeel.

13

Delia heeft tegen de besluiten van 6 oktober 2017 en 25 februari 2019 bestuursrechtelijk beroep ingesteld opdat het tijdvak waarin die diensten in het kader van het Portugese nationale gezondheidsstelsel waren verricht, in aanmerking zou worden genomen bij de berekening van haar anciënniteit in het kader van de erkenning van haar loopbaan.

14

Bij vonnis van 16 december 2019 heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nr. 3 de Valladolid (bestuursrechtbank nr. 3 Valladolid, Spanje) deze vordering toegewezen. Daarop heeft de autonome regio Castilië en Leon tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Castilië en Leon).

15

Volgens deze rechter kan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepaling enerzijds worden beschouwd als een indirecte discriminatie, een schending van het beginsel van vrij verkeer van werknemers en een schending van het beginsel van gelijke behandeling. Anderzijds kan deze bepaling worden geacht te berusten op overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken werknemers, te worden gerechtvaardigd door de structuur en de organisatiebeginselen van het nationale gezondheidsstelsel en door de specifieke doelstellingen van de organisatie waarbinnen de gezondheidsdiensten worden verleend, en evenredig te zijn aan deze doelstellingen, waarbij de gedifferentieerde behandeling bovendien gerechtvaardigd kan zijn wegens het ontbreken van homologatiecriteria tussen de verschillende gezondheidsstelsels van de lidstaten.

16

In die omstandigheden heeft de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Verzetten artikel 45 VWEU en artikel 7 van [verordening nr. 492/2011] zich tegen een nationale bepaling als artikel 6, lid 2, onder c), van [besluit nr. 43/2009], die in de weg staat aan de erkenning van het tijdvak van dienstverrichting in een bepaalde beroepscategorie in het openbare gezondheidszorgstelsel van een andere lidstaat van de Europese Unie?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, zou dan aan de erkenning van het tijdvak van dienstverrichting voor het openbare gezondheidszorgstelsel van een lidstaat de voorwaarde kunnen worden verbonden dat er eerst algemene criteria voor stelsels ter erkenning van de loopbaan van personeel van gezondheidsdiensten van de lidstaten van de Europese Unie zijn vastgesteld?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

17

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 45 VWEU en artikel 7 van verordening nr. 492/2011 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale regelgeving inzake de erkenning van de loopbaan binnen de gezondheidsdienst van een lidstaat die verhindert dat de beroepservaring die een werknemer bij een openbare gezondheidsdienst van een andere lidstaat heeft opgedaan, in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van zijn anciënniteit. De verwijzende rechter vraagt zich voorts af of het in dit verband relevant is dat er op het niveau van de Unie geen stelsel van voorafgaande goedkeuring van algemene criteria voor de homologatie van de loopbaan van het personeel van de gezondheidsdiensten tussen de verschillende lidstaten bestaat.

18

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Unierecht overeenkomstig artikel 168, lid 7, VWEU geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten om maatregelen te treffen die bedoeld zijn om hun gezondheidsdiensten te organiseren. In de uitoefening van die bevoegdheid moeten de lidstaten echter het Unierecht eerbiedigen, met name de bepalingen van het VWEU betreffende de fundamentele vrijheden, op grond waarvan het de lidstaten verboden is ongerechtvaardigde beperkingen op het gebruik van deze vrijheden op het gebied van de gezondheidszorg in te voeren of te handhaven (arrest van 20 december 2017, Simma Federspiel, C‑419/16, EU:C:2017:997, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19

Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, staat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regelgeving eraan in de weg dat het tijdvak waarin de betrokken werknemer diensten heeft verricht bij een openbare gezondheidsdienst van een andere lidstaat, in aanmerking wordt genomen met het oog op zijn bevordering naar een rang in het kader van de erkenning van zijn loopbaan.

20

Volgens het regionaal gezondheidsbestuur van Castilië en Leon zijn niet alleen tijdvakken van dienstverrichting in andere lidstaten van de Unie uitgesloten van de berekening van de anciënniteit, maar ook tijdvakken van dienstverrichting in gezondheidszorginstellingen in Spanje die niet functioneel en organisch deel uitmaken van de Spaanse gezondheidsdienst. Bijgevolg worden werknemers die onderdaan zijn van een andere lidstaat, qua loopbaan niet anders behandeld dan Spaanse werknemers. Deze regelgeving belet werknemers uit andere lidstaten van de Unie niet om bevorderd te worden naar de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beroepscategorie en vormt geen discriminatie jegens hen, aangezien zij ook van toepassing is op Spaanse werknemers.

21

In dit verband zij eraan herinnerd dat de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van personen in hun geheel beogen het de onderdanen van de lidstaten gemakkelijker te maken op het grondgebied van de Unie om het even welk beroep uit te oefenen, en in de weg staan aan maatregelen die deze onderdanen zouden kunnen benadelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen verrichten (arrest van 11 juli 2019, A, C‑716/17, EU:C:2019:598, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22

Ten eerste moet worden onderzocht of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regelgeving een door artikel 45, lid 1, VWEU verboden belemmering van het vrije verkeer van werknemers vormt.

23

In dit verband volgt uit de rechtspraak dat nationale bepalingen die een onderdaan van een lidstaat beletten of ervan weerhouden zijn land van herkomst te verlaten om zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen, een belemmering van die vrijheid opleveren, zelfs wanneer zij los van de nationaliteit van de betrokken werknemers van toepassing zijn (arrest van 11 juli 2019, A, C‑716/17, EU:C:2019:598, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24

Bovendien heeft artikel 45 VWEU met name tot doel te voorkomen dat een werknemer die met gebruikmaking van zijn recht van vrij verkeer in meer dan één lidstaat werkzaam is geweest, zonder objectieve rechtvaardiging minder gunstig wordt behandeld dan een werknemer die gedurende zijn volledige loopbaan in een en dezelfde lidstaat heeft gewerkt (arrest van 12 mei 2021, CAF, C‑27/20, EU:C:2021:383, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25

Het vrije verkeer van personen zou immers niet volledig worden verwezenlijkt indien de lidstaten het voordeel van deze bepalingen zouden kunnen ontzeggen aan diegenen van hun staatsburgers die gebruik hebben gemaakt van de in het Unierecht geboden faciliteiten en beroepskwalificaties hebben verworven in een andere lidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten (zie in die zin arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

Het Hof heeft aldus geoordeeld dat nationale regelgeving die geen rekening houdt met alle eerdere perioden van gelijkwaardige werkzaamheden die zijn verricht in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de migrerende werknemer, het vrije verkeer van werknemers minder aantrekkelijk kan maken, hetgeen in strijd is met artikel 45, lid 1, VWEU [arrest van 23 april 2020, Land Niedersachsen (Eerdere perioden van relevante werkzaamheden), C‑710/18, EU:C:2020:299, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

27

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat regelgeving van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke enkel rekening kan worden gehouden met de beroepservaring die de verzoeker heeft opgedaan bij de Spaanse gezondheidsdiensten binnen dezelfde beroepscategorie als die op basis waarvan hij verzoekt om bevordering naar de betrokken loopbaanindeling, een werknemer ervan kan weerhouden zijn in artikel 45 VWEU neergelegde recht van vrij verkeer uit te oefenen. Een dergelijke werknemer wordt ervan weerhouden zijn lidstaat van herkomst te verlaten om in een andere lidstaat te gaan werken of zich daar te vestigen, indien zijn in een andere lidstaat verworven beroepservaring op grond van die regeling niet in aanmerking kan worden genomen.

28

Aldus moet worden geoordeeld dat Spaanse migrerende werknemers die in een gezondheidsinstelling of -centrum in een andere lidstaat dan het Koninkrijk Spanje in de beroepscategorie „Verpleger/Verpleegster” willen werken, daarvan worden weerhouden indien de gelijkwaardige beroepservaring die zij daar hebben opgedaan niet in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van hun loopbaan bij hun terugkeer naar Spanje.

29

Ten tweede zij eraan herinnerd dat artikel 45, lid 2, VWEU bepaalt dat het vrije verkeer van werknemers de afschaffing inhoudt van elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Deze bepaling is nader uitgewerkt in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011, dat bepaalt dat een werknemer die onderdaan is van een lidstaat, op het grondgebied van andere lidstaten dezelfde sociale en fiscale voordelen geniet als de nationale werknemers (arrest van 2 maart 2017, Eschenbrenner, C‑496/15, EU:C:2017:152, punt 32).

30

Er zij eveneens aan herinnerd dat het beginsel van gelijke behandeling, dat zowel in artikel 45 VWEU als in artikel 7 van verordening nr. 492/2011 is vervat, niet alleen rechtstreekse discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, maar ook alle vormen van indirecte discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden (arrest van 2 maart 2017, Eschenbrenner, C‑496/15, EU:C:2017:152, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31

Het Hof heeft in deze context verduidelijkt dat een bepaling van nationaal recht, ook al geldt deze voor alle werknemers ongeacht hun nationaliteit, als indirect discriminerend moet worden beschouwd wanneer zij naar haar aard werknemers uit andere lidstaten meer treft dan nationale werknemers en eerstgenoemden dus meer in het bijzonder dreigt te benadelen, tenzij zij objectief gerechtvaardigd is en evenredig is aan het nagestreefde doel (arrest van 10 oktober 2019, Krah, C‑703/17, EU:C:2019:850, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

Opdat een maatregel als indirect discriminerend kan worden beschouwd, hoeft deze niet tot gevolg te hebben dat alle eigen onderdanen van de betrokken staat worden begunstigd of dat enkel onderdanen van andere lidstaten, met uitsluiting van de onderdanen van de betrokken staat, worden benadeeld (arrest van 5 december 2013, Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken, C‑514/12, EU:C:2013:799, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33

In casu kan de betrokken nationale regelgeving, doordat geen rekening kan worden gehouden met de beroepservaring die een migrerende werknemer heeft opgedaan binnen de gezondheidsdiensten van een andere lidstaat dan het Koninkrijk Spanje, migrerende werknemers meer treffen dan nationale werknemers en eerstgenoemden meer in het bijzonder benadelen aangezien zij, alvorens aan de slag te gaan binnen de gezondheidsdiensten van het Koninkrijk Spanje, zeer waarschijnlijk beroepservaring hebben opgedaan in een andere lidstaat. Zo zal een migrerende werknemer die bij in een andere lidstaat dan het Koninkrijk Spanje gevestigde werkgevers relevante beroepservaring heeft opgedaan die van dezelfde duur is als die van een werknemer die zijn loopbaan binnen de overeenstemmende Spaanse gezondheidsdiensten heeft voortgezet, worden benadeeld door het feit dat die beroepservaring niet in aanmerking wordt genomen met het oog op bevordering naar een rang binnen het loopbaanstelsel (zie naar analogie arrest van 5 december 2013, Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken, C‑514/12, EU:C:2013:799, punt 28).

34

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regelgeving een door artikel 45 VWEU en door artikel 7, lid 1, van verordening nr. 492/2011 in beginsel verboden beperking van het vrije verkeer van werknemers vormt.

35

Volgens vaste rechtspraak kunnen nationale maatregelen die de uitoefening van de in het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, slechts toelaatbaar zijn indien zij een doel van algemeen belang nastreven, geschikt zijn om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken (arrest van 20 december 2017, Simma Federspiel, C‑419/16, EU:C:2017:997, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36

Het moet worden benadrukt dat de vraag welke doelstellingen de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regelgeving daadwerkelijk nastreeft, in het kader van een zaak die krachtens artikel 267 VWEU bij het Hof aanhangig is gemaakt, onder de bevoegdheid van de verwijzende rechter valt (arrest van 20 december 2017, Simma Federspiel, C‑419/16, EU:C:2017:997, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

In casu wijst deze rechter erop dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regelgeving het doel van algemeen belang nastreeft, namelijk de doelstellingen en de organisatie van de nationale gezondheidsdienst waarborgen. Volgens hem impliceert de erkenning van de loopbaan van de werknemer niet alleen dat er rekening wordt gehouden met de anciënniteit, maar vereist zij ook dat bepaalde diensten zijn verricht binnen een specifieke beroepscategorie en bij een specifieke gezondheidsdienst die is gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen van de organisatie waarbinnen die diensten worden verricht. Het is echter moeilijk om te beoordelen in hoeverre doelstellingen van een andere lidstaat zijn bereikt.

38

Het regionaal gezondheidsbestuur van Castilië en Leon stelt dat de taken die eigen zijn aan de beroepscategorie waarbinnen de betrokken diensten worden verricht, worden beoordeeld met het oog op de erkenning van de loopbaan en dat de taken die buiten het Spaanse gezondheidsstelsel worden uitgeoefend, kunnen beantwoorden aan lagere kwaliteitsnormen of doelstellingen dan die welke door het Spaanse gezondheidsstelsel worden nagestreefd, zodat de inaanmerkingneming van laatstgenoemde taken ertoe leidt dat de loopbaan wordt erkend van personeel dat bepaalde diensten heeft verricht die niet aan die kwaliteitsnormen of die doelstellingen voldoen.

39

Bijgevolg wordt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regelgeving er in wezen door gerechtvaardigd dat de wijze waarop rekening moet worden gehouden met de verworven beroepservaring, op Unieniveau niet is geharmoniseerd, en dat er geen criteria voorhanden zijn om de kwaliteitsnormen, beginselen en doelstellingen van de verschillende gezondheidsstelsels te vergelijken.

40

In dit verband zij eraan herinnerd dat het de taak van de lidstaten is om te beslissen op welk niveau zij de bescherming van de volksgezondheid wensen te verzekeren, en hoe dit dient te gebeuren. Aangezien dit niveau per lidstaat kan verschillen, dienen de lidstaten ter zake over een beoordelingsmarge te beschikken (arrest van 20 december 2017, Simma Federspiel, C‑419/16, EU:C:2017:997, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

Hieruit volgt dat het door de verwijzende rechter in de onderhavige zaak genoemde doel, namelijk de doelstellingen en de organisatie van de nationale gezondheidsdienst waarborgen, als doelstelling van volksgezondheidsbeleid die verband houdt met de verbetering van de kwaliteit van de zorg binnen het betrokken gezondheidsstelsel en met het bereiken van een hoog niveau van gezondheidsbescherming, kan worden beschouwd als een doelstelling van algemeen belang in de zin van de in punt 35 van het onderhavige arrest bedoelde rechtspraak.

42

Ook al kan een dergelijk doel van algemeen belang, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, toelaatbaar zijn, de betrokken nationale bepaling moet bovendien geschikt zijn om de verwezenlijking van het ermee nagestreefde doel te waarborgen en mag niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken, wil de in deze bepaling vervatte beperking van het vrije verkeer van werknemers gerechtvaardigd zijn.

43

Uit het dossier waarover het Hof beschikt en onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, blijkt niet dat de inaanmerkingneming van de anciënniteit van de betrokken beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg en van het individuele niveau dat deze laatste heeft bereikt qua kennis, ervaring inzake zorg-, onderwijs- en onderzoeksactiviteiten, alsmede qua verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van zorg en onderzoek in de betrokken organisatie, kan worden beschouwd als een maatregel die ongeschikt is ter verwezenlijking van het doel dat daarmee lijkt te worden nagestreefd, namelijk de gezondheid beter beschermen.

44

Bij de beoordeling of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regelgeving strikt noodzakelijk is, moet de verwijzende rechter ten eerste rekening houden met het feit dat de erkenning van de beroepservaring die de betrokken werknemer in het nationale gezondheidsstelsel van een andere lidstaat heeft verworven, in het algemeen niet kan worden beschouwd als een belemmering voor de verwezenlijking van dat doel.

45

Ten tweede zal deze rechter rekening moeten houden met de omstandigheid dat de erkenning van die beroepservaring kan plaatsvinden via een procedure die de betrokkene de mogelijkheid biedt om de gelijkwaardigheid van zijn in andere lidstaten verworven beroepservaring aan te tonen, net zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regelgeving dit – blijkens het dossier waarover het Hof beschikt – toestaat voor het verlenen van driejaarlijkse anciënniteitstoelagen aan tijdelijk statutair personeel.

46

In een situatie die niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB 2005, L 255, blz. 22) maar onder artikel 45 VWEU valt, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, moet de betrokken ontvangende lidstaat zijn verplichtingen inzake de erkenning van beroepskwalificaties immers nakomen [arrest van 3 maart 2022, Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto (Medische basisopleiding), C‑634/20, EU:C:2022:149, punt 41].

47

Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat de autoriteiten van een lidstaat waarbij een Unieburger een aanvraag heeft ingediend om een beroep te mogen uitoefenen dat volgens de nationale wettelijke regelgeving slechts toegankelijk is voor wie over een diploma, een beroepskwalificatie of over praktijkervaring beschikt, rekening moeten houden met alle diploma’s, certificaten en andere titels alsook met de relevante ervaring van de betrokken persoon, door de uit die titels en die ervaring blijkende competenties te vergelijken met de door de nationale wettelijke regelgeving vereiste kennis en kwalificaties [arrest van 3 maart 2022, Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto (Medische basisopleiding), C‑634/20, EU:C:2022:149, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

48

Wanneer het vergelijkend onderzoek van de titels leidt tot de vaststelling dat de uit de buitenlandse titel blijkende kennis en kwalificaties overeenkomen met die welke de nationale bepalingen vereisen, moet de ontvangende lidstaat dan ook erkennen dat die titel voldoet aan de in die bepalingen vastgestelde voorwaarden. Indien uit de vergelijking daarentegen blijkt dat die kennis en kwalificaties slechts gedeeltelijk overeenkomen, mag die lidstaat verlangen dat de betrokkene bewijst de ontbrekende kennis en kwalificaties te hebben verworven (arresten van 6 oktober 2015, Brouillard, C‑298/14, EU:C:2015:652, punt 57, en 8 juli 2021, Lietuvos Respublikos sveikatos apsaugos ministerija, C‑166/20, EU:C:2021:554, punt 39).

49

Hieruit volgt dat het betoog van het regionaal gezondheidsbestuur van Castilië en Leon dat binnen de Unie geen gemeenschappelijke regelgeving voor de organisatie van de gezondheidsdiensten van de lidstaten bestaat, moet worden afgewezen.

50

Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 45 VWEU en artikel 7 van verordening nr. 492/2011 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale regelgeving inzake de erkenning van de loopbaan binnen de gezondheidsdienst van een lidstaat die verhindert dat de beroepservaring die een werknemer bij een openbare gezondheidsdienst van een andere lidstaat heeft opgedaan, in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van zijn anciënniteit, tenzij de beperking van het vrije verkeer van werknemers die deze regelgeving met zich meebrengt, een doel van algemeen belang nastreeft, de verwezenlijking van dat doel waarborgt en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken.

Kosten

51

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 45 VWEU en artikel 7 van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale regelgeving inzake de erkenning van de loopbaan binnen de gezondheidsdienst van een lidstaat die verhindert dat de beroepservaring die een werknemer bij een openbare gezondheidsdienst van een andere lidstaat heeft opgedaan, in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van zijn anciënniteit, tenzij de beperking van het vrije verkeer van werknemers die deze regelgeving met zich meebrengt, een doel van algemeen belang nastreeft, de verwezenlijking van dat doel waarborgt en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.